Ga direct naar de content

Grenzen aan centralisatie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 30 2002

Grenzen aan centralisatie
Aute ur(s ):
Timmermans, W. (auteur)
Redacteur ESB
Ve rs che ne n in:
ESB, 87e jaargang, nr. 4364, pagina 421, 31 mei 2002 (datum)
Rubrie k :
van de redactie
Tre fw oord(e n):

Op 19 april jongstleden presenteerde de commissie-Franssen haar advies over verbetering van de topstructuur van de Nederlandse
krijgsmacht 1. In het rapport wordt bekeken welke knelpunten verbonden zijn aan de huidige aansturing van de defensieorganisatie,
de daaraan gekoppelde bevel- en organisatiestructuur en de onderliggende structuren. De kostenoverschrijdingen bij unmee (United
Nations Mission in Ethiopia and Eritrea) waren aanleiding voor het instellen van deze commissie.
In de praktijk nemen meerdere krijgsmachtonderdelen deel aan vredesoperaties. De muren tussen deze onderdelen leiden echter vaak tot
starre verhoudingen. In plaats van het algemene defensiebelang, laten de afzonderlijke krijgsmachtonderdelen vaak hun eigen belangen
prevaleren 2. Dat een fundamentele verbetering van de topstructuur van de krijgsmacht hard nodig was, bleek duidelijk tijdens de
Nederlandse militaire bijdrage aan Ethiopië en Eritrea. Tijdens deze operatie traden kostenoverschrijdingen op die onder meer waren toe
te schrijven aan een aantal ondoelmatig genomen beslissingen. Gedurende deze missie is door de Koninklijke Marine namelijk materieel
gekocht en personeel gehuurd, dat achteraf gezien elders binnen de krijgsmacht beschikbaar bleek te zijn. Het probleem bij Defensie was
het ontbreken van een passend coördinatiemechanisme voor de krijgsmachtonderdelen.
De bevindingen van een tussentijdse evaluatie van deze operatie waren aanleiding om direct structurele maatregelen te treffen die het
planningsproces zouden verbeteren. Zo diende de coördinatie van personele en materiële behoeften met de capaciteiten van de
verschillende onderdelen van Defensie structureel te worden verbeterd en het financiële toezicht te worden versterkt. De commissieFranssen pleit dan ook voor een versterking van de rol van de Chef Defensiestaf (cds) ten opzichte van de krijgsmachtonderdelen
(marine, landmacht, luchtmacht en marechaussee). De cds krijgt hierbij de regie over de voorbereiding en uitvoering van operaties
waaraan de krijgsmacht deelneemt. Daarnaast krijgt de cds de verantwoordelijkheid over het investeringsbudget. Deze centrale
coördinatie voorkomt de eerder gesignaleerde verspilling van middelen, bijvoorbeeld doordat krijgsmachtonderdelen langs elkaar heen
werken en materieel aanschaffen dat bij andere onderdelen reeds (onbenut) aanwezig is.
Een vergelijkend probleem speelde zich af bij de Nederlandse Spoorwegen 3. De opsplitsing van het bedrijf in verschillende
bedrijfseenheden leidde tot een onsamenhangend geheel, waarin onvoldoende oog was voor de onderlinge afhankelijkheid. Men voelde
zich niet meer verantwoordelijk voor andere bedrijfseenheden en het ontbrak aan adequate financiële prikkels. In hoeverre zijn hier lessen
uit te trekken voor de krijgsmacht? Het invoeren van financiële prikkels binnen Defensie is nodig en gebeurt al in enige mate. Zo
concurreren logistieke bedrijven binnen de krijgsmacht met civiele bedrijven. Uitbesteding vindt plaats als een externe aanbieding
goedkoper is dan die van defensiebedrijven. Er zijn echter grenzen. De aanschaf van militair materieel is vaak een politiek-strategische
keuze. Deze politieke willekeur is duidelijk bij de aanschaf van de Joint Strike Fighter, waarbij de uiteindelijke keuze afhangt van de te
vormen coalitie en niet van de kosteneffectiviteit van de straaljager. Aankoopbeslissingen moeten tenslotte ook in internationaal
verband worden gezien. Materieelverwerving wordt langzaam maar zeker steeds minder een nationale aangelegenheid.
Centralisatie binnen Defensie is aan te bevelen, ondanks het probleem van asymmetrische informatie. De individuele
krijgsmachtonderdelen hebben op hun eigen terrein een informatievoorsprong ten opzicht van de Chef Defensiestaf, want zij weten het
beste wat nodig hebben voor hun eigen specifieke vaardigheden. Ze ontberen echter het overzicht om hun beslissingen in samenhang
met andere krijgsmachtonderdelen te zien. Bij het optimaliseren van beslissingen zullen ze derhalve niet alle randvoorwaarden meenemen.
Bovendien leidt de drang naar prestige regelmatig tot ongegeneerd lobbygedrag van de verschillende krijgsmachtonderdelen. Door
tussentijds en achteraf operaties te evalueren, zoals Defensie de laatste jaren grondig doet, kan een toetsingskader ontstaan waarbinnen
de krijgsmacht toekomstige operaties kan begroten en toetsen.
De aanbevelingen van de commissie-Franssen vormen een goede basis om te komen tot een verantwoorde besteding van collectieve
middelen. Door de specifieke taken van de verschillende krijgsmachtonderdelen zijn er echter grenzen aan zowel centralisatie als het
invoeren van financiële prikkels.

1 Adviescommissie Opperbevelhebberschap, Van wankel evenwicht naar versterkte defensieorganisatie, Den Haag, 19 april 2002, in te
zien op www.defensie.nl.
2 Zie Eindevaluatie Nederlanse militaire bijdrage aan United Nations Mission in Ethiopia and Eritrea 2000-2001, op www.defensie.nl.

3 M.D.L. Veraart en W. Etty, NS terug op de rails , ESB, 15 februari 2002, blz. 124 -127.

Copyright © 2002 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteur