Het klimaat- en milieudebat heeft zich langzaam vanuit de randen van onze samenleving verplaatst naar het midden van het politieke debat, en zelfs naar de rechtszaal. Binnen één generatie moeten we het dramatische verlies van biodiversiteit keren, onze fossiele economie vergroenen, en de onstilbare honger naar grondstoffen een halt toeroepen. Dit klinkt misschien onhaalbaar, maar ik ben ervan overtuigd dat het kan. Volgens een studie van McKinsey is er tussen nu en 2050 zo’n 5,4 biljoen euro aan extra investeringen nodig voor een klimaatneutrale
Europese economie (d’Aprile et al., 2020). Niet de wal, maar een groene golf aan investeringen zal ons schip moeten keren.
Overheid en bedrijfsleven hebben elkaar lang gevangen gehouden. Het bedrijfsleven remde klimaatbeleid af met uitgebreid lobbywerk: ‘de risico’s zijn te groot’, ‘het schaadt onze concurrentiepositie’, en ‘we moeten het geld eerst verdienen met fossiel’. Het kabinet werkt op zijn beurt liever met investeringskortingen en vrijblijvende afspraken dan dat het zelf via investeringen actief vorm geeft aan een groene industriepolitiek.
De afwachtende houding van het kabinet staat inmiddels echter in een steeds groter contrast met de industrie. Deze vraagt om duidelijkheid, en vindt dat de overheid moet zorgen voor heldere regelgeving en investeringen in de infrastructuur. Dit werd bijvoorbeeld duidelijk door de reactie van Shell op het klimaatvonnis: het bedrijf legde de bal meteen neer bij de overheid.
‘Groene industriepolitiek’ is niet langer een vies woord, maar een breed gevoelde noodzaak. De Europese industrie investeert moet nu investeren om de klimaatdoelen nog te kunnen halen, dus de tijd dringt. De Europese overheden moeten grootschalig investeren, om vervolgens via harde afspraken hetzelfde van het bedrijfsleven te vragen. En de Europese Unie doet dat middels de Green Deal. Daarmee zetten we koers richting een schone, klimaatneutrale en circulaire economie. Met de Green Deal neemt de overheid de regie, biedt ze mensen zekerheden, en zorgt ze voor de benodigde investeringen.
De rol van de Europese Unie is hier logisch – en door de meeste politieke partijen en bedrijven zeer gewenst. Met Europese en mondiale samenwerking zet het verduurzamen van productieketens en het herstel van biodiversiteit meer zoden aan de dijk, en bewaak je tegelijkertijd een eerlijk speelveld.
De Green Deal vereist een ongekende economische mobilisatie, en de coronacrisis biedt hiervoor de kans. De EU gaat grootschalig op de kapitaalmarkt lenen om zichzelf aldus uit de crisis te investeren, met leningen én publieke subsidies. Afgesproken is dat minimaal 37 procent van het coronaherstelfonds van ruim 670 miljard euro aan investeringen zal worden besteed die klimaatverandering tegengaan. Zo kunnen we zowel economisch herstellen, als de uitstoot naar beneden brengen.
Wanneer dit herstelfonds zich bewijst als aanjager van klimaatinvesteringen en ook grensoverschrijdende groene projecten van de grond kan krijgen, dan is het zaak om dit om te vormen tot een permanent instrument – en de Fransen zullen ongetwijfeld deze kwestie binnenkort op tafel leggen.
Een permanent groen investeringsfonds is namelijk in het belang van Nederland. Zo’n Europese aanpak doet alle economieën in de EU investeren en ontwikkelen en is daarmee een directe investering in exportland Nederland. En de aanpak kan hervormingen stimuleren waar dat nodig is.
Naast een actievere investeringspolitiek moet het bedrijfsleven met voorspelbare regels en sterke prijsprikkels aan de slag gaan, onder andere via het stevig ophogen van de CO2-standaarden voor auto’s en het bindend maken van energie-efficiëntiedoelen. En bovenal moet er dringend een fatsoenlijke prijs op vervuiling komen door het emissiehandelssysteem te hervormen, zodat bedrijven voldoende kunnen vergroenen.
De CO2-prijs loopt nu op naar 50 euro door speculatie en de verwachting dat het beleid wordt aangescherpt, maar er zijn nog steeds overschotten op de markt. Voor het opschalen van groene waterstof moet de prijs zeker naar 79 euro (Lewis, 2020), voor verduurzaming van de chemie zijn de gemiddelde kosten per ton zelfs zo’n 140 euro (Stork et al., 2018).
Het veilen van rechten levert, met de oplopende prijzen, honderden miljarden euro’s aan opbrengsten op. Dat geld gaat nu voor een groot deel naar de nationale schatkist, maar zou beter ingezet kunnen worden als dekking voor het geld dat een permanent Europees klimaatinvesteringsfonds op de kapitaalmarkten kan lenen. Een dergelijke Europese benadering stuit tot nu toe echter op veel weerstand in Nederland.
Het kabinet zette zichzelf het afgelopen jaar buitenspel door zich blind te staren op een zo laag mogelijke Europese begroting – gesteund door een eurosceptische Tweede Kamer. Hierdoor kwamen de overige Nederlandse wensen in het gedrang. Zo werd er beknibbeld op onderzoeksgelden, en werden de duurzaamheidseisen van landbouw- en structuurfondsen geslachtofferd. Als Nederland zijn ambities serieus neemt, dan geeft het ruimte aan een permanent fonds en bouwt het mee aan de juiste voorwaarden. Zo maken we werk van de hoognodige economische mobilisatie.
Literatuur
d’Aprile, P., H. Engel, S. Helmcke et al. (2020) How the European Union could achieve net-zero emissions at net-zero cost. McKinsey Rapport, 3 december.
Lewis, M. (2020) Deep decarbonization: green hydrogen, net zero, and the future of EU-ETS. BNP Paribas Asset Management. Te vinden op docfinder.bnpparibas-am.com.
Stork, M., J. de Beer, N. Lintmeijer en B. den Ouden (2018) Chemistry for climate: acting on the need for speed. Roadmap for the Dutch chemical industry towards 2050. Ecofys en Berenschot, februari.
Auteur
Categorieën