Ga direct naar de content

Globalisering en het hoger onderwijs

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 13 2006

onderwijs

Globalisering en het
hoger onderwijs
Globalisering heeft effect op het hoger onderwijs.
Maar in hoeverre wordt de mate waarin dit zo is
verklaard door geografische verschillen en hoe
ontwikkelen deze verschillen zich?

V

anuit geografisch oogpunt heeft
globalisering een sterk verschillende
invloed op het hoger onderwijs. Zo
trekken drie landen: de Verenigde
Staten, het Verenigd Koninkrijk en Australië,
ruim de helft van de ruim twee miljoen buitenlandse studenten naar zich toe. De VS trekt
bovendien veel getalenteerde promovendi en
wetenschappers uit de hele wereld aan en
heeft een overheersend aantal universiteiten
in de top van de wereldwijde ranking van
universiteiten. Brain gain en brain drain zijn
dan ook een veelbesproken verschijnsel, zeker
nu de kenniseconomie een leidend paradigma
voor economische groei is geworden in OECDlanden, maar ook in een aantal opkomende
economieën.

Factoren die de invloed van
globalisering in het hoger
onderwijs bepalen

Marijk van der
Wende
Hoogleraar hoger onderwijs aan de Vrije
Universiteit en de Universiteit Twente

28

ESB juli

Er is brede overeenstemming over het feit
dat globalisering en in het bijzonder de kenniseconomie de internationale concurrentie
in het hoger onderwijs doen toenemen en
daarmee steeds meer de beleidsagenda voor
deze sector bepalen (OECD, 2004; 2007).
Tegelijkertijd blijkt dat de mate waarin globalisering effect heeft, dat wil zeggen landen en
hoger onderwijsinstellingen in staat zijn hierop
te reageren en hiervan te profiteren sterk verschilt. Een aantal factoren wordt geacht hierbij
een belangrijke rol te spelen. Zo stelt Douglas

2007

(2005): all globalization is local omdat economische welvaart en politieke stabiliteit, de
balans tussen nationaal aanbod en vraag voor
hoger onderwijs, wetgeving en beleid, culturele aspecten (inclusief nationale identiteit
en taal), academische traditie en het gedrag
van organisaties een belangrijke rol spelen. In
totaal lijken de volgende zes aan elkaar gerelateerde factoren van invloed te zijn op de mate
waarin hoger onderwijs systemen en individuele instellingen in staat zijn van globalisering
te profiteren: geografische en economische
positie; nationale historie, kenmerken van het
systeem, regulering, beleid en financiering van
het hoger onderwijs; instellingshistorie, financiële positie en academische en organisatiecultuur; de global capacities van de instelling
zelf en van bijvoorbeeld overheidspersoneel;
nationaal internationaliseringsbeleid (met
name de strategie ten aanzien van de positie
die het land wereldwijd in wil nemen); internationaliseringsbeleid van de instelling (idem)
(Marginson en Van der Wende, 2006).
In economisch sterke landen bestaat een
grotere toegankelijkheid tot hoger onderwijs
dan in zwakkere, hetgeen de stroom van buitenlandse studenten vanuit de laatste naar de
eerste categorie verklaart. Ruim tachtig procent van alle buitenlandse studenten studeert
in OECD-landen (OECD, 2004). En dan vooral
vanuit opkomende economieën, waar het nationale aanbod de sterk groeiende vraag naar
hoger onderwijs niet bij kan houden. Wet- en
regelgeving alsmede beleid kunnen instellingen stimuleren dan wel belemmeren internationaal actief te zijn. Zo stimuleren met name
het Verenigd Koninkrijk (VK) en Australië hun
hoger onderwijsinstellingen internationaal ondernemend te zijn onder andere door hen toe
te staan hogere collegegelden te vragen voor
buitenlandse studenten, terwijl instellingen in

tabel 1

Regionale herkomst van studenten binnen OECD-landen (2003) in procenten

OECD ontvangende landen in
Afrika
N.-Amerika
Z.-Amerika
Azië
Europa
Oceanië
Wereld

Noord-Amerika
17
50
48
41
13
28
33

Europa
79
40
48
30
82
26
54

Azie-Pacific
4
10
4
29
5
46
54

OECD
12
6
4
45
30
1
13

Bron: OECD

andere landen daarin door wetgeving juist belemmerd worden. Zij mogen bijvoorbeeld geen
(extra) collegegeld heffen en/of mogen niet in
een andere taal lesgeven.
Vanuit import-exportanalyses van de zogenaamde transnational higher education blijkt
dat aan de importkant vooral het nationale tekort aan aanbod in combinatie met voldoende
koopkracht de belangrijkste factoren zijn. Aan
de exportkant vormen de noodzaak tot inkomstendiversificatie voor instellingen, internationale reputatie en capaciteitsoverschotten een
belangrijke rol (OBHE, 2005). Het gaat hier
zowel bij import als export overigens niet alleen om de mobiliteit van studenten, maar ook
om die van programma’s en soms zelfs van
instellingen. Zo worden onderwijsprogramma’s
in andere landen aangeboden en buitenlandse
campussen opgezet. Ten aanzien van de inkomstendiversificatie moet worden opgemerkt
dat overheden instellingen ook via negatieve
prikkels stimuleren tot internationale ondernemendheid. Zowel in het VK en in Australië is
de nationale financiering van het hoger onderwijs de afgelopen periode zodanig verschraald
dat dit instellingen welhaast dwong om internationale inkomsten te genereren.
Ook het type instelling is een factor van belang voor de mate waarin globaliseringseffecten zich voordoen. Researchuniversiteiten zijn
vanwege hun onderzoeksfunctie meer internationaal georiënteerd dan andere typen instellingen. Ook hebben business schools, kunstopleidingen en hotelscholen vaak een sterk
internationaal profiel. Dat systeemkenmerken
een belangrijke rol spelen, kan bijvoorbeeld
worden afgelezen aan het feit dat sinds de in

voering van het bachelor-master systeem de instroom van buitenlandse
studenten in de Nederlandse universiteiten op masterniveau sterk toeneemt (twintig procent in 2005, vergeleken met nog geen vier procent
voor het Nederlands hoger onderwijs als geheel voor die tijd). Daarbij
helpt natuurlijk ook het feit dat inmiddels meer dan zestig procent van
deze programma’s in het Engels wordt gedoceerd. Bij het bepalen van
de systeemkenmerken speelt de overheid een belangrijke rol. In Europa
heeft het Bolognaproces, dat heeft geleid tot de invoering van het bachelor-master systeem, weliswaar veel invloed, maar omdat het hier een
niet-bindende verklaring betreft, zijn nationale overheden bepalend voor
wat er in het eigen land gebeurt en spelen nationale beleidsprioriteiten
een belangrijke rol (Huisman en Van der Wende 2004; Witte, 2006).

De invloed van geografische factoren
Dat geografische factoren een rol spelen, blijkt uit het feit dat studentenmobiliteit en wetenschappelijke samenwerking tussen instellingen
een zekere regionale concentratie kennen (zie tabel 1). Dat is vooral
het geval in Europa. Buitenlandse studenten zijn hier voor circa tachtig
procent afkomstig uit de eigen regio. Ook in Scandinavië is veel mobiliteit binnen de regio. Dit kan net als bij de EU mede verklaard worden
vanuit multilaterale afspraken die studentenmobiliteit vergemakkelijken
in de zin van toegankelijkheid, diploma-erkenning en bovendien voor
een deel gesubsidieerd zijn.
In Noord-Amerika komt ruim vijftig procent van de studenten uit de
eigen regio. Azië is hier echter de grote uitzondering: studenten uit
deze regio die in het buitenland studeren doen dat slechts voor elf
procent in hun eigen regio; 47 procent gaat naar de VS, 29 procent
naar Europa en twaalf procent naar Oceanië (cijfers voor 2001, OECD,
2004). Veel OECD-landen kennen dan ook een hoog percentage
Aziatische studenten, met name uit China en India, hetgeen vooral
wordt verklaard door de sterke economische groei in deze landen,
gepaard gaande met een sterk groeiende vraag maar achterblijvend
aanbod van hoger onderwijs en uiteraard de demografie (omvang van
de bevolking).
Dat geografische afstand simpelweg een belangrijke factor zou zijn,
lijkt niet zonder meer aannemelijk. Uit het bovenstaande voorbeeld
betreffende Azië blijkt dit al. Het is bekend dat de voorkeur van stu-

ESB juli

2007

29

denten uit deze regio uitgaat naar de VS (en daarna het
(tot zo’n 90 duizend personen);
VK en Australië), ondanks de grotere afstand. Ook binnen
Geografische
41 procent van de post docs
Europa, zijn de stromen ver van evenwichtig. Zo verlaten
in de VS is buitenlander en 21
omvang of
relatief veel Griekse studenten hun land omdat er onvolprocent van het totale wetendoende aanbod is, en is een excentrisch gelegen land als
afstand op zich
schappelijk personeel (Vincent
het VK een enorme trekker.
top
verklaren dus niet Lancrin, 2006). Van dein de20
Ook hebben grote landen niet per se een hoger percenresearch universiteiten
tage buitenlandse studenten dan kleine. Zo zit de VS
de internationale Shanghai Jaio Tong Ranking
met 3.8 procent onder het OECD-gemiddelde van 6.4
zijn er zeventien
aantrekkelijkheid 2006VS (en 54 van dete vinden
procent, terwijl kleine landen als België (elf procent),
in de
top
en Nieuw Zeeland en Oostenrijk (met beide bijna veerof activiteit
100). In de VS speelt kennisimtien procent) daar ruim boven zitten. Koplopers zijn
migratie als beleidsrationale
van een hoger
Zwitserland en Australië (beide rond de achttien procent)
dan ook een grote rol, terwijl in
terwijl het ook hier weer geen grote landen (naar inwoneronderwijssysteem andere landen het genereren
aantal) betreft en in een geval een zeer centraal en in het
van inkomsten door de instelandere juist een in de periferie gelegen land betreft (data
lingen (bijvoorbeeld het VK en
voor 2003, OECD, 2006).
Australië) of het werken aan wederzijds beGeografische omvang of afstand op zich verklaren dus niet de internagrip (in de EU) vooral belangrijk zijn (OECD,
tionale aantrekkelijkheid of activiteit van een hoger onderwijssysteem.
2004). Nationale tekorten in de studentenpoEen andere belangrijke factor is de Engelse taal. Engelstalige landen
pulatie en op de arbeidsmarkt worden op deze
spelen een sterke rol in deze markt. Kleine landen die onderwijs in
manier aangepakt. Zo leidt de VS relatief (nog)
het Engels aanbieden, waaronder Nederland, zien de aantallen buitenminder beta- en techniekstudenten op dan de
landse studenten omhoog gaan. Zelfs landen als Duitsland en Frankrijk
EU (zeventien procent op master- en PhD-nimet een groot taalgebied en traditioneel grote aantallen buitenlandse
veau versus 26 procent in de EU, maar heeft
studenten, schakelen soms over naar Engelstalig onderwijs om hun
het meer onderzoekers aan het werk (8,7 per
internationale positie te behouden of uit te bouwen. Economische
duizend inwoners, versus 5,4 in de EU), (EC,
factoren hebben zoals gezegd alles te maken met het evenwicht tussen
2003). Brain drain vindt dus zeker ook plaats
vraag en aanbod aan hoger onderwijs in het land van herkomst, maar
vanuit de EU, maar in nog grotere mate vanuit
kunnen niet direct worden gerelateerd aan de prijs van het onderwijs in
Azië.
het bestemmingsland. De meest aantrekkelijke landen zoals de VS, het
Europa en Azië proberen brain drain dan ook
VK en Australië, kennen relatief hoge collegegelden voor buitenlandse
tegen te gaan, waarbij de versterking van het
studenten (hoewel die in het VK niet voor EU-studenten gelden).
eigen hoger onderwijssysteem een belangrijke
Eind jaren negentig werd wel gesteld dat de rol van geografische
voorwaarde is. In Azië zijn vooral China, India,
afstand in deze markt volkomen ondergeschikt zou raken als gevolg
Korea, Singapore en Maleisië qua hoger ondervan ontwikkelingen in ICT. Dit blijkt tot nu toe echter niet bewaarheid
wijs sterk in ontwikkeling. China realiseerde
geworden. Uit internationaal onderzoek naar e-learning blijkt dat dit
tussen 1998 and 2004 een verviervoudiging
zich alle voorspellingen ten spijt tot nu toe niet heeft ontwikkeld tot een van het aantal studenten en is met ruim twinsignificante internationale markt. De complexe mogelijkheden blijven
tig miljoen nu het grootste hoger onderwijssymeestal besloten in kleinschalige experimenten op het niveau van indisteem ter wereld. Een grootschalig programma
viduele opleidingen (OECD, 2005).
beoogt honderd world class universities te
ontwikkelen. In bnp en in aantal onderzoekers
Wereldwijde concentratie en reputatie
neemt China na de VS de tweede positie in en
Uit het bovenstaande bleek al hoe sterk de positie van de
het genereert de helft van de R&D-uitgaven in
Angelsaksische landen en daarbinnen de VS is als het gaat om stuniet-OECD-landen. China steeg tussen 1998
dentenmobiliteit. Als we het wetenschappelijk onderzoek en daarmee
en 2001 van de 14de naar de 7de positie
gerelateerde mobiliteit van promovendi en onderzoekers tevens in
betreffende het aandeel in de wereldproductie
ogenschouw nemen wordt dit beeld nader versterkt. De VS is een
van wetenschappelijke artikelen en het aantal
overduidelijke brain-gainer. Het land heeft het hoogste percentage en
doctoraten aan Chinese universiteiten stijgt
aantal buitenlandse studenten op PhD-niveau, de instroom van wetensterk (NSB, 2006; Liu, 2006). China wordt
schappers in de VS is tussen 1994–2005 toegenomen met 49 procent
dus snel minder afhankelijk van andere landen

30

ESB juli

2007

en we zien het aantal Chinese
ontwikkelen van excellentie door middel van het sterker
studenten in het buitenland (o.a.
Nederland te
concentreren van middelen en talent en voor verhogen
in Nederland) dan ook dalen.
weinig gericht is van investeringen in zowel hoger onderwijs en onderzoek.
Voor Europa is de achterstand
op tal van indicatoren, zoals het
op het creëren
De positie van Nederland
percentage hoger opgeleiden
De positie van Nederland kan als volgt worden weervan excellentie
en onderzoekers, aantal unigegeven. Voor wat betreft studentenmobiliteit vormt
versiteiten in de top rankings,
in onderwijs en
de regionale mobiliteit binnen Europa de hoofdmoot.
aandeel in Nobelprijzen en met
In het studiejaar 2005/2006 studeerden vijfduionderzoek
name de brain drain naar de VS
zend Nederlanders elders in Europa, tegenover 6842
aanleiding tot sterke beleidsiniEuropeanen in Nederland in het kader van de EUtiatieven. Het Bolognaproces en met name de
programma’s. De drie belangrijkste herkomstlanden waren Spanje,
Lissabonstrategie zijn hiervoor de belangrijkste Duitsland en Frankrijk en de drie belangrijkste bestemmingslanden
kaders. Men is zich daarbij bewust van de
Spanje, het VK en Frankrijk. Diplomamobiliteit ging vooral naar België,
verhoudingsgewijs lage investeringen in hoger
het VK, Duitsland en de VS en kwam vooral uit Duitsland, China en
onderwijs en onderzoek en men heeft drie
België. Bij het laatste valt op dat de groep Duitse studenten snel groeit
procent bbp voor R&D als doel vastgesteld
en de groep Chinezen afneemt. Er is vaak gesteld dat Nederland geen
en streeft naar acceptatie van twee procent
hoog percentage buitenlandse studenten zou hebben in vergelijking tot
voor hoger onderwijs als beleidsdoel. Bij beide
het OECD-gemiddelde. Recente inspanningen om tot betere dataverzadoelen staat met name het verhogen van de
meling te komen, laten echter zien dat dit percentage voor 2005/2006
private bijdragen (vanuit bedrijfsleven en via
op 8,6 procent uitkomt, hetgeen boven dit gemiddelde ligt (Nuffic,
hogere collegegelden) voorop. Het laatste
2006) en ook lijkt de instroom in universitaire Engelstalige masteroprapport van de Lisbon Council (februari 2007)
leidingen toe te nemen. Volgens de laatste peiling biedt Nederland na
laat echter zien dat ondanks dat de economiFinland het meeste onderwijs in Engels als vreemde taal aan (Maiworm
sche groei in de EU zich positief ontwikkelt
en Wachter, 2002). Ongeveer twintig procent van het wetenschappelijk
en het percentage werkenden met een HOpersoneel in de universiteiten heeft een andere nationaliteit, met name
kwalificatie gestaag groeit, de uitgaven voor
bij technische universiteiten (ruim dertig procent) en vooral werkzaam
R&D hardnekkig blijven steken op 1,9 procent
als PhD student (bij de technische universiteiten is vijftig tot zestig pro(Zweden is een zeer positieve uitzondering),
cent van de PhD’s van buitenlandse afkomst). Bij de hogescholen ligt
waarbij de private bijdragen vooral achterblijhet percentage slechts op drie procent. De buitenlandse kenniswerkers
ven. Ook op nationaal niveau worden belangkomen voor twintig procent uit de buurlanden (België, VK, Duitsland),
rijke initiatieven genomen, zoals het creëren
voor veertig procent uit de rest van Europa en voor dertig procent uit
van topinstellingen, fusies, e.d. in alle gevallen Azië. Nederlanders die de laatste vijf jaar in het buitenland verbleven
gepaard gaande met extra budgetten en een
gingen vooral naar de VS (39 procent) en daarnaast naar Duitsland,
verdere concentratie daarvan (Van der Wende,
Frankrijk en het VK (elk rond de twaalf procent) (RvB, 2005). Relatief
2007).
naar bevolkingsomvang speelt Nederland mee in de top vijf qua proVerwacht mag worden dat met deze initiaductie van wetenschappelijke productie met de VS, het VK, Australië en
tieven het landschap zal veranderen. In de
Zwitserland. En staat op de vijfde plaats qua aantal landen waarmee in
wereldwijde wetenschappelijke output gewetenschappelijk onderzoek wordt samengewerkt (127 in 2001) (NSB,
meten naar productie van wetenschappelijke
2006). Data omtrent de landen waarmee het meest wordt samengeartikelen is het aandeel van Europa (EU 25)
werkt zijn niet direct voorhanden. Aangenomen mag worden dat ook
reeds groter dan dat van de VS, en groeit het
hier Europa en de VS een belangrijke rol spelen. Nederlandse R&D-uitEuropese aandeel en vooral dat van een aantal gaven als percentage van het bbp liepen tussen 2000 en 2005 echter
Aziatische landen (Korea, China, Signapore
terug en bleven onder de twee procent, waarbij opvalt dat het aandeel
en Taiwan) bovendien harder dan dat van de
overheidsfinanciering daarin weliswaar nog iets boven het EU en
VS (NSB, 2006). Zeker wat betreft Europa is
OECD-gemiddelde ligt, maar dat de daling daarvan veel minder wordt
echter ook meer aandacht nodig voor andere
gecompenseerd door private bijdragen in vergelijking met bijvoorbeeld
vormen van wetenschappelijke output (o.a.
Finland, Ierland en Denemarken (OECD-R&D-database). Tenslotte
middels patenten) die directer bijdragen aan
wordt vaak opgemerkt dat Nederland te weinig gericht is op het creinnovatie en economische groei, voor het
ëren van excellentie in onderwijs en onderzoek. Zo staan vrijwel alle

ESB juli

2007

31

Nederlandse universiteiten in de wereldwijde top 500 en negen in de
Europese top 100, maar slechts twee in de bovenste regionen (top 100
respectievelijk top 50) daarvan (SJTUIHE, 2007). Recente beleidsinitiatieven zoals de inzet van FES gelden en de federatievorming van de
drie technische universiteiten trachten hierop een antwoord te vormen.
Ook in het geval van Nederland zien we dus een regionale oriëntatie
(EU) voor wat betreft mobiliteit en samenwerking in onderwijs en
onderzoek. Dit lijkt naast geografische nabijheid samen te hangen met
de vele regelingen die binnen deze regio voordelen bieden. Daar waar
vraag en aanbod een vrijere rol hebben zien we ook hier de relaties met
de VS en China een belangrijke rol spelen.

De rol van de overheid
Inzake de gevolgen voor de rol van de overheid dienen we ons ten
eerste af te vragen: welke overheid? En ten tweede: hoezo de overheid?
In de Europese context neemt het belang van supranationaal EU beleid
op het gebied van hoger onderwijs en onderzoek sterk toe. Nationale
overheden moeten zich dan ook vooral afvragen welk type beleidsinitiatieven ze op welk niveau moeten nemen. Kan het antwoord op
toenemende globalisering het best gevonden worden door competitie of
samenwerking te stimuleren en op welk niveau, nationaal of Europees?
Ook nu reeds zien we voor wat betreft onderzoeksbeleid een mix van
deze vier opties. De verdere strategische koers moet gericht zijn op een
effectievere samenhang hiertussen (Van der Wende, 2007). Ten tweede
laat vooral het succes van de VS zien dat de rol van de overheid gerelativeerd moet worden. Ook de goede positie van Angelsaksische landen
met een sterke traditie van New Public Management onderstreept deze
relativering. Voor Nederland in het bijzonder geldt dat zowel publieke
als private investeringen in de sector moeten worden versterkt en
instellingen nader moeten worden gestimuleerd en ruimte moet worden
geboden om excellentie te ontwikkelen en meer buitenlandse studenten
en kenniswerkers aan te trekken.

Literatuur
Douglas, J. A. (2005) All globalization is local:
Countervailing forces and the inf luence on higher education
markets. Berkeley: CSHE, University of California.
European Commission, EC (2003) Brain drain study
– emigration f lows of qualified scientists.
Huisman J. en M.C. van der Wende (2004)(red.) On cooperation and competition. National and European policies for
internationalisation of higher education. Bonn: Lemmens.
Lisbon Council (2007) European Growth and Jobs Monitor.
Indicators for success in the knowledge economy. Frankfurt
am Main: Allianz Dresdner Economic Research.
Liu, N. (2006) The differentiation and classification of
Chinese universities and the building of world-class universities in China. Presentation at the seminar at Leiden
University, 16 februari 2006.
Maiworm, F en B. Wächter (2002) English-languagetaught degree programmes in European higher education.
Bonn: Lemmens
Marginson, S. en M.C. van der Wende. Globalization and
Higher Education. Parijs: OECD.
National Science Board, NSB (2006) Science
and engineering indicators 2004. http://www.nsf.
gov/statistics/seind04/.
Nuffic (2006) Internationale mobiliteit in het onderwijs in
Nederland 2005. Den Haag: Nuffic.
Observatory on Borderless Higher Education, OBHE
(2005) Mapping borderless higher education: policy, markets
and competition. Londen: OBHE
Organization for Economic Cooperation and
Development (2004) Internationalization and trade in higher education: opportunities and challenges. Parijs: OECD.
Organization for Economic Cooperation and
Development (2005) E-learning in tertiary education:
Where do we stand? Parijs: OECD.
Organization for Economic Cooperation and

Conclusie

Development (2006) Education at a glance. Parijs: OECD.

In dit artikel stond de vraag centraal hoe geografische verschillen in het
hoger onderwijs verklaard kunnen worden en of ze door toenemende
globalisering worden vergroot. Globalisering heeft inderdaad geen
eenduidige of universele impact op het hoger onderwijs. Naast geografische en economische factoren (hun onderlinge relatieve invloed vereist
meer empirische toetsing) hangen deze verschillen samen met o.a. taal,
academische cultuur en type instelling. Overheidsbeleid speelt met
name een rol inzake de kenmerken van het stelsel, wetgeving, financiering en de ruimte en incentives die derhalve aan instellingen geboden
worden om op globalisering te reageren en ervan te profiteren.

Organization for Economic Cooperation and
Development (2007) Education policy analysis: focus on
higher education. Parijs: OECD.
Research voor Beleid (2005) De internationale mobiliteit
van kenniswerkers in het hoger onderwijs. Een kwantitatief
onderzoek. Leiden: Research voor Beleid.
Shanghai Jiao Tong University Institute of Higher
Education, SJTUIHE (2007) Academic ranking of world
universities. http://ed.sjtu.edu.cn/ranking.htm.
Van der Wende, M.C. (2007) European responses to
global competition in higher education. Berkeley: CSHE
University of California.
Vincent-Lancrin, S. (2006) What is changing in academic research? Trends and futures scenarios. European
Journal of Education 41(2)169–202.
Witte, J. (2006) Change of degrees and degrees of change.
Comparing adaptations of European higher education
systems in the context of the Bologna Process. CHEPS/UT:
Dissertation.

32

ESB juli

2007

Auteur