Ga direct naar de content

Functionele samenhang in de Noordvleugel van de Randstad

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: maart 14 1990

Functionele samenhang in de
Noordvleugel van de Randstad
Met het oog op de toenemende concurrentie tussen grootstedelijke centra pleit de Vierde
Nota over de Ruimtelijke Ordening voor het creeren van een internationaal grootstedelijk
vestigingsmilieu. Amsterdam, Den Haag en Rotterdam, te zamen de ‘Westvleugel van de
Randstad’, zijn hiervoor de aangewezen plaatsen. In dit artikel bekritiseren de auteurs
deze keuze en onderbouwen zij hun visie dat een verdeling van de Randstad in een
Noord- en een Zuidvleugel aannemelijker is. In het ruimtelijke kader van deze tweedeling
kunnen bestuurlijke vraagstukken beter worden aangepakt.

DRS. H. KNOL – PROF. DR. J.G. LAMBOOY DRS. W. J.J. MANSHANDEN – PROF. DR. M. DE SMIDT*
Internationalisering is in de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening een leidraad voor de toekomstige inrichting van
Nederland. De keuze voor intemationalisering is ingegeven
door een voorziene verschuiving van economische zwaartepunten, zowel op mondiale als op Europese schaal.
Een relevant aspect van de Europese integratie is de
toenemende concurrentie tussen de grootstedelijke centra,
waarbij de vestiging van Internationale organisaties de
inzet is. De Vierde Nota kiest met het oog op de toegenomen concurrentie voor het creeren van een grootstedelijk
internationaal vestigingsmilieu. Amsterdam, Rotterdam en
Den Haag zijn aangewezen als plaatsen waar een dergelijk
milieu uitgebouwd dient te worden. Deze drie steden vormen samen de ‘Westvleugel van de Randstad’. De Vierde
Nota stelt hierover: “Het verbeteren van het internationaal
concurrerend grootstedelijk vestigingsmilieu in de Randstad ten behoeve van de internationale zakelijke dienstverlening met een sterk accent op Amsterdam, Rotterdam en
Den Haag en de samenhang tussen deze steden”1.
Het rapport Grate steden, grote kansen van de Commissie-Montijn benadrukt het belang van het uitbouwen van
een grootstedelijk vestigingsmilieu en het verrichten van
extra investeringen in de vier grote steden: “In de hele
gei’ndustrialiseerde wereld is sprake van een ‘urban renaissance’ waarbij naast ‘zorg’ meer aandacht komt voor stedebouwkundige, economische en culturele vernieuwing”2.
Een andere beleidskeuze in de Vierde Nota is het aanmerken van de ‘mainports’ Schiphol en Rotterdam als de
trekpaarden van de nationale economische groei.
In navolging van de aanbevelingen van de CommissieMontijn voor bestuurlijke samenwerking hebben de gemeenten Amsterdam, Utrecht, Haarlem, Zaanstad en Hilversum
besloten tot het formuleren van gezamenlijke beleidsopties.
Een uitgangspunt van dit Noordvleugeloverleg is dat de
Noordvleugel van de Randstad een beter op de realiteit
aansluitend concept is dan het Westvleugelconcept.
In dit artikel gaan wij in op de vraag welk ruimtelijk model
als basis kan dienen voor het internationale vestigingsmilieu;
ook wordt de vraag gesteld wat de regionale effecten zijn van
252

de economische groei. De gegevens ontlenen wij aan onderzoek dat verricht is voor het Noordvleugeloverleg3.

De Noordvleugel__________________
De Vierde Nota heeft de keuze van de drie grootste
steden als ruimtelijke eenheid gebaseerd op het gegeven
dat daar de meeste buitenlandse vestigingen gelokaliseerd
zijn; de samenhang tussen deze steden is niet onderbouwd. Diverse aanwijzingen maken een verdeling van de
Randstad in een Noord- en een Zuidvleugel aannemelijker.
Het beeld van een Noord- en een Zuidvleugel is ouder;
Van den Berg noemt dit onderscheid reeds als basis voor
de toen voorziene voortgaande verstedelijking4. Op grand
van onderzoek naar kansrijke activiteiten onderscheidde
Louter5 twee stedelijke corridors in Nederland, waarin een
groot deel van kansrijke activiteit is geconcentreerd: een
zuidelijke corridor van Leiden/Den Haag tot Eindhoven en
een noordelijke corridor van Alkmaar/Haarlem tot Arn* J.G. Lambooy en W.J.J. Manshanden zijn verbonden aan het
Economisch Geografisch Instituut van de Universiteit van Amsterdam. W.J.J. Manshanden nam deel aan het Noordvleugeloverleg.
M. de Smidt is verbonden aan het de Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen van de Rijksuniversiteit Utrecht. H. Knol werkte in een
eerder stadium mee aan het onderzoek en is momenteel werkzaam bij het Nederlands Economisch Instituut.
1. Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening, deel D, 1988, biz.
143.

2. De Commissie-Montijn, Grote steden, grote kansen, Ministerie
voor Binnenlandse Zaken, Den Haag, 1989, biz. 3.
3. H. Knol en W. Manshanden, Functionele samenhang in de
Noordvleugel van de Randstad, Nederiandse Geografische Studies, nr. 109, Amsterdam/Utrecht, 1990.
4. G.J. van den Berg, De grote stad in de toekomst, in: S.
Groenman, Problemen van de grote stad, Het Spectrum,
UtrechVAntwerpen, 1958, biz. 79
5. P. Louter, Regionaal-economische vernieuwing in Nederland,
Economisch Geografisch Instituut, Erasmus Universiteit Rotterdam, 1987.

hem/Nijmegen. Beide corridors hebben een eigen economische signatuur; algemeen bevat de zuidelijke stedelijke
gordel de kansrijke industriele en de noordelijke de kansrijke dienstverlenende bedrijvigheid.
Op grand van woon-werkverkeer zijn binnen de Randstad twee vleugels te onderscheiden. Uit onderzoek naar
interactiepatronen in de Randstad, is de Randstad wat het
woon-werkverkeer betreft, duidelijk verdeeld in een Noorden een Zuidvleugel6. Hierdoor is samenwerking bij woningbouwtoewijzing (een miljoen woningen) en aanleg van
openbaar vervoer (hoge snelheidslijnen) binnen beide
vleugels van belang. Beide vleugels bestaan uit elkaar
overlappende stadsgewesten. Qua zakelijk verkeer bestaat een onderscheid in Noord- en Zuidvleugel niet; bij
deze categorie relaties is een geleding in deelgebieden
binnen de Randstad niet zinvol.
Uit onderzoek van Brunet waarbij Europese steden zijn
gerangschikt naar internationaal gewicht, is gebleken dat
Londen en Parijs, zoals verwacht, de lijst aanvoeren, gevolgd door Milaan7. Amsterdam volgt in een categorie
daarachter en ligt op hetzelfde niveau als Madrid, Frankfort
en Brussel. Amsterdam is van de Nederlandse steden de
stad met de grootste internationale potentie, op enige
afstand gevolgd door Rotterdam. Een opvallende uitkomst
van het onderzoek van Brunet was dat Utrecht en Den
Haag op hetzelfde niveau liggen. Deze constellatie geeft
aan dat niet de drie grootste steden de internationale
vestigingsmilieus zijn, maar dat in Nederland Amsterdam
het leidende centrum is, gevolgd door Rotterdam.
Algemeen is uit het Noordvleugelonderzoek gebleken
dat functies differentieren naar schaalniveau, zodat voor
iedere functie een andere bestuursorganisatie optimaal is.
Duidelijk is dat dit al snel tot coordinatieproblemen leidt,
zodat een overkoepelende organisatie wenselijk is. Hoewel het een kwestie van gradaties is, lijkt een geleding van
de Randstad in Noord- en Zuidvleugel, waarin Amsterdam
en Rotterdam in samenhang met de omringende steden de
leidende centra zijn, meer op de werkelijkheid aan te sluiten
dan de in de Vierde Nota genoemde Westvleugel. In concreto betekent dit dat overlegvormen tussen (grate) gemeenten en betrokken provincies in de beide vleugels in
principe vruchtbaar zijn.

Een verschil tussen beide ‘mainports’ is het type goederen dat verwerkt wordt. De via Schiphol vervoerde goederen zijn van een relatief gering volume, maar van een
hoogwaardig karakter. De via de Rotterdamse haven vervoerde goederen zijn volumineus en relatief laagwaardig
van karakter. Hoewel dergelijke constateringen vanzelfsprekend lijken, kan het regionaal-economische effect hiervan niet worden onderschat.
Afgezien van het verschil in goederenstromen geldt nog
het gegeven dat internationale personenstromen via
Schiphol verlopen. In de onmiddellijke nabijheid van Schiphol bestaat zodoende een informatievoordeel, daar men op
relatief eenvoudige wijze ‘face-to-face’-contacten kan onderhouden met mensen uit andere Europese beslissingscentra. Daarnaast is het ‘just-in-time’-principe, samenhangend met de flexibilisering van het produktieproces, bij
uitstek van gelding in de nabijheid van Schiphol; in de
Rotterdamse haven kan men onmogelijk dergelijke eisen
stellen, gezien de aard en snelheid van het transport.
Behalve de invloed van Schiphol, is culturele activiteit een
andere factor die het regionaal-economische complex van
de Noordvleugel in hoge mate bepaalt. De Stichting Economisch Onderzoek toonde aan dat in deze sector in
Amsterdam ruim een miljard wordt omgezet9. Uit materiaal
van het CBS bleek dat 37% van het bezoek aan podiumkunsten in Nederland in Amsterdam wordt gerealiseerd. In
Amsterdam is de kunstsector niet alleen een (top)voorziening, maar ook een essentieel onderdeel van het produktiemilieu in de Noordvleugel. Niet alleen laat het verzorgingsgebied van de Amsterdamse kunstsector evenals het
woon-werkverkeer een Noordvleugel zien, ook bleek dat
het niveau van vraag en aanbod van culturele voorzieningen in de Noordvleugel op een hoger niveau ligt. Dit hoge
niveau wordt voor het grootste deel gerealiseerd door
Amsterdam, maar Utrecht en Haarlem zijn belangrijke nevencentra. Een eerste conclusie is natuurlijk dat deze
factor zwaar weegt in de aantrekkingskracht op buitenlandse organisaties van de Noordvleugel, maar ook bleek dat
bedrijfsgroepen als de grafische sector in Haarlem, reclame, de media en de audio-visuele sector in Hilversum in
sterke mate verbonden zijn met het culturele leven in de
Noordvleugel. Buiten cultuur geldt voor Amsterdam dat de
sfeer van de historische binnenstad van Amsterdam een
extra attractiefactor is10.

Verschillen____________________
Uit het onderzoek voor het Noordvleugeloverleg is gebleken dat tussen Noord- en Zuidvleugel een aantal verschillen bestaat waardoor internationale ontwikkelingen
verschillende consequenties hebben voor deze stedelijke
complexen. Hiermee willen wij wijzen op de effecten van
de luchthaven Schiphol en de aantrekkingskracht van de
culturele sector in Amsterdam. Hoewel de Vierde Nota de
‘mainports’ noemt als trekkers van de nationale economie,
gaat de Nota niet in op hun verschillen in ontwikkelingstempo en evenmin op de regionaal-economische effecten van
de beide ‘mainports’. Ook gaat de Vierde Nota niet in op
het agglomererend effect van culturele activiteit, een luchthaven en gediversifieerde dienstverlening, hetgeen juist in
de Noordvleugel het geval is. Juist dit laatste aspect,
gedifferentieerde dienstverlenende activiteit, wint in de huidige ontwikkelingsfase van de economie aan betekenis
onder invloed van uitbestedingsprocessen.
Schiphol is van sterk toenemende betekenis voor de
economische ontwikkeling. De oorzaak hiervoor is de relatieve verschuiving van zeetransport naar luchttransport en
de daarmee samenhangende toeneming van luchtverkeer
in de wereldhandelsstromen. Het luchtverkeer van en naar
Nederland groeide in de periode 1982-1986 ruim vijf maal
sneller dan de scheepvaart8.

ESB 14-3-1990

Economische groei in de randstad
De analyse van de economische ontwikkeling heeft in
drie stappen plaatsgevonden11. Ten eerste is nagegaan
hoe de uitgifte van bedrijfsterrein zich verhoudt tot de
opname van kantoorvloeroppervlak. Ten tweede is een
6. E. Verroen, M. van der Vlist, W. Korver, Interactiepatronen in de
Randstad, INRO/TNO, Delft, 1988.

7. R. Brunei et al., Les Villes Europeennes, Ministere de I’lndustrie
et de I’Amenagement du Territoire, Paris, 1989.
8. Brpn: N.V. Luchthaven Schiphol.
9. Stichting Economisch Onderzoek, De economische betekenis
van de professionele kunsten in Amsterdam, Universileit van

Amsterdam, Amsterdam, 1985.
10. A.C.M. Jansen, Ontwikkelingen in de economische structuur
in de binnenstad van Amsterdam; uitstraling en atmosfeer als
vestigingsplaatsfactoren, Geografisch Tijdschrift, nr. 2,1987, biz.
130-142.

11. Hoewel in het voorgaande is aangegeven dat een geleding
van de Randstad in een Noord- en een Zuidvleugel zinvol is,
ontbreken criteria voor een exacte afgrenzing. Onder de Zuidvleugel is de provincie Zuid-Holland verstaan; de Noordvleugel omvat
de provincies Utrecht en Noord-Holland (uitgezonderd de kop van
Noord-Holland) en inclusief Almere. Zoveel mogelijk is getracht

deze stedelijke gebieden tegen elkaar en tegen de landelijke
cijfers af te zetten.

253

Tabel 1. Uitgifte bedrijfsterrein en opname kantoorvloeroppervlak (Nederland = 100%)
Uitgifte
bedrijfsterrein
1983-88

Nederland
Randstad
Zuid-Holland
Noordvleugel

Opname
kantoorvloeroppervlak

Nederland Randstad Zd-Holland Noordvleugel

1 983-1 987a
100
70/75

100
32
17
15

Tabel 3. Procentuele wijziging werkzame personen per
sector, alsmede part-time werkzame vrouwen, naar regio’s, 1984-1986

30
45

a

De cijfers over de Randstad hadden wij tot onze beschikking; het landelijke
totaal betreft een schatting.

Landbouw
Industrie
Openb. Nutsbedr.
Bouw
Handel, horeca
Transport,
communicatie

6,4
4,2
-0,9
-4,3
5,9

6,5
0,4
-0,9
-6,6
4,4

4,3
-3,0
2,0
-9,4
1,4

11,1
1,0
-3,4
-3,4
7,2

6,4

13,0

10,2

16,2

18,4

15,7
9,9

18,0
8,3

13,7
11,5

7,8

6,9

5,4

8,4

16,0

16,0

10,0

22,0

Zakelijke
dienstverlening

Overige dienstverl. 11,4

vergelijking gemaakt van de cijfers betreffende arbeidsvolume, toegevoegde waarde en export. Ten slotte is de
sectorale ontwikkeling van de werkgelegenheid in de verschillende gebieden in kaart gebracht.
De uitgifte van bedrijfsterrein heeft in de periode 19831988 voornamelijk buiten de Randstad plaatsgevonden,
waarbij de uitgifte in Zuid-Holland weinig groter is dan die
in de Noordvleugel. Zie label 1. De uitgifte van bedrijfsterrein geeft geen inzicht in de aard van de activiteiten. De
opname van kantoorvloeroppervlak illustreert dit. In de
periode 1983-87 is deze opname nog in de Randstad
geconcentreerd, met name in de Noordvleugel. In de
Noordvleugel van de Randstad is, absoluut gezien, in vijf
jaar bijna 1,4 miljoen m2 kantoorvloeroppervlak opgenomen, tegen bijna 0,88 miljoen m2 in Zuid-Holland. Anders
dan de uitgifte van bedrijfsterrein, geeft de ontwikkeling van
de kantorenmarkt aan dat de economie van de Noordvleugel na 1983 krachtig aantrok, maar ook dat deze economische groei in de Noordvleugel een eigen signatuur heeft;
er treedt een specialisatie op van kantoorhoudende activiteiten. In Amsterdam (Amsterdam-Zuidoost) en Utrecht is
meer dan de helft van de opgenomen vloeroppervlakte in
de gehele Noordvleugel gerealiseerd. De grote uitbreidingen van de kantoorvloeroppervlakte vinden buiten de
stadscentra plaats. Uit recent materiaal12 blijkt dat de opname in de vier grote stadsgewesten in 1988 onder de 50%
van het landelijk totaal is gezakt. De deconcentratie, ofwel
de voortgaande economische ontwikkeling van gebieden
buiten de Randstad, geldt kennelijk ook voor kantoorhoudende activiteiten.
Een geografie van het economische herstel valt door de
late beschikbaarheid van CBS-gegevens nog niet volledig
te schrijven, maar de groeicijfers in de periode 1983-1985
laten een interessante ontwikkeling zien (tabel 2).
Duidelijk blijkt, dat het economische herstel, gemeten
aan de ontwikkeling van de toegevoegde waarde en het
arbeidsvolume, in de Noordvleugel sneller verliep dan in
Zuid-Holland, maar onder het landelijke niveau ligt. Enerzijds wijst dit op een verdere uitdijing van de Randstad,
anderzijds geeft dit aan dat binnen de Randstad structurele
verschillen bestaan. De groei van de export is in de Noordvleugel het hoogst, hetgeen, zo kan worden aangenomen,
Tabel 2. Procentuele ontwikkeling arbeidsvolume, toegevoegde waarde en export, naar gebieden, 1983-85
Arbeidsvolume Toegevoegde waarde Export
Nederland
Randstad
Zuid-Holland
Noordvleugel
Bron: CBS.

254

1,7
0,9
0,5
1,2

9,8
7,5

18,6
14,9

6,2
8,9

20,1

Totaal
waarvan parttime vrouwen

Bran: CBS, Statistiek Werkzame Personen.

vooral samenhangt met Schiphol en de oververtegenwoordiging van (groot)handelsactiviteit in Amsterdam en omgeving. De in Zuid-Holland geconcentreerde activiteiten (haven, petrochemie) lijken in mindere mate groei te genereren.
Indien de ontwikkeling van de werkgelegenheid sectoraal en regionaal wordt bezien (tabel 3), dan blijkt eveneens
dat de groei in de Noordvleugel op een hoger niveau ligt.
Voorts wordt wederom zichtbaar, dat het achterblijven van
de groei in de Randstad ten opzichte van de landelijke
ontwikkeling een gevolg is van een hoge groei in de Noordvleugel enerzijds en een relatief geringe groei in Zuid-Holland anderzijds.
De groei van de werkgelegenheid ligt in de Noordvleugel
weinig hoger dan het landelijk niveau. Indien de cijfers
sectoraal worden beschouwd, blijkt dat de industrie bijna
geheel buiten de Randstad groeit; in de Randstad verliest
de industrie in Zuid-Holland terrein en groeit minimaal in de
Noordvleugel. De sectoren energievoorziening en bouw
verliezen over de gehele linie werkgelegenheid; de bouw
verliest vooral in Zuid-Holland. De sectoren groot- en detailhandel, transport, opslag en communicatie groeien het
sterkst in de Noordvleugel. De zakelijke dienstverlening
vertoont een interessant ruimtelijk beeld. Deze sector, traditioneel sterk vertegenwoordigd in de Noordvleugel, heeft
juist daar het laagste groeicijfer. Landelijke is de toeneming
het hoogst.
Kwantitatief is een spreiding van de groei van de zakelijke dienstverlening waarneembaar13, maar het is aannemelijk dat het kwalitatieve niveau van de zakelijke dienstverlening in de Noordvleugel hoger is door de concentratie
van hoofdkantoren, definanciele sectoren gespecialiseerde vormen van dienstverlening in het Amsterdamse stadsgewest.
De overige dienstverlening neemt in de Noordvleugel
snel toe, zeker in absolute zin. Ten opzichte van Zuid-Holland heeft de Noordvleugel van de Randstad een sterke
positie in de non-profit sector, hetgeen aansluiting vindt bij
de sterke concentratie van (sociaal-)culturele activiteiten in
de Noordvleugel. Echter, ook landelijk is de groei van deze
sector sterk. De toeneming van de part-time werkgelegenheid volgt het landelijke patroon; namelijk een sterke groei
in de Noordvleugel, een geringere groei in Zuid-Holland en

12,3

12. Zadelhoff, 1989.
13. E. Lensink, Intermediaire diensten in landelijke gebieden; een
economisch-geografisch onderzoek in een landelijke omgeving,
Elinkwijk, Utrecht, 1989

landelijk een hoger groeicijfer. De toeneming van de parttime werkgelegenheid onder vrouwen ondersteunt de bevindingen van Elfring en Kloosterman, betreffende de ontwikkelingen op de Nederlandse arbeidsmarkt14. Ondanks
de door de OESO gesignaleerde rigiditeiten op de Nederlandse arbeidsmarkt is een sterke banengroei te constateren.
Voorts is uit ons onderzoek gebleken dat binnen de
Noordvleugel de groei in de kernsteden in relatieve zin
zwak is te noemen. Ruimtelijk is het economische herstel
in de Noordvleugel waar te nemen in een band ten zuiden
van Amsterdam, Almere en de Utrechtse groeikernen. De
gebieden die door industriele activiteit worden gedomineerd (Haarlem, Umond, Zaandam), vertonen een zeer
geringe werkgelegenheidsgroei, onder andere door uitbestedingsprocessen. Daarentegen laten de gebieden met
overwegend dienstverlenende activiteit een sterke groei
zien. Deze ontwikkeling is zichtbaar geworden in het toenmend aantal kantoren in gebieden buiten de oude kernen.
De kerngemeenten, met name Amsterdam en Utrecht, zijn
de centra van (top) voorzieningen en herbergen reeds vele
soorten activiteit. Zij dragen als zodanig bij aan het produktiemilieu van het gehele stedelijke gebied, maar door ruimtegebrek zijn het niet de plaatsen waar de sterkste economische groei of dynamiek moet worden verwacht. Het feit
dat de kernsteden een mindere groei laten zien is aldus
bezien een schijnprobleem; de kernsteden moeten niet
benaderd worden als plaatsen met een zwakke dynamiek,
maar als plaatsen met een attractiefunctie, waarbij cultuur,
universiteiten, sfeer en woonfunctie invalshoeken zijn. Investeringen in dergelijke kernsteden dienen aan de hand
van deze trefwoorden gedaan te worden. Als tegenhanger
van dit kernstedenbeleid dient de open ruimte tussen Amsterdam, Utrecht, Haarlem, Hilversum en Zaanstad op een
‘stedelijke’ wijze te worden beheerd; dergelijke ruimten zijn
integraal onderdeel van het grootstedelijke complex en
behoeven een daarop aansluitende inrichting.

nemelijk, dat er binnen de Randstad twee aparte internationale vestigingsmilieus zijn. Amsterdam, en in mindere
mate Rotterdam, zijn de leidende centra in samenhang met
de omringende grote en middelgrote steden.
Geconstateerd kan worden dat momenteel ruimtelijke
en bestuurlijke vraagstukken op Nederlandse schaal bezien worden. Daarentegen stellen wij datde Randstad een
regio is waarvan de invloed zich tot ver over de landsgrenzen uitstrekt. Het bestuur van dergelijke complexe stedelijke regie’s vergt zowel een externe als een interne orientatie. Met andere woorden, een organisatie die de Randstad samenbindt dient geen interne bestuurlijke conflicten
op te lessen, maar economische belangen binnen Europa
te behartigen. Interne bestuurlijke aangelegenheden kunnen daarentegen op het niveau van de Randstadvleugels
geleid worden. Het verdelen van woningcontingenten, de
aanleg van infrastructuur voor het woon-werkverkeer en
het ontwikkelen van nieuwe bedrijfs- en woninglokaties kan
uitstekend geschieden binnen het kader van Noord- en
Zuidvleugel van de Randstad. Hoewel de provincies daarvoor niet toegerust zijn, vullen zij momenteel een bestuurlijke leemte op. Dit leidt tot een complexe bestuurlijke
structuur, ook omdat de provincies onderling niet gecoordineerd worden. Agglomeratieraden en samenwerking tussen provincies en agglomeraties op het niveau van de
Randstadvleugels zijn vereisten voor een adequate sociaal-economische ontwikkeling.

H. Knol
J.G. Lambooy
W.J.J. Manshanden
M. de Smidt
14. T. Elfring en R. Kloosterman, De Nederlandse ‘job machine’,
EGI papers, nr. XXXVII, Economisch Geografisch Instituut, Amsterdam, 1989.

Conclusie
Ten eerste is sprake van een voortdurende uitdijing van
de Randstad. De economische groei buiten de Randstad
ligt op een hoger niveau, hetgeen de economische potenties van gebieden buiten de Randstad illustreert. Sectoraal
wordt de groei buiten de Randstad gekenmerkt door een
sterke werkgelegenheidstoeneming in de zakelijke dienstverlening. De Randstad als ruimtelijke eenheid verliest
langzaam aan betekenis; wellicht is het beter te spreken
van een aantal grootstedelijke complexen, met elk een
eigen produktiemilieu, -structuur en signatuur. Tussen
deze complexen bestaat eerder complementariteit dan
concurrentie.
Ten tweede maakte binnen de Randstad de Noordvleugel een relatief sterke groei door. Sectoraal maken vooral
(groot)handel en transport, opslag en communicatie in de
Noordvleugel een sterke werkgelegenheidstoeneming
door. De oorzaak voor deze groei in de Noordvleugel lijkt
bij de constellatie van een luchthaven, culturele activiteit
en gedifferentieerde dienstverlenende activiteit te liggen,
hetgeen zich met name in de vastgoedsector heeft geuit.
Het geleiden van de economische groei is momenteel
relevant geworden; deze groei heeft voornamelijk consequenties voor de Noordvleugel van de Randstad. Hoewel
een indeling als Noord- en Zuidvleugel een kwestie van
gradatie is, lijkt met het oog op bestuurlijke samenwerking
een dergelijke indeling zinvoller dan een Westvleugel. Beleidskwesties, zoals de groei- en milieuproblematiek van
Schiphol, kunnen beter in het ruimtelijke kader van Noorden Zuidvleugel behandeld worden. Daarnaast is het aan-

ESB 14-3-1990

255

Auteurs