Ga direct naar de content

Flexibele pensionering: een waanidee

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 17 1991

Geen welvaartswinst

pensionering:
waanidee
Sommige ideeen over pensioenen
leiden een hardnekkig leven in de
gedachtenwereld van politic!, ook
als deze ideeen door vele deskundigen in de pensioenwereld als
waanidee zijn aangemerkt. Het bekendste voorbeeld van zo’n waanidee is dat de pensioenfondsen
over te grote vermogens beschikken1.
Een nieuw waanidee mag nu aan
de verzameling worden toegevoegd, namelijk dat het flexibel maken van de pensioengerechtigde
leeftijd wenselijk zou zijn. In het recente advies over de pensioenproblematiek heeft de SER tot uitdrukking gebracht dat naar zijn mening
de tijd nog niet rijp is voor flexibilisering van de pensioengerechtigde
leeftijd 2 , maar dit heeft de staatssecretaris voor Sociale Zaken er niet
van weerhouden deze flexibilisering via de media toch in discussie
te brengen. Werkgevers en werknemers hebben zich (ook in de media) vrijwel direct negatief uitgelaten over deze flexibilisering.
Werkgevers, omdat zij vrezen dat
alle werknemers dan voor vervroeging van de pensionering zullen
kiezen en werknemers omdat zij
vrezen dat flexibilisering zal leiden
tot het afschaffen van de (voor met
name oudere werknemers aantrekkelijke) vut-regelingen. Ik zal hieronder betogen dat in het licht van
te verwachten demografische ontwikkelingen flexibilisering van de
pensioenleeftijd inderdaad niet tot
(algemene) welvaartswinsten zal
leiden. De belangrijkste reden daarvoor is dat flexibilisering alleen te
realiseren is met een vergroting
van de invloed van het omslagstelsel in de AOW en/of de aanvullende pensioenen. Dit leidt er toe dat
zowel werkgevers- als werknemersorganisaties op den duur met de
negatieve effecten van flexibilisering zullen worden geconfronteerd.

-•_

In beginsel zal door het invoeren
van keuzevrijheid in de pensioengerechtigde leeftijd de welvaart van
alle partijen vergroot kunnen worden. Er komt immers meer keuzevrijheid en volgens standaard economische theorie zal door het vergroten
van de keuzeruimte voor individuen, bij een ongewijzigde budgetrestrictie, een hogere indifferentiecurve kunnen worden bereikt. Dit
geldt met name voor werknemers,
maar ook werkgevers zullen er op
vooruit gaan, omdat naar verwachting de produktiefste en de meest gemotiveerde werknemers voor uitstel
van pensionering zullen kiezen. In
de Nederlandse praktijk echter kan
er van welvaartswinst voor alien
geen sprake zijn, omdat de AOW als
een franchise is ingebouwd in de
meeste aanvullende pensioenregelingen. Voor de meeste gepensioneerden zal daarom het opgebouwde
recht van dit aanvullende deel alleen
niet voldoende zijn om tot een minimale levensstandaard te komen. Als
verlaging van de pensioengerechtigde leeftijd tot de mogelijkheden behoort, zal derhalve op een of andere
wijze zorg gedragen moeten worden
voor een bodempensioen. Momenteel levert de AOW vanaf het 65ste
levensjaar dit bodempensioen. Stel
dat zou worden besloten ook de
AOW-gerechtigde leeftijd flexibel te
maken. Dit zal bij vervroegde pensionering uiteraard tot een stijging van
de AOW-premie leiden. Op langere
termijn kan die stijging zeer fors zijn.
Bij een ongewijzigde AOW-gerechtigde leeftijd kan de premie al oplopen tot 20 a 25% rond 20303. Als
veel mensen tot vervroegde pensionering zullen besluiten en dus ook
een AOW-uitkering ontvangen voor
hun 65ste jaar, kan de AOW-premie
in het ergste geval oplopen tot 30 a
35%. Dit is uiteraard geen haalbare
optie. Het verlagen van de pensioengerechtigde leeftijd voor de AOW
zou dan ook in strijd zijn met de gedachte dat deze leeftijd in verband
met demografische ontwikkelingen
op termijn juist verhoogd zou moeten worden . Als basisargument hiervoor geldt dat door de toepassing
van het omslagstelsel de vergrijzing
tot gevolg zal hebben dat het impliciete rendement op de AOW-premies voor toekomstige generaties
ver beneden het marktrendement zal
komen te liggen.
Als flexibilisering van de AOW niet
haalbaar is, zal op een andere manier het ‘AOW-gat’ moeten worden

gevuld. Het ligt het meest voor de
hand deze aanvulling uit het fonds
waar het pensioen is opgebouwd te
financieren. Dit impliceert echter dat
vermogen dat voor toekomstige pensioenen is opgebouwd nu al wordt
aangesproken. Met andere woorden,
in de financiering van pensioenen
wordt de invloed van het omslagstelsel groter. Ook dit betekent uiteraard dat dit op een of andere manier
ten koste gaat van toekomstige generaties van pensioengerechtigden die
het rendement op de premies voor
hun aanvullende pensioenuitkering
zien dalen door de daling van het
opgebouwde vermogen. In beginsel
maakt het geen verschil of de AOWfranchise middels de AOW zelf betaald wordt of uit de vermogens van
de pensioenfondsen. In beide gevallen wordt het omslagstelsel toegepast en zullen de kosten even hoog
zijn. Het verschil tussen beide optics
is gelegen in de herverdelingseffecten. Bij de AOW-optie wordt herverdeeld van de gehele jongere bevolking naar hen die gebruik maken
van vervroegde uittreding, terwijl bij
de pensioenfondsoptie de herverdeling van jong naar oud alleen binnen
het pensioenfonds plaatsvindt .
Duur
Wat vooral belangrijk is bij de financiering van de AOW-franchise is de
constatering dat niet de pensioenge1. Voor een duidelijke weerlegging van
dit idee, zie C. Wolff, Pensioenverzekering? Een financieel-economische beschouwing, Oratie, Maastricht, 1989.
2. Zie: SER, Advies inzake de pensioenproblematiek, 16 november 1990, biz. 86.
Daar wordt ook gesteld dat flexibilisering
van de pensioenleeftijd alleen een zaak
van de sociale partners kan zijn.
3. Zie bij voorbeeld C. Petersen, De AOW
in de toekomst, ESB, 9 maart 1988, biz.
264-267.
4. Zie bij voorbeeld het rapport van de
commissie-Drees, Gespiegeld in de tijd.
DeAOWin de toekomst, Den Haag, 1987,
biz. 128-132.
5. In beginsel wordt, zoals bekend, bij
aanvullende pensioenregelingen het kapitaaldekkingsstelsel toegepast. Toch kan
ook hier het omslagstelsel een rol spelen,
bij voorbeeld als de op het eindloonstelsel gebaseerde pensioenuitkeringen niet
door de opgebouwde vermogens gedekt
worden.
6. Op grond van rechtvaardigheidsoverwegingen is de pensioenfondsoptie te verkiezen. Men mag aannemen dat alle deelnemers aan een pensioenfonds dezelfde
mogelijkheden tot vervroegde uittreding
zullen krijgen. Voor de bevolking als geheel geldt dat niet, bij voorbeeld door het
bestaan van ‘witte vlekken’ in de pensioenvoorziening.

rechtigde zelf, raaar anderen, met
name jongere werknemers maar ook
werkgevers, het grootste deel van de

Jongeren versus ouderen

Conclusie

De positiebepaling van werknemersorganisaties in dit verband is inge-

kosten van vervroegde pensionering

wikkelder.

zullen betalen. Er vindt, met andere
woorden, subsidising plaats van
hen die met vervroegd pensioen wil-

Enerzijds kan het zojuist besproken
argument voor werkgevers worden
omgedraaid: door keuzevrijheid in
de pensioenleeftijd in pensioenregelingen in te bouwen wordt flexibilisering een structured element in de
arbeidsvoorwaarden dat bezwaarlijk
ieder jaar opnieuw ter discussie kan
worden gesteld. Om deze reden kunnen werknemersorganisaties het
idee van flexibilisering beter toejuichen in plaats van het moeizame gevecht om behoud van de vut-regelingen ieder jaar opnieuw te moeten

Flexibilisering van de pensioenleeftijd impliceert geen welvaartswinst
voor alien. De belangrijkste reden is
dat in de pensioenregelingen het omslagstelsel een grotere rol zal moeten spelen dan nu het geval is. Dit

len gaan. In economische termen uitgedrukt: de vergroting van de keuze-

mogelijkheid gaat gepaard aan een
verschuiving van de budgetrestrictie
naar buiten. Voor anderen, bij voorbeeld jongeren, verschuift de budgetrestrictie naar binnen. Dit effect op
de herverdeling tussen generaties
maakt dat flexibilisering niet leidt tot
welvaartswinsten voor alien. Vergroting van de keuzemogelijkheid zal al-

leen een (Pareto-)optimale welvaarts-

aangaan.

verbetering kunnen zijn als de
individuen ook met de kosten van
de vergroting van de keuzemogelijkheid worden geconfronteerd. Idealiter betekent dat voor hen die vervroegd met pensioen willen, een

Anderzijds, doordat bij de financiering van flexibilisering het omslagstelsel op enigerlei wijze zal moeten
worden toegepast zullen jongere
werknemers expliciet (door een bijdrage in de benodigde premies) dan
wel impliciet (door een verkleining
van de loonruimte) bijdragen aan
vervroegde uittreding van hun oudere collega’s. Zoals boven betoogd
zal deze bijdrage, door de te verwachten demografische ontwikkeling, zeker voor toekomstige jonge
werknemers fors oplopen en zeer
sterk in hun nadeel zijn. Er ontstaat,
met andere woorden, een intergenerationeel conflict binnen de groep
van werknemers zelf.
Op wat voor wijze deze tegengestelde belangen tussen werknemers zullen uitwerken is onduidelijk. Gezien
de enthousiaste omarming van de
vut-regelingen door de vakbeweging, lijken de belangen van de oudere werknemers momenteel de
overhand te hebben. Het is zeer twijfelachtig of dat in de toekomst ook
het geval zal zijn. Jongere werknemers worden in de toekomst in economisch opzicht belangrijker dan

verlaging van de pensioenuitkering
die zowel de kortere premieopbouw
als de langere uitkeringsduur weerspiegelt (en omgekeerd voor hen
die later met pensioen willen gaan).
De AOW-franchise maakt subsidiering van vervroegde uittreding echter onvermijdelijk. Daardoor zal dit
alternatief wel zeer aantrekkelijk
worden.
De angst van werkgevers dat flexibilisering van de pensioenleeftijd tot
massale vervroegde uittreding zal leiden lijkt dus gerechtvaardigd. Anderzijds dient vastgesteld te worden dat

flexibilisering van de pensioenleeftijd kostenbesparingen kunnen impliceren in vergelijking met de huidige
vut-regelingen7. Er is echter een

groot verschil tussen beide mogelijkheden. De vut is namelijk geen pensioenregeling. Het is een tijdelijke af-

spraak tussen werkgevers en
werknemers om vervroegde uittreders toch een (iets verlaagd) loon uit
te betalen en de pensioenopbouw
ongestoord voort te laten gaan. Vutregelingen kunnen in beginsel zonder veel technische problemen gewijzigd of zelfs afgeschaft worden. Het

economische macht van jongeren
zal op een of andere wijze weerspiegeld moeten worden in het beleid
van de toekomstige werknemersorganisaties willen zij zich tenminste
niet vervreemden van een belangrijk
deel van hun achterban. Een structured flexibele pensioenleeftijd kan
dan wel eens als een molensteen om
de nek van de vakbeweging hangen.

tieve effecten hiervan in de
toekomst moeilijker te corrigeren
zijn dan bij de vut het geval is. Zelfs
als flexibilisering van de pensioenleeftijd tot kostenbesparingen zou
leiden in vergelijking met de vut
dient met het oog op dit laatste argument invoering ervan ontraden te
worden.
Harrie Verbon
Hoogleraar openbare financier! en socia-

le-zekerheidseconomie, Katholieke Universiteit Brabant.

moeilijker zoals de standaard belastingleer ons leert. Deze toenemende

dat het hier in beginsel om termijnen
van veertig jaar gaat gedurende welke periode pensioenrechten worden
opgebouwd. Als de pensioenleeftijd
flexibel wordt in de aanvullende
pensioenregelingen zal er veel minder een weg terug zijn dan bij de vutregelingen het geval is. Dit verklaart
wellicht de huiver van werkgevers
voor het idee van flexibilisering.

ten van vervroegde pensionering
niet geheel door de betrokkenen
zelf worden opgebracht, maar deels
worden gesubsidieerd. Er wordt dus
net als bij de huidige vut-regelingen
een sterke stimulans tot vervroegde
uittreding gegeven. Ten tweede zal
het opnemen van keuzevrijheid in
de pensioenleeftijd een herverdeling
van jong naar oud impliceren. Ook
dat is in beginsel in de vut-regelingen al het geval. Echter, doordat
flexibilisering meer dan nu een structured element in de arbeidsvoorwaarden zal worden, zullen de nega-

jongere werknemers schaars worden
en een cruciale rol in het produktieproces gaan spelen. Het afwentelen
van de kosten van flexibilisering op
deze groep wordt dan ook steeds

wijzigen van pensioenregelingen vereist een grotere aanpassingstijd door-

zal ten eerste betekenen dat de kos-

ESB 17-4-1991

nu. Juist door de vergrijzing zullen

7. De uitkeringen bij vervroegde pensionering zullen dan wel meer dan in de huidige vut-regelingen gebaseerd moeten
zijn op het opgebouwde pensioenvermo-

gen. Zie hiervoor met name de berekeningen in: P. van Yperen, Flexibele pensionering, ESB, 3 juni 1987.

Auteur