Ga direct naar de content

Financieel beheer in gemeenten

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: mei 27 1987

Financieel beheer in gemeenten
Het financiele beheer van gemeenten is de laatste jaren in roerig vaarwater gekomen.
Twee jaar geleden zijn nieuwe comptabiliteitsvoorschriften van kracht geworden.
De bezuinigingen op de overheidsuitgaven hebben ook hun weerslag op het financiele
beheer. De behoefte van de beleidsmakers aan financieel-economische gegevens is
daardoor sterk toegenomen. Bovendien heeft de automatisering de organisatie van het
financiele beheer in vele gemeenten op zijn kop gezet.
Hoe het financiele beheer in gemeenten tegemoet kan komen aan de eisen van de tijd
wordt in dit artikel beknopt uiteengezet.

DRS. W. GRIFFIOEN*
Zo lang er gemeenten bestaan vindt er f inancieel beheer
plaats. Dat is geen verrassende vaststelling. In gemeenten
gaat namelijk geld om en vandaag de dag niet weinig.
Denk aan ruim tachtig miljard per jaar. Hoewel sommige
belastingsbetalers die grote financiele stroom als een
noodlottig natuurverschijnsel zien, weten gemeentebestuurders en -ambtenaren wel beter. De geldmassa en
de bewegingen ervan worden nauwgezet vastgelegd.
Daarvoor bestaan allerlei wettelijke regels en voorschriften, op de naleving waarvan gelet wordt door accountants
en provincies.
Het financiele beheer in gemeenten heeft het eigenlijk
nooit aan belangstelling ontbroken. Dat in een van de bekendste hand- en leerboeken over gemeentefinancien bijna tweehonderd bladzijden aan dit onderwerp worden gewijd moge daarvan getuigen 1). Desondanks nemen we in
de eerste helft van de jaren tachtig een versterking van de
aandacht voor het financieel beheer in gemeenten waar.
Hoe komt dat? Dat komt door de noodzaak tot verbetering
van het financiele belaid.
In de afgelopen tien tot vijftien jaar is de overtuiging gegroeid dat de gemeentebegroting, die in wezen berustte
op de comptabiliteitsvoorschriften van 1931, te kort schoot
als uilgangspunt voor een deugdelijk hedendaags financieel beleid. Dit heeft ertoe geleid dat met ingang van 1 januari 1985 nieuwe gemeentelijke comptabiliteitsvoorschriften in working zijn getreden die de voorwaarden tot
verbetering hebben geschapen. De noodzaak tot verbetering van het financiele beleid werd in het begin van de jaren tachtig versterkt doordat de gemeenten krap bij kas
kwamen te zitten. De verzorgingsstaat bleek, anders dan
het uitdijende heelal, aan grenzen gebonden te zijn. Uitbundige belasting- en premiedruk samen met een uit het
toed geslagen financieringstekort van de overheid dwongen en dwingen tot bezuinigingen. In het politieke baropens spreekt men van omBuigingen. Onze minister van
Financien staat ermee op en gaat ermee naar bed. De gemeenten hebben dat gemerkt. Zij moeten dus snoeien in
bun uitgaven. In beginsel evenredig met de centrale overheid, in werkelijkheid misschien lets meer. Daar kwamen
voor de gemeenten nog enkele ongunstige ontwikkelingen
•ande uitgavenkant bij: toenemende bijstandsuitkeringen
(waarvan een gedeelte niet door het rijk vergoed wordt),
Mroppen wegens garanties op woninghypotheken en
hoge rentestand.

De noodzaak tot verbetering van het financiele beleid
heeft zijn weerslag op het financiele beheer. Omdat er verwarring blijkt te bestaan ten aanzien van de begrippen beleid en beheer, dient duidelijk te zijn dat het financiele beleid in gemeenten wordt bepaaald door de bestuurders.
Beleid is politiek. Politieke besluitvorming is geen (bedrijfs)economisch proces. Dat wil niet zeggen dat economische overwegingen daarbij geen rol kunnen spelen.
Sterker nog, gewoonlijk is dat wel het geval, maar economische overwegingen staan dan naast andere. Van het financiele beheer wordt verlangd de voor een verantwoorde
beleidsvorming benodigde financieel-economische gegevens te leveren. Vanuit de beleidssfeer neemt het beroep
op het financiele beheer derhalve toe. Overigens niet alleen in afwachtende zin. Aan het beheer zit een beleidsmatige kant en daarlangs oefenen bestuurders invloed uit
op de vormgeving van het beheer.
Als gevolg van een en ander zijn de ontwikkelingen met
betrekking tot het financiele beheer in gemeenten in de af
gelopen jaren in een stroomversnelling graakt. Het begrip
FIMIG duikt op en trekt veel belangstelling. Daarnaast
doen talloze andere stromingen, denkbeelden en invallen
de ronde. Men kan doorde bomen nauwelijks het bos zien.
In deze bijdrage zal ik proberen wat orde in de warwinkel te
scheppen.

Doeltreffendheid en doehnatigheid
Voor de beleidsmakers is het van belang te kunnen beoordelen of de inzet van middelen waartoe zij besluiten
doeltreffend en doelmatig geschiedt. Doeltreffend is de inzet van de in beschouwing genomen middelen als die inderdaad bijdraagt aan het daarbij voor ogen staande doel.
Wordt bij voorbeeld de trekker die ten behoeve van de verzorging van het openbare groen is aangeschaft, daartoe
gebruikt of wordt hij in werkelijkheid gedurende een groot
deel van de bedrijfstijd ingezet voor openbare werken of
de brandweer? Doelmatig is een besteding als het in be* President-directeur van de NV Bank voor Nederlandsche Gemeenten.
1) Bonnema, De Looff en Volgers, De gemeentefinancien, vierde
druk, 1979.

schouwing genomen doel niet met de inzet van minder
middelen kan worden bereikt. Om maar bij dezelfde trekker te blijven, kan door de inzet van zo’n voertuig zo veel
op arbeidslijd bespaard worden dat de gemeente geld
overhoudt voor andere aanwendingen?
Met financiele beheer heeft aldus belang bij het bedenken en/of opsporen van werkwijzen die het mogelijk maken de doeltreffendheid en de doelmatigheid te toetsen. In
dit kader dringen zich tenminste zes ontwikkelingen naar
voren:
– beheersstelselwijziging;
– kasbeheer;
– financieel management in gemeenten (FIMIG);
– vergelijkende budgetanalyse (VBA);
– automatisering;
– scholing.

Beheersstelselwijziging
De belangrijkste ontwikkeling van de laatste jaren met
betrekking tot het financiele beheer in gemeenten komt
ongetwijfeld voort uit de herziening van de gemeentelijke
comptabiliteitsvoorschriften. Hetgaat hierbij niet, zoals bij
de hierna aan de orde komende ontwikkelingen, om een
vrijblijvende zaak. Alleen het dwangmatige karakter maakt
een ontwikkeling echter nog niet tot een belangrijke. De
inhoud van de nieuwe comptabiliteitsvoorschriften is
evenwel van dien aard dat van ingrijpende veranderingen
gesproken dient te worden.
De begroting van voorheen moet als verre van eenduidig worden gekenschetst. Soms hadden posten betrekking op kostensoorten, dan weer op kostendragers (de gemeentelijke taken) 2). Die onduidelijkheid is opgeheven
door het invoeren van een stelsel van meer dan tachtig verplicht voorgeschreven f uncties, die ieder voor zich een gemeentelijke taak omvatten. De f uncties zijn ondergebracht
in tien, met de vroegere begrotingshoofdstukken te vergelijken hoofdfuncties 3). Naast de indeling naar functies
kent het stelsel een indeling naar economische categorieen zoals de totale personeels kosten, de totale kapitaallasten, ondergebracht in een afzonderlijke verzamelstaat.
De voorschriften voorzien voorts in het maken van onderscheid tussen publieke en bedrijfsmatige taken (bij de
eerste worden de lasten voornamelijk gedekt uit de algemene middelen en de doeluitkeringen van het rijk, bij de
tweede wordt naar de sluitende exploitatie gestreefd) en in
het gebruik van kostenplaatsen. Ook kan in de begroting
melding gemaakt worden van voor het beleid dienstige zaken als prestatiegegevens (bij voorbeeld een aantal vierkante meters onderhoud openbaar groen) en gegevens
over de mate van betnvloedbaarheid van taken (vrijwel onbemvloedbaar bij wettelijke verplichtingen bij voorbeeld).
Het zou veel te ver gaan hier de nieuwe begrotingsvoorschriften uitputtend te behandelen. Het vorenstaande moge dienen om aan te geven dat er nogal wat veranderd is.
Belangrijk is vast te stellen dat de nieuwe opzet een bedrijfseconomisch verantwoorde toerekening van kosten
en opbrengsten mogelijk maakt.
Wat echter eveneens belangrijk is, is wat het gevolg kan
zijn van de nieuwe comptabiliteitsvoorschriften voor de inrichting van de bestuurlijke (portefeuilleverdeling burgemeester en wethouders) en ambtelijke organisatie. Hoewel de comptabiliteitsvoorschriften met ingang van 1 januari 1985 van kracht zijn geworden, is daarop nog geen
goed zicht. De financieel-technische omzetting als zodanig vormt niet het grootste probleem. ,,De conclusie moet
daarom zijn dat in de meeste gevallen er genoegen mee
genomen moet worden voorlopig alleen de technische omzetting te doen plaats vinden, al dan niet gepaard met
automatiseringwerkzaamheden. In een volgend stadium
zal dan gedaan moeten worden hetgeen in het kader van
de doelstelling van de nieuwe voorschriften (ook en vooral)
nodig is: het zoeken naar de optimale vorm van presentatie van de begrotingsgegevens en het zo nodig aansluiten
van de ambtelijke en bestuurlijke organisaties daaraan”
4).

512

Kasbeheer
In het begin van 1982 verleende de NV Bank voor Nederlandsche Gemeenten (BNG) het Instituut voor Onderzoek van Overheidsuitgaven (IOO) een opdracht tot een
vooronderzoek. De doelstelling luidde: het blootleggen
van de knelpunten in het kasbeheer van twee grote gemeenten. Dit vooronderzoek leidde tot verdere studie,
waarbij de nadruk werd gelegd op een verbreding van de
tot dan toe verworven inzichten. De laatste fase van het onderzoek werd eind 1984 afgerond 5).
Kasbeheer maakt deel uit van het financiele beheer in
gemeenten. Onder kasbeheer teverstaan: alle werkzaamheden die leiden tot de laagst mogelijke financieringskosten voor een gemeente. De overweging juist dit onderdeel bij de kop te pakken was dat verbetering van het kasbeheer de gemeenten snelle en tastbare voordelen
belooft. Hoewel deze verwachting niet onjuist kan worden
genoemd, was de praktijk toch niet zonder voetangels en
klemmen. Gemeenten bleken namelijk het kasbeheer op
uiteen lopende manieren geregeld te hebben, afhankelijk
van het voj[ haar apparaat gekozen organ isatiemodel.
Voor die keuze waren gewoonlijk goede gronden aanwezig. Daarom ging het niet aan alleen ter wille van een verbetering van het kasbeheer ingrijpende organisatieveranderingen te bepleiten. Daar kwam nog bij dat, zoals in de
vorige paragraaf uiteen gezet, het geenszins zeker was
dat de organisatie-opzet ook in de toekomst gehandhaafd
zou blijven.
Met dit uitgangspunt voor ogen heeft de BNG een organisatiemodel voor de functie kasbeheer in gemeenten laten ontwikkelen dat onafhankelijk is van de wijze waarop
gemeenten kunnen zijn georganiseerd. Dit model is bovendien onafhankelijk van de manier waarop de automatisering in gemeenten is op gezet. Het laatste is belangrijk,
omdat de automatische gegevensverwerking, zij het niet
volgens een gelijkvormig patroon en ook niet in dezelfde
mate, in de gemeentelijke organisaties een stevige voet
aan de grond heeft gekregen. In de tweede helft van 1984
was reeds het overwrote gedeelte van de gemeenten met
meer dan twintigduizend inwoners (160 van de 173) op een
of andere manier geautomatiseerd 6). Hiermee zal in de
naaste toekomst bij het denken over financieel beheer in
gemeenten in het algemeen rekening gehouden moeten
worden.
Dit indachtig is in aansluiting op de ontwikkeling van een
organisatiemodel voor de functie kasbeheer een softwarepakket tot stand gebracht waarmee het kasbeheer langs
geautomatiseerde weg kan verlopen. Het gaat om een
‘pilot’-model waarmee een kasbeheerder zijn informatie
kan verwerken en een financieringskeuze berekenen. Met
de hulp van de gemeente Nijmegen wordt op het ogenblik
onderzocht of de automatiseringshulpmiddelen voor gemeentelijk gebruik verder ontwikkeld kunnen worden tot
een operationele toepassing.

FIMIG______________________
Kort na de aanvang van het lOO-onderzoek loste het
Centraal Instituut Vorming en Opleiding Bestuursdienst
(CIVOB), met financiele steun van de BNG, het startschot
2) Van Munster, Automatisering van de gemeentebegroting – de ervaringen in Rotterdam, B&G, augustus/september 1983.
3) De hoofdfuncties zijn: algemeen bestuur; openbare orde en veiligheid; verkeer, vervoer en waterstaat; economische zaken; onderwijs;

cultuur en recreatie; sociale voorzieningen en maatschappelijk werk;
volksgezondheid; ruimtelijke ordering en volkshuisvesting; diversen.
4) Eindrapport van de VNG werkgroep ‘Beleidsplanning en comptabiliteitsvoorschriften’, Besturen met comptabiliteit, uitgave VNG,
groene reeks nr. 72, 1984.

5) Hofhuis en Maan (IOO), Naar een doelmatigergemeentelijk kasbeheer, uitgave VNG, 1985.
6) Lagerwaard, In/eiding tot Gemeentelijke Automatisering 3, Uitgave VNG, 1984.

voor een ‘pilot study’ naar mogelijkheden om het financiele beleid van de gemeenten te verbeteren. Na een tussenstap.waarbij de voorlopige uitkomsten in door CIVOB
en bestuursscholen belegde regionale bijeenkomsten met
deskundigen uit de gemeentepraktijk zijn besproken,
kwam eind 1983 het eindrapport ter beschikking 7).
Het FIMIG-rapport draagt een ander karakter dan dat
over het kasbeheer. Het eerste richt zich op het ruimere
gebied van het financiele beheer, het tweede op het betrekkelijk beperkte terrein van het kasbeheer. In feite is het
verschil minder groot dan het wellicht lijkt, omdat beide
aanknopen bij de ingaande en de uitgaande geldstromen.
Een veel groter verschil doet zich voor in de wijze van aanpak. Terwijl de onderzoekers van het IOO onbevangen het
veld intrekken, hebben Boorsma en de zijnen een toetsingskader meegenomen: het bedrijf. Dat laatste behoeft
geen nadeel te zijn, vooral niet als ik in herinnering roep
wat hiervoor opmerkte over de nieuwe comptabiliteitsvoorschriften: de mogelijkheid openen tot toepassing van (in
het bedrijfsleven gebruikelijke) manieren van kostprijsberekening.
In het gebruik van het begrip FIMIG, de afkorting van financieel management in gemeenten, gaat iets meer schuil
dan een neiging tot aanpassing aan de hedendaagse
spraakverwording. FIMIG is de aanduiding geworden voor
een vorm van financieel beheer in gemeenten, waarbij de
gemeente ,,…meer dan tot op heden gebruikelijk, bezien
wordt als een bedrijf…” 8). Deze gedachte krijgt gestalte in
de toepassing van in het bedrijfsleven gangbare beheerswerkwijzen zoals liquiditeits-, solvabiliteits- en rentabiliteitstoetsingen.
Vaak zijn in het verleden reeds pogingen ondernomen
ten behoeven van het financiele beheer in gemeenten
leentjebuurtespelen bij het bedrijfsleven. Het verschil met
die vroege vrijages zou kunnen zitten in een meeromvattende en consequentere aanpak. Omdat een gemeente nu
eenmaal geen bedrijf is, doen de FIMIG-beschouwingen
nogal eens gekunsteld aan. De benadering blijkt kwetsbaar en , zoals een financieel beleidsmedewerker van de
gemeente Utrecht opmerkt,,, De toepassingsmogelijkheden van FIMIG zijn daardoor beperkt” 9).
Wat hiervan zij, FIMIG staat voor een benaderingswijze
die een zekere betekenis kan hebben voor de ontwikkeling
van de gedachten over het financiele beheer in gemeenten, maar die dat laatste begrip niet overbodig maakt. Om
de toch al dreigende begripsverwarring niet te vergroten
verdient het dringende aanbeveling het woord FIMIG alleen in de beperkte betekenis te gebruiken en zeker niet in
de plaats van financieel beheer in gemeenten. Wie het
moeilijk zonder afkortingen kan doen mag wat mij betreft
dan van FIMIG spreken, al zal ik hem of haar niet volgen.

VBA
Sinds 1985 maakt VB, het Accountantskantoor van
VNG, het systeem van vergelijkende budgetanalyse (VBA)
tegelde. VB heeft kennelijk een gat in de markt gevonden:
meer dan zeshonderdveertig van de zevenhonderdveertien gemeenten hebben zich inmiddels op VBA geabonneerd. ,,ln het systeem worden de begrotingsgegevens
van een individuele gemeente op statistische grondslag
herberekend tot kencijfers en tegenover de gemiddelde
uitkomsten van vergelijkbare gemeenten gezet. Bij ieder
berekend kengetal wordt het aantal waarnemingen en de
standaardafwijking vermeld als uitdrukkingsmaatstaf voor
de mate van spreidding in de individuele waarnemingen.
Uitkomsten die in het statistisch bepaalde uitzonderingsgebied liggen, worden door middel van een asterisk als
‘uitzonderlijk’ hoog of laag geoormerkt” 10). De meest
voorkomende uitdrukkingsmaatstaf is de inwoner. Een andere is de lengte van de wegen. Absolute kengetallen zijn
bij voorbeeld de tarieven.
De kengetallen hebben een signaalfunctie. Gevolgtrekkingen voor het financiele beleid en beheer kunnen pas
worden getrokken na onderzoek naar de achterliggende

oorzaken van opmerkelijke verschillen. Dit maakt de toepassing van deze externe kengetallen niet makkelijk. Dat
zou wat eenvoudiger kunnen liggen bij het gebruik van interne kengetallen. Dat zijn door een gemeente in eigen
huis te bepalen getallen die niet met die van andere gemeenten worden vergeleken op een bepaald ogenblik
maar met dezelfde kengetallen op een ander tijdstip 11).
De verwachting lijkt gewettigd dat de betekenis van deze
twee werkwijzen nogal verschillend zal zijn.

Automatisering_______________
,,De mogelijkheden tot het verbeteren van het financiele
beheer van gemeenten worden thans in Nederland veelal
gezocht in een tweetal operaties: enerzijds de reorganisatie van de gemeentelijke dienst in het algemeen of van de
afdeling/dienst financien in het bijzonder en anderzijds in
deautomatisering.” 12). In het voorgaande is de automatisering al een enkele maal terloops vermeld. Wat er in de
gemeenten ten aanzien van de automatisering gaande is,
is zo veelomvattend dat het niet terloops kan worden afgedaan. Het beeld is tamelijk verwarrend.
De in het verleden ondernomen pogingen om tot massaal bruikbare toepassingen voor bepaalde beheersterreinen te komen zijn mislukt. De behoeften van de afzonderlijke gemeenten liepen daarvoor toch te veel uiteen. Daarmee werd de opzet om in hoge mate gezamenlijk op te
trekken getorpedeerd. Sindsdien zijn erg veel gemeenten
op eigen houtje bezig op een of andere manier gedeelten
van hun beheersstelsef te automatiseren. Vastgesteld
moet worden dat hierbij het wiel nogal eejTwordt heruitgevonden. Met elkaar om de gemeentemarkt vechtende
‘software houses’, ‘system houses’ en hoe ze zich verder
nog noemen, dragen daaraan in niet geringe mate bij.
Ieder heeft we) een of meer produkten ontwikkeld die met
verve aan de man worden gebracht. Op zich zelf behoeven
die automatiseringsprodukten niet slecht te zijn. Jammer
is wel dat op deze wijze een lappendeken van automatiseringstoepassingen ontstaat die een belemmering vormt of
gaat vormen voor een werkelijk doelmatige inzet van automatiseringsmogelijkheden bij de uit de nieuwe comptabiliteitsvoorschriften voortvloeiende reorganisatie van het beheersstelsel. Van een weloverwogen, gemtegreerde aanpak is helaas nog niet veel te merken, ondanks de
heldhaftige pogingen van de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten (VNG) om de ontwikkelingen in betere banen
te leiden.
Zoals in zo veel gevallen bezetten de kleinere gemeenten hierbij vaak, maar gelukkig niet altijd, de zwakste
plaats. Grote gemeenten beschikken nu eenmaal over betere mogelijkheden de benodigde deskundigheid in huis te
halen. Hiermee leg ik dan meteen de verbinding tot het onderwerp, waarmee ik dit globale en geenszins volledige
overzicht van de ontwikkelingen op het gebied van het financieel beheer in gemeenten wil afsluiten: scholing.

Scholing
Ook op het gebied van de scholing en bijscholing speelt
zich op het terrein van het financiele beheer in gemeenten
heel wat af. Zo kan een gemeenteambtenaar of -bestuur7) Boorsma, Koning en Lindenhovius, FIMIG, Financieel Management in Gemeenten, Uitgave TH Twente/CIVOB/BNG, 1983.
8) Idem, biz. 1.
9) Straatman, FIMIG, financieel management in gemeenten, BSG,
februari 1984. Zie in dit verband ook Dudink, Is de gemeente een onderneming?, B&G, mei/juni 1987.
10) Jansen, VB’s vergelijkende budget-analyse (VBA): een beschouwing over bedoeling en achtergrond van eeen systeem, B&G, februari
1987.
11) Teeuwen, Gemeenten en kengetallen, B&G, maart 1987.
12) Hofhuis en Maan, Gemeentelijk kasbeheer en automatisering,
Gemeentelijke Automatisering, nr. 3, uitgave VNG, 1984.

Public private partnerships
In het regeerakkoord dat ten grondslag ligt aan het tweede kabinet-Lubbers wordt een
lans gebroken voor ‘nieuwe vormen van publieke en private samenwerking’. Zowel bij de
overheid als bij het bedrijfsleven (commissies Oele en Leblanc) wordt momenteel
nagedacht op welke wijze deze nieuwe samenwerkingsvormen, ofwel ‘public private
partnerships’ (ppp’s) gestalte zouden kunnen krijgen. In dit artikel wordt uiteengezet
welke vormen van ppp’s mogelijk zijn. Vervolgens analyseert de auteur in welke sectoren
ppp’s toepasbaar zijn en welke problemen hierbij opdoemen. De auteur concludeert dat
ppp’s maatschappelijke en bedrijfseconomische baten kunnen opleveren mits er goede
afspraken worden gemaakt tussen de overheid en de betrokken bedrijven en de
deelnemers enthousiast en creatief zijn.

PROF. DRS. W. LEMSTRA*
Financiele problemen
In tal van studies is in het recente verleden gewezen op
het te kort schieten van de investeringen in en het onderhoud van de economische infrastructuur in ons land 1). De
meest recente publikatie in deze reeks is een advies dat in
maart van dit jaar door de Sociaal-Economische Raad is
uitgebracht 2). De SER constateert onder meer dat het huidige structurele niveau van de onderhouds- en vervangingsuitgaven van lagere overheden ten behoeve van
economische infrastructuur ca. f. 400 mln. per jaar te laag
is. Ook bij de centrale overheid is er sprake van onvoldoende investeringen.
De oorzaak daarvan is voor een belangrijk deel terug te
voeren op de ondergeschikte positie van investeringen in
economische infrastructuur ten opzichte van uitgaven met
een consumptief karakter, zoals uitgaven voor welzijn,
volksgezondheid, openbaar vervoer en volkshuisvesting.
In het afwegingsproces waar de beperkte financiele ruimte
voor moet worden aangewend, valt de beslissing vaak in

der zich bij voorbeeld voor f. 1.068 (inclusief BTW) per persoon twee dagen lang in een aangename omgeving de
oren van het hoofd laten praten over… vult u maar in. Afgezien van de gerede kans dat betrokkene hierbij nuttige
ontmoetingen kan hebben met ambtgenoten uit andere
gemeenten, moet de doeltreffendheid van dit soort bijeenkomsten niet hoog worden geacht. Dat zit hem niet in een
onvakkundige opzet, maar in het fragmentarische karakter ervan. Gewoonlijk pakt men – gedwongen door de
noodzaak ervan te moeten leven – een sterk in de belangstelling staand onderdeel van het financiele beheer in
gemeenten bij de kop en laat daar, meestal goede, verhalen over houden.
Het bezwaar van deze aanpak is dat hij niet aansluit bij
datgene waaraan de grootste behoefte bestaat. In het veld
is schreeuwende behoefte aan zicht op de grote lijnen in
hun onderlinge verband. Het uitgangspunt daarbij moet
zijn een goed inzicht in de nieuwe comptabiliteitsvoorschriften en de aanknopingspunten die zij voor een verantwoord financieel beheer bieden. Dit is van overwegend belang omdat men, of men wil of niet, altijd weer bij die voorschriften uitkomt. Binnen het aldus geschapen kader dient
vervolgens aandacht te worden geschonken aan de voornaamste deelonderwerpen, maar dan wel in hun onderlinge samenhang. De scholing dient er op gericht te zijn de

514

* De auteur is secretaris-generaal van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) en buitengewoon hoogleraar bedrijfskunde (overheidsmanagement) aan de
Rijksuniversiteit Groningen. Dit artikel is een bewerking van de door
de auteur uitgesproken gelijknamige speech op het BIG-congres
,,Concurreren en Samenwerken” in Groningen, 31 maart/1 april
1987. De auteur dankt drs. P.J.J. Steeghs van de Centrale Directie Financiele en Economische Zaken en dr. J. de Waart van de Directie
Coordinate Bouwbeleid van VROM voor de geleverde bijdragen. De
inhoud van dit artikel is mede gebaseerd op de tussentijdse onderzoeksresultaten van Akro Consult & Seinpost, Preadvies publiekprivate samenwerkingsvormen in de burgelijke- en utiliteitssector,
Zoetermeer/Den Haag, 1987 en Moret Advies, Publieke-private samenwerkingsvormen in degrond, weg-en watersector, Utrecht, 1987.
1) Zie b.v.: Ministerie van VROM, Investeringen in infrastructuur, onderhoud van infrastructuur, Den Haag, 1985; idem, Investeringen in
infrastructuur, besluitvorming en financiering. Den Haag, 1986;
Rijksplanologische Dienst, Ruimtelijke verkenningen hoofdinfrastructuur, studierapport nr. 33, Den Haag, 1986; McKinsey & Company/Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Afrekenen met files, Amsterdam,
1986.
2) SER, Advies inzake de economische infrastructuur, Den Haag,
1987; zie ook: P.B. Boorsma e.a., Economische infrastructuur, ESB,
1 april 1987.

deelnemers in staat te stellen in hun eigen gemeenten een
plan te (helpen) maken ten aanzien van wat men met het financiele beheer wenst te bereiken en hoe dat dan, met gebruikmaking van de werkwijzen die daartoe ook werkelijk
dienstig kunnen zijn, zou moeten gebeuren. Vooral zal
daarbij afgewogen moeten worden welke organisatorische aanpassingen men daarbij wenselijk en aanvaardbaar acht. Van meet af aan zullen ook de mogelijkheden
van de automatisering in beschouwing moeten worden betrokken. Niet in de laatste plaats moet men zich in dat prille
stadium afvragen in hoeverre (bij)scholing nodig zal zijn
om de plannen te kunnen verwezenlijken.
Naar ik hoop zal de onlangs van start gegane leergang
van het CIVOB voor financiele managers in gemeenten,
waaraan de BNG belangrijke financiele steun heeft verleend, zich in de gewenste richting ontplooien. De leergang is eind april onder bevredigende belangstelling van
start gegaan. Het is de bedoeling in de komende maanden
te ervaren of en op welke punten de behandelde stof of de
aanbiedingswijze aanpassingen behoeven. Van September 1987 af zal de leergang vervolgens door de regionale
bestuursacademies worden opengesteld.
W. Griffioen

Auteurs