Ga direct naar de content

Europa na 1992

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 21 1988

Europa na 1992
De doelstelling van het bereiken van een vrije interne markt per 1992 is een welkome
stap op weg naar verdergaande Europese integratie. Een einddoel is het echter zeker niet.
De vrees dat de EG zich na 1992 protectionistischer zal opstellen is ongegrond.
Verdergaande handelsliberalisatie op wereldwijde schaal blijft de voorkeur houden. Een
vesting Europa ligt niet in het verschiet, ook voor ondernemingen buiten de EG biedt de
totstandkoming van de interne markt kansen. De auteur werkt deze visie nader uit aan
de hand van de voorgenomen tweede richtlijn voor het bankwezen en de opstelling van
de EG in de Uruguay-ronde van de GATT.

MR. W. DE CLERCQ*

Een Europese markt als uitdaging voor 1992
Het denkbeeld van een Europese economie met een ongedeelde markt is niet nieuw. Het Verdrag van Rome, ondertekend in 1957, waarbij de Europese Economische Ge
meenschap werd opgericht, houdt rekening met zowel een
Europese economie als met het ontstaan van een gemeenschappelijke markt. Maardie gemeenschappelijke markt is
er nog niet; er zijn nog veel belemmeringen; er zijn er zelfs
sinds 1957 nog bijgekomen. Nog steeds zijn er obstakels
die het vrije verkeer van mensen, goederen, diensten en
kapitaal in de weg staan: douaneformaliteiten, technische
normen, onvoldoende coordinatie van het wetenschappelijk onderzoek, om er maar een paar te noemen.
In 1985 publiceerde de Europese Commissie haar Witboek interne markt, waarin een alomvattend programma
werd voorgesteld om voor het eind van 1992 alle nog bestaande belemmeringen binnen de Gemeenschap op te
heffen en zo een grote economie te vormen, waarin ondernemingen zich volledig kunnen ontplooien en waardoorde
Gemeenschap zelf een internationale rol kan spelen die in
overeenstemming is met haar economische gewicht en
haar eigen ambities. Alleen zo kan de Gemeenschap haar
toekomst veilig stellen tegenover de economische macht
van de VS en Japan en de steeds sterker wordende concurrentie van de nieuwe industrielanden in Zuidoost-Azie.
Toch hebben we daarmee niet de gemakkelijkste weg
gekozen, want hoe makkelijk het doel ook kan worden gesteld – het scheppen van een markt waarbinnen mensen,
goederen, diensten en kapitaal zich vrij kunnen bewegen het betekent toch een enorme uitdaging (er moeten bijna
300 beslissingen worden besproken, aangenomen en ten
uitvoer gelegd), en de weerslag ervan zal tot buiten de
grenzen van de Gemeenschap merkbaarzijn.
Het scheppen van een werkelijk vrije binnenmarkt is niet
slechts een kwestie van slagbomen verwijderen, maar vereist ook een groot aantal aanvullende beleidsmaatregelen
gericht op economische en sociale samenhang, wetenschappelijke en technische samenwerking, coordinatie

1200

van economische, monetaire, milieutechnische, en industriele politiek, en een politiek naar buiten die spoort met de
politiek binnen de Gemeenschap.
Dat het de moeite wel zal lonen, moge blijken uit wat in
het zogenaamde Cecchini-rapport wordt gesteld over de
komende vijf tot zeven jaar. Het economische voordeel dat
de Gemeenschap in principe kan behalen, zal naar schatting een totaal van ten minste 200 miljard Ecu bedragen,
uitgedrukt in prijzen van 1988. Dat komt overeen met een
toevoeging van ongeveer 5% aan het bruto binnenlands
produkt van de Gemeenschap. In deze berekening is niet
alleen meegeteld wat er kan worden bespaard door het
slechten van de grensbarrieres die de handel binnen de
EG direct beihvloeden (vooral grensformaliteiten en het
daarmee verbonden oponthoud), maar wat er kan worden
gewonnen als de obstakels voor de toegang tot verschillende nationale markten en de vrije concurrentie in de gehele Gemeenschap er niet meer zijn. De studie voorspelt
voorts dat door de eenwording van de EG-markt op middellange termijn de consumentenprijzen met gemiddeld
6% omlaag zullen gaan. Produktie en levensstandaard zullen stijgen terwijl de werkgelegenheid met 5 miljoen zal toenemen. Voorts kan in de openbare sector 2,2 % van het
bnp worden bezuinigd, terwijl de handel van de EG met andere landen met ongeveer 1% van het bnp kan stijgen.

De Europese Akte en het besluitvormingsproces
De Europese Akte – met amendementen op de
oprichtingsovereenkomsten van de Gemeenschappen – is
op 1 juli 1987 in werking getreden. Ze is van groot belang
voor het plaveien van de weg naar meer Europese eenheid. Door de Europese Akte wordt de bevoegdheid van de
Gemeenschap uitgebreid tot het milieu, het monetaire be-

* Lid van de Europese Commissie, in het bijzonder verantwoorde-

lijk voor de buitenlandse betrekkingen en de handelspolitiek.

leid, en politiekesamenwerking. De institutionele opzet van
de Gemeenschap wordt er aanzienlijk door veranderd.
Bij het opstellen van het Verdrag van Rome is getracht
de gebreken die de meeste Internationale organisaties vertonen, te vermijden, en tegelijkertijd de bevoegdheden van
de lidstaten zoveel mogelijk te garanderen. De Gemeenschap die op grand van dit Verdrag is opgericht, berust dan
ook op een even verfijnd als ongewoon machtsevenwicht.
Weliswaar berusten de meeste aan de Gemeenschap
overgedragen wetgevende bevoegdheden bij de Raad,
waarin vertegenwoordigers van de lidstaten bijeenkomen
bij wijze van intergouvernementele conferentie, terwijl aan
het Europese Parlement slechts een raadgevende functie
is gegeven. Maar de manier waarop de Raad zijn rechten
kan uitoefenen is heel anders dan op zo’n conferentie. In
de eerste plaats kan de Raad beslissingen nemen bij meerderheid van stemmen (in de meeste gevallen bij een gekwalificeerde meerderheid, soms bij eenvoudige meerderheid), behalve op gebieden waar de Verdragen zelf eenstemmigheid voorschrijven. In de tweede plaats kan de
Raad gewoonlijk slechts optreden op grand van een voorstel van de Commissie, een onafhankelijke instelling in het
bijzonder belast met de behartiging van het gemeenschappelijk belang. In de derde plaats kan de Raad een Commissievoorstel alleen bij eenstemmigheid wijzigen.
Het zal duidelijk zijn dat de Commissie zeer veel heeft
in te brengen in het beslissingsproces. Helaas is dit besluitvormingsproces niet altijd goed gebruikt. Zo heeft de Raad
bij elke kwestie naar eenstemmigheid gestreefd; van dat
streven komt men pas de laatste tijd enigermate terug,
waarbij de Europese Akte een steun in de rug geeft. Door
het streven naar eenstemmigheid werden beslissingen namelijk op elk niveau opgehouden, want elke lidstaat trad op
alsof hij het recht van veto had. Door de Europese Akte
wordt aan dat zwakke punt in het besluitvormingsproces
een eind gemaakt. Ze is om te beginnen een bevestiging
van de politieke wil die ook al bleek uit de pas ingezette
verandering in de praktijk, om terug te keren naar het in het
Verdrag gestelde beginsel van beslissing bij gekwalificeerde meerderheid. Verder maakt de Europese Akte het mogelijk bij meerderheid van stemmen te beslissen in bepaalde gevallen waarin volgens de oprichtingsverdragen eenstemmigheid nodig was, vooral als het erom gaat nationale wetten op elkaar af te stemmen. Ook is de wet bedoeld
om de uitvoerende macht van de Commissie te vergroten.
Ten slotte voorzietde Europes Akte in een bescheiden uitbreiding van de rol van het Europese Parlement in de wetgeving door het invoeren van wat genoemd wordt de ‘samenwerkingsprocedure’. In een aantal met name genoemde gevallen heeft het Europese Parlement thans het recht,
bij meerderheid van stemmen genomen raadsbesluiten
aan een onderzoek te onderwerpen. Deze procedure is op
gang gebracht en werkt tot dusver goed, zonder de uiteindelijke aanvaarding van een beslissing te lang op te houden.
De meest opbouwende bijdrage van de Europese Akte
wordt waarschijnlijk de totstandbrenging van de interne
markt. Door de wet wordt het aanvaarden van de 300 beslissingen die daartoe nodig zijn, sterk vereenvoudigd, omdat nu zo’n tweederde van deze beslissingen bij meerderheid van stemmen kan worden genomen tegen voorheen
maar minder dan een derde.

Na de interne markt

__

1992 betekent alleen maar een stapje vooruit op de weg
naar Europese integratie. De Gemeenschap heeft immers
niet alleen economische maar ook politieke doelstellingen:
de preambule van het EEG-Verdrag maakt dat volkomen

ESB 21/28-12-1988

duidelijk door te stellen, dat aan de deelnemers allereerst
voor ogen staat “de grondslagen te leggen voor een steeds
sterkere eenheid van de volkeren in Europa”. Walter Hallstein, de eerste voorzitter van de Commissie, heeft gezegd:
“We zitten niet in zaken, we zitten in de politick”. Zo’n doel
kan niet in een paar jaar worden bereikt, maar ik ben vol
vertrouwen dat we in de goede richting gaan. Afgezien van
Mevrouw Thatcher, die de Gemeenschap als een club van
zakenlieden beschouwt, hebben de leiders van de lidstaten bij herhaling uiting gegeven aan hun verlangen, de Gemeenschap te zien uitgroeien tot een Europese Unie. 1992
is zeker een mijlpaal op de weg naar een markt in de EG,
maar de weg naar meer eenheid is daarmee niet ten einde. Sommige mensen hebben nu al het oog gericht op
meer integratie op weg naar een monetaire unie. Anderen
zullen zich er misschien binnenkort rekenschap van geven
dat Europa ook een sterkere politieke identiteit nodig heeft,
waartoe ook behoort een gemeenschappelijke buitenlandse politiek op het gebied van verdediging en veiligheid.

Exteme gevolgen van 1992____________
De invloed van de totstandkoming van de Europese
markt zal zowel in de Gemeenschap zelf als in de betrekkingen met de buitenwereld lang merkbaar blijven. Het is
een onderwerp waarover heel wat misverstanden en vooroordelen bestaan. Laten we proberen de zaken recht te
zetten. Zoals alle dingen met een revolutionair aspect
spreekt ook de ongedeelde Europese markt tot de verbeelding van de wereld; over de betekenis en gevolgen ervan
wordt zwaar gedebatteerd, waarbij veel bange gevoelens
tot uitdrukking komen. Zo leeft bij onze handelspartners
sterk de angst dat de Gemeenschap een muur van bescherming om haar markt zal optrekken en zich zal afwenden van het vrije economische systeem van de wereld. Die
angstige voorgevoelens gaan, hoe paradoxaal ook, hand
in hand met angst binnen de Gemeenschap: het afbreken
van de interne belemmeringen zou wel eens vooral voordelig kunnen uitpakken voorde buitenlandse ondernemingen die op de Gemeenschapsmarkt verkopen, en zou op
die manier onze handelspartners zonder kosten aan hogere winsten kunnen helpen.
Er is noch voor het een noch voor het ander gegronde
reden, al zie ik natuurlijk wel in dat er op zijn minst twee onzekere punten zijn. In de eerste plaats vragen sommige
mensen binnen de Gemeenschap zich af of hun bedrijf de
aanpassingen wel zal kunnen opbrengen die nodig zijn om
de grote uitdaging van een nieuw economisch milieu en de
te verwachten verhevigde concurrentie aan te kunnen. Er
is geen reden bij voorbaat aan te nemen dat de dochtermaatschappijen van Amerikaanse of zelfs Japanse ondernemingen het er beter of slechter zullen afbrengen dan ondernemingen in Europees eigendom; dat hangt af van het
kaliber van de ondernemingsleiding en de bekwaamheid
en soepelheid van de werknemers. De overheid kan de Europese nijverheid geen garantie geven, want 1992 schept
alleen de kansen.
De tweede bron van onzekerheid is dat er voor de totstandkoming van de ongedeelde markt veel richtlijnen en
regelingen nodig zijn, waarvan er sommige nog niet zijn
aangenomen en zelfs nog niet door de Commissie aan de
Gemeenschapsraad voorgelegd. Zolang we nog niet al
onze voorstellen bij de Raad ter tafel hebben gebracht en
zolang de Raad ze nog niet heeft aanvaard, zal die onzekerheid blijven bestaan, en daarmee voedsel geven aan de
angst van onze handelspartners.
Ik hoop oprecht dat onze handelspartners zullen begrijpen en dat ze ervan overtuigd zullen zijn dat de totstandkoming van de ongedeelde markt allereerst een ding bete-

1201

Kent: kansen. Kansen, in de eerste plaats voor de Europeanen. Maar ook kansen voor andere landen, waaronder
de VS. De Gemeenschap keert zich niet van de wereld af;
we zijn geen ‘vesting Europa’ en zullen dat ook niet worden. We willen volwassen handelsbetrekkingen met anderen, op de grondslag van meer vrije en eerlijke handel. De
Gemeenschap voert een liberale handelspolitiek, en zal dat
blijven doen. Met een aandeel van 20% in de wereldhandel (vergeleken bij 14% voor de VS) en een bnp dat voor
10% berust op uitvoer naar derde landen (vergeleken bij
ongeveer 5% in de VS) heeft de Gemeenschap er waarschijnlijk meer dan enige handelspartner belang bij dat het
handelsstelsel dat uitgaat van ‘een wereld’ wordt gehandhaafd. Een sterke EG draagt bij tot een gezond economisch
systeem en gezonde handel in de gehele wereld. Amerikaanse ondernemingen maken een goede kans de vruchten van een ongedeelde markt te plukken: nun dochtermaatschappijen in de Gemeenschap zullen net zoveel profijt hebben van het wegnemen van belemmeringen als de
zuiver Europese ondernemingen. Amerikaanse ondernemingen zijn er al aan gewend te werken op de wereldmarkt
en op een grote binnenlandse markt, en zullen zich daarom misschien gemakkelijker aan de nieuwe omgeving aanpassen dan de nationale ondernemingen. De grotere concurrentiekracht van de Europese Industrie zou het marktaandeel van ondernemingen van derde landen zowel binnen de Gemeenschap als erbuiten kunnen be’invloeden.
Maar Amerikaanse ondernemingen zijn sterk concurrerend
op de wereldmarkt, en verkeren in een gunstige positie om
de kansen aan te grijpen die de Europese ongedeelde
markt hun biedt.
Een van de aspecten van het programma voor 1992
waarop nogal wat commentaar is geleverd, is de dienstensector. De algemene tendens is dat dienstverleners als
banken of verzekeringsmaatschappijen die in enige lidstaat zijn toegelaten, in de hele Gemeenschap op dezelfde voorwaarden zullen mogen werken. Volgens het voorstel van de Commissie zal het wederkerigheidsbeginsel
worden toegepast op nieuwkomers op de Gemeenschapsmarkt. De Commissie heeft duidelijk gesteld dat die bepaling niet met terugwerkende kracht zal worden toegepast.
Wij willen onze dienstensector best openstellen, maar
daarover wordt in de Uruguay-ronde onderhandeld. Wij
hechten daar groot belang aan en stellen ons achter die
onderhandelingen voor zover het om het openstellen van
markten gaat. We zullen onze kracht en invloed aanwenden om meer vrijheid te verzekeren. Onder die omstandigheden kan niemand van ons vergen dat wij van een aantal
voordelen afzien voor we er zeker van zijn dat onze belangrijkste handelspartners daartoe ook bereid zijn.
Ik wil nu nog twee punten uitwerken, namelijk onze algemene aanpak van het specifieke geval van het bankwezen, en de Uruguay-ronde.

Tweede richtlijn voor het bankwezen______
De Commissie heeft van haar rechtspositie op het gebied van diensten in bijzondere zin gebruik gemaakt om
aan de Raad een voorstel voor te leggen voor een nieuwe
richtlijn voor bankactiviteiten, de zogenaamde Tweede
richtlijn voor de coordinatie van het bankwezen’. De bedoeling ervan is de eerste richtlijn uit 1977 aan te vullen door
alle nog overblijvende belemmeringen voor vrije vestiging
en vrije dienstverlening weg te nemen. Het centrale denkbeeld van de nieuwe richtlijn is een enkele vergunning voor
de gehele Gemeenschap geldig te maken. Dat betekent
dat elke toegelaten kredietinstelling zekere kernbankierstaken zal mogen verrichten in de gehele Gemeenschap,
hetzij via bijkantoren of door dienstverlening, krachtens

1202

een enkele vergunning afgegeven door de bevoegde toezichthouder in eigen land. Deze ‘algemene bankvergunning’ zal worden erkend door toezichthouders in andere
landen van de Gemeenschap, met alleen de beperking dat
kredietinstellingen slechts die bankactiviteiten in andere
lidstaten kunnen verrichten die ze volgens hun eigen toezichthoudende instantie in hun eigen land mogen verrichten. Wat derde landen betreft heeft de Commissie voorgesteld de richtlijn ook voor hen te laten gelden. Maar ten opzichte van nieuwkomers is de Commissie van mening dat
het verlenen van de algemene bankvergunning zou moeten geschieden volgens het wederkerigheidsbeginsel. Wij
zijn van oordeel dat kredietinstellingen van de Gemeenschap gelijkwaardige toegang moeten krijgen tot de financie’le markten van landen buiten de Gemeenschap. Alvorens een vergunning af te geven voor het vestigen van een
dochterinstelling van een bank uit een land buiten de Gemeenschap (of de verwerving van een aandelenpakket)
moet een lidstaat de andere lidstaten en de Commissie op
de hoogte stellen. De beslissing om de vergunning te verlenen zou kunnen worden opgeschort indien enige instelling van de lidstaten niet kan profiteren van wederkerige
toelating.
Nu nog een enkel woord overde Raad van Ministers van
Financien op 7 november, waarin een eerste politieke
ronde-tafeldiscussie overde Tweede Richtlijn isgehouden.
Uit de gesprekken bleek dat de ministers van mening verschillen over het begrip wederkerigheid. Landen met een
sterke banksector (u kunt zich voorstellen welke dat zijn)
zijn bang dat buitenlandse investeringen in hun financiele
centra afhankelijk zullen zijn van discussies in het buitenland tussen derde landen en andere lidstaten. Andere landen achten het begrip reciprociteit volstrekt gerechtvaardigd en willen alleen praten over de modaliteiten van de
procedure. Als alles goed gaat zal de beslissing halverwege 1989 vallen.
Over het begrip wederkerigheid, waarover in de debatten over 1992 veel te doen is geweest, kan nog het een en
ander worden opgemerkt. Het begrip is niet nieuw, het komt
al voor in het raamwerk van de OESO en de GATT. Het
gaat om niets meer of minder dan een eerlijke overeenkomst, met gelijke rechten of voordelen. Het is een
techniek die wordt gebruikt in multilaterale onderhandelingen waarbij het erom gaat de toegang tot markten vrij te
maken. Daarbij wordt voortgang geboektdoordat alle deelnemers zodanig concessies uitwisselen dat er een voor
alle partijen voordelige verdeling van baten uit de onderhandelingen te voorschijn komt. Wederkerigheid is zeker
niet protectionistisch; het is een algemeen aanvaard, centraal element van handelspolitiek. We gebruiken de term
wederkerigheid niet in die zin dat onze handelspartners dezelfde wetgeving zouden moeten aannemen, en we verlangen van de VS ook zeker geen grondwetswijziging bij
voorbeeld ter zake van het bank- en verzekeringswezen.
We zijn niet uit op ‘sectorale wederkerigheid’ in de zin dat
er voor elke sector evenwicht op de handelsbalans moet
zijn tussen de EG en elk van haar partners. We streven wel
naar een gelijkwaardig toelatingsbeleid. De EG zal zich in
elk geval houden aan haar Internationale verplichtingen in
de GATT en de OESO, en ook aan haar bilaterale verplichtingen (EVA, Lome, de Middellandse-Zeelanden).
Op gebieden waarvoor zulke regels nog niet gelden (de
handel in diensten) zijn wij erop uit verdere verruiming te
bewerkslelligen door middel van de multilaterale onderhandelingen die nu in de Uruguay-ronde worden gevoerd.
Tot er nieuwe internationale regels zijn opgesteld, beschouwt de Commissie het als dwaasheid, de voordelen
van haar eigen verruimingsproces op dat gebied eenzijdig
toe te kennen aan derde landen waarvan in redelijkheid
vergelijkbare verruimende maatregelen mogen worden
verwacht. De Commissie stelt voor aan derde landen een

deelgenootschap aan te bieden om zeker te stellen dat de
verruiming die de ongedeelde markt meebrengt doorwerkt
over de gehele wereld. Verre van een vesting op te trekken
neemt de Gemeenschap het voortouw door een nieuwe gezamenlijke inspanning tot opleving van de wereldeconomie
voor te stellen, waarbij ze de kansen aangrijpt die zowel
door het 1992-programma als door de Uruguay-ronde worden geboden.

De Uruguay-ronde
De Uruguay-ronde biedt ons de mogelijkheid om, op de
grondslag van vergrote en geliberaliseerde handel, het internationale stelsel van handel aan te passen aan een wereld waarin zich grote politieke en technologische omwentelingen voltrekken. De Uruguay-ronde valt tot op zekere
hoogte samen met het EG-handelsliberalisatieprogramma,
dat op de Top van Toronto is erkend als een belangrijke bijdrage aan de wereldeconomie. Het slotresultaat van beide
zou moeten zijn een hogere graad van handelsliberalisatie
en een opener en vrijer multilateraal handelsstelsel. We
kunnen ons derhalve niet veroorloven, halfslachtige multilateralisten te zijn.
Alle landen hebben geprofiteerd van het systeem van regels van de GATT en van de opeenvolgende ronden van
multilaterale handelsbesprekingen die onder GATT-auspicien zijn gevoerd. Ook een geslaagde Uruguay-ronde zal
ons voordeel brengen, naarmate de GATT zich verder ontplooit en wordt uitgebreid over nieuwe gebieden als diensten, investeringen, intellectueel eigendom, naast het tot
stand brengen van een verder geliberaliseerde Internationale handel op de meer vertrouwde gebieden van tarieven
en andere handelsbelemmeringen. Dat staat allemaal op
de agenda van de Uruguay-ronde. De Gemeenschap heeft
in elk geval groot belang bij de succesvolle afwerking van
die agenda. Daarom zijn we dan ook bereid de verzekering
te geven, dat het proces van liberalisatie waar wij mee bezig zijn, doorwerkt over de gehele wereld. Voor dat doel is
het van belang dat ook na de juist afgesloten tussentijdse
evaluatie in Montreal, de onderhandelingen slagvaardig
worden voortgezet. De deelnemende landen zouden er
daarom goed aan doen zich te onthouden van onrealistische en vijandige tactieken. Ik denk hier in het bijzonder
aan de maximalistische houding van de VS over de landbouw, die de Gemeenschap kan noch wil aanvaarden.
Maar ik denk ook aan de sfeer van tegenstelling die het
debat over de nieuwe gesprekspunten, zoals de diensten,
beheerst. Er kan geen twijfel over bestaan dat die nieuwe
elementen van overheersend belang zijn, want deze zullen meer en meer de motor van de wereldeconomie worden. Toch denken ontwikkelingslanden veelal dat de geTndustrialiseerde landen die punten alleen naar voren brengen om nun eigen technische en politieke voorsprong te
verstevigen. Het zou evenwel een misverstand zijn te denken dat de geTndustrialiseerde wereld het zou winnen. Nu
al hebben de ontwikkelingslanden beschermde belangen:
in het toerisme, in de bouw en zelfs in de geavanceerde
technologie. En die belangen zullen toenemen. Anderzijds
zouden de geTndustrialiseerde landen zich vergissen als
ze, in de veronderstelling ‘het onderling wel te klaren’ in de
nieuwe sectoren, alleen met elkaar afspraken zouden maken. Internationale overeenkomsten overzulke belangrijke
zaken kunnen alleen doeltreffend zijn als er zoveel mogelijk landen aan deelnemen.
Het zou een ernstige vergissing zijn als het welslagen
van de Uruguay-ronde in gevaar werd gebracht doordat
men zich te weinig wil vastleggen of doordat men een
agressieve eenlingspolitiek voert. Zo hebben Kissinger en
Vance gewezen op net gevaar dat de VS, vooral als er van

ESB 21/28-12-1988

regering wordt gewisseld, een Veranderlijke factor’ in de
wereld zouden worden. Ze refereerden daarbij aan “de nationale neiging om te schommelen tussen overdreven oorlogszuchtigheid en onrealistische verwachtingen”. Voorbeelden van die neiging liggen misschien ten grondslag
aan bepaalde aspecten van de nieuwe Amerikaanse handelswetgeving. Ik verzoek de VS die neiging geen vaste
voet te laten krijgen. Het zou een gevaarlijke manier zijn
om op weg te gaan naar de eenentwintigste eeuw.

W. de Clercq

Auteur