Ga direct naar de content

Te weinig kenniswerkers

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juni 28 2002

Te weinig kenniswerkers
Aute ur(s ):
Marey, Ph. (auteur)
Diephuis, B.J. (auteur)
Dupuy, A. (auteur)
Dijksman, S. (auteur)
Golsteyn, B. (auteur)
De auteurs zijn verb onden aan het Researchcentrum voor Onderwijs en Arb eidsmarkt van de Universiteit Maastricht. (auteur)
Dit artikel is gebaseerd op Ph. Marey, B.J. Diephuis, A. Dupuy, S. Dijksman en B. Golsteyn, De arbeidsmarkt voor kennisw erkers, ROA-rapport nr.
2002/9, Maastricht, 2002. Het rapport is geschreven in opdracht van de Directie Infrastructuur & Innovatie van het ministerie van Economische Zaken.
Ve rs che ne n in:
ESB, 87e jaargang, nr. 4368, pagina 516, 28 juni 2002 (datum)
Rubrie k :
Monitor
Tre fw oord(e n):
arbeidsmarkt

De Nederlandse economie heeft kenniswerkers nodig. De schaarste aan deze werknemers houdt echter door zowel conjuncturele als
structurele oorzaken naar verwachting nog meerdere jaren aan.
Nederland heeft een in Europees perspectief groot wetenschappelijk en technologisch arbeidspotentieel. Tegelijkertijd is er een grote
vraag naar met name hoger opgeleid personeel. Het gevolg is dat er knelpunten op de arbeidsmarkt voor kenniswerkers zijn, waardoor
het innovatief vermogen van de Nederlandse economie afgeremd wordt. Naar verwachting zullen er tot minstens 2006 ernstige
knelpunten blijven optreden in de meeste hogere en wetenschappelijke beroepen. Dit heeft mede tot gevolg dat bedrijfsleven, overheid
en universiteiten in een sterke concurrentie verwikkeld zullen blijven om de schaarse kenniswerkers. Knelpunten lijken voor een
deel te worden verminderd door de instroom van buitenlandse kenniswerkers, met name bij universiteiten.
Structurele tekorten
In Nederland zijn ruim 2,5 miljoen mensen actief als kenniswerker, wanneer we de door de oeso gehanteerde definitie van hrst-beroepen
(‘human resources in science and technology occupations’) gebruiken 1. In vergelijking tot andere landen in de Europese Unie is dit
relatief veel. Desondanks blijkt uit de Innovatie-enquête van het cbs dat bijna twintig procent van de innovatieve bedrijven in Nederland
al in de periode 1996-1998 tekorten had aan gekwalificeerd personeel 2. Met name de computerservicebureaus, de elektrotechnische
industrie en de financiële instellingen blijken te kampen met een gebrek aan kenniswerkers. De kwalitatieve personeelstekorten in de
industrie en de dienstensector zijn aanmerkelijk groter dan in de landbouwsector. Knelpunten bij innovatieve bedrijven op het gebied
van personeelsvoorziening, technologische kennis en andere organisatorische en financiële aspecten lijken vooral tot ernstige
vertragingen van projecten te leiden, maar ook tot het stopzetten of zelfs het niet starten van projecten.De krapte bestaat al enige jaren.
Naast de hoogconjunctuur in het recente verleden spelen ook structurele ontwikkelingen hierbij een rol. Twee demografische trends zijn
de ontgroening en vergrijzing. De ontgroening van de arbeidsmarkt betekent een afnemende instroom van schoolverlaters, terwijl
vergrijzing duidt op een toenemende uitstroom van ouderen. Daarnaast kunnen technologische ontwikkelingen en de daarmee gepaard
gaande organisatorische veranderingen leiden tot toenemende kwalificatie-eisen voor een specifiek beroep. Door dit proces van
‘upgrading’ komt de krapte vooral tot uiting aan de bovenkant van de arbeidsmarkt. Er zijn dus structurele ontwikkelingen die een
bijdrage leveren aan de krapte op de arbeidsmarkt voor kenniswerkers, ook in geval van een neergaande conjunctuur.
De voortschrijdende kenniseconomie
Voor de periode 2001-2006 zijn prognoses gemaakt van de arbeidsmarkt voor kenniswerkers, waarbij is uitgegaan van een
werkgelegenheidsontwikkeling in de verschillende bedrijfssectoren van de Nederlandse economie gebaseerd op de
kortetermijnprognoses tot en met 2002 van het het Centraal Planbureau en het lange termijnscenario ‘Global competition’ tot 2020 van het
cpb 3. De gemiddelde jaarlijkse werkgelegenheidsgroei (in personen) voor de Nederlandse economie als geheel bedraagt in de
prognoseperiode 1,2 procent, meer dan een halvering ten opzichte van de werkgelegenheidsgroei van 2,7 procent tussen 1996 en 2000.
Van de drie lange termijnscenario’s van het cpb komt het ‘Global competition’-scenario het meest overeen met de feitelijke economische
en werkgelegenheidsontwikkelingen sinds 1995. In dit scenario wordt uitgegaan van een gemiddelde jaarlijkse groei van het bruto
binnenlands product van drie procent en een gemiddelde jaarlijkse groei van de werkgelegenheid (in arbeidsjaren) van 1,1 procent. Dit
laatste sluit ook goed aan bij de conjunctureel neutrale raming van het cpb van de werkgelegenheidsgroei in de periode 2002-2006 4. Het
scenario veronderstelt een voortschrijdende kenniseconomie. Snelle technologische ontwikkelingen en internationalisering spelen een
grote rol in dit scenario, waarbij de overheid zich richt op het bevorderen van de marktwerking. Door de internationalisering zal
Nederland zich steeds sterker gaan richten op het produceren van kennisintensieve goederen en diensten, teneinde de
concurrentiepositie te handhaven. Er is derhalve sprake van een goede benutting van het aanwezige wetenschappelijk en technologisch
potentieel. Ongeschoold werk verdwijnt steeds meer naar lagelonenlanden. Beroepen die voorheen door laaggeschoolden werden
uitgeoefend, zullen steeds meer door middelbaar opgeleiden worden vervuld. Op hun beurt zullen middelbaar opgeleiden steeds vaker
door hoogopgeleiden worden vervangen. Er is sprake van een vergaande upgrading van de kwalificatie-eisen binnen beroepen. Al met al

leidt dit scenario tot een toenemende vraag naar hoger opgeleiden.
Blijvende tekorten
De prognoses voor de arbeidsmarkt voor kenniswerkers geven aan dat we de komende jaren blijvende tekorten aan kenniswerkers
kunnen verwachten. Het aantal verwachte baanopeningen voor de hogere en wetenschappelijke beroepen voor de periode 2001-2006 is
ruim 540.000. Tegenover deze baanopeningen voor kenniswerkers staat in dezelfde periode een verwachte instroom uit hbo en wo van
iets minder dan 410.000. De verwachte knelpunten voor hogere en wetenschappelijke beroepen zijn gebaseerd op een confrontatie van
baanopeningen en instroom op de arbeidsmarkt voor schoolverlaters als geheel, conform de recente prognoses van het roa voor de
gehele arbeidsmarkt 5. Hiermee worden substitutieprocessen tussen bijvoorbeeld hoger en middelbaar niveau meegenomen in de analyse
van de arbeidsmarkt voor kenniswerkers.
Uitbreidingsvraag
Bijna de helft van de baanopeningen houdt verband met uitbreidingsvraag ten gevolge van toenemende werkgelegenheid. De verwachte
uitbreidingsvraag voor kenniswerkers kan verklaard worden uit drie effecten: het bedrijfssectoreffect, het beroepseffect en het
opleidingseffect. In de eerste plaats stijgt de werkgelegenheid in kennisintensieve sectoren, waarbij we kennisintensiteit meten in termen
van het opleidingsniveau van de gemiddelde werknemer, harder dan in sectoren waar relatief weinig hoger opgeleiden werken (het
bedrijfssectoreffect). De vraag naar hoger opgeleiden stijgt daarom sneller dan de vraag naar middelbaar en lager opgeleiden. De
verwachte verschuivingen in de werkgelegenheid tussen bedrijfssectoren reflecteren de voortschrijdende kenniseconomie van het
‘Global competition’-scenario.
In de tweede plaats verandert de beroepenstructuur van de werkgelegenheid binnen sectoren zodanig dat de vraag naar hbo’ers en
wo’ers toeneemt, terwijl de vraag naar middelbaar en met name laagopgeleiden afneemt (het beroepseffect). In de derde plaats stijgt
binnen beroepen de vraag naar hoger en middelbaar opgeleiden ten koste van laagopgeleiden (het opleidingseffect). De snelheid van dit
proces van upgrading wordt bepaald door de technologische ontwikkelingen, zoals onderzoek en ontwikkeling en ict. Historisch gezien
zijn onderzoeks- en ontwikkelingsuitgaven aanmerkelijk meer variabel dan ict-uitgaven. In de geest van het ‘Global competition’-scenario
is bij de prognoses uitgegaan van een hoge groei van de onderzoeks- en ontwikkelingsuitgaven, terwijl voor de ict-uitgaven een
groeivoet is verondersteld die gelijk is aan die in het verleden. Hiermee zijn de prognoses voor de arbeidsmarkt voor kenniswerkers
conform de prognoses voor de gehele arbeidsmarkt.
Vervangingsvraag
De vervangingsvraag houdt verband met pensioen, vut, arbeidsongeschiktheid en het tijdelijk uittreden van met name vrouwen voor het
uitvoeren van zorgtaken. Het vertrek van werkenden geeft aanleiding tot vervangingsvraag tenzij er sprake is van een personeelskrimp
waardoor de vrijgekomen baan niet zal worden opgevuld. De omvang van de vervangingsvraag per bedrijf of binnen een beroep wordt
bepaald door verschillende factoren. Om te beginnen is de leeftijdsverdeling van het personeel van belang. Een personeelsbestand met
relatief veel ouderen vertoont een hoge vervangingsvraag vanwege de uitstroom door pensioen- en vut-regelingen. Een jong
personeelsbestand reduceert echter niet noodzakelijkerwijs de vervangingsvraag, daar met name startende jongeren, die zich voor het
eerst oriënterend aanbieden op de arbeidsmarkt, geneigd zijn veelvuldig van baan te wisselen. Wanneer bijvoorbeeld een kenniswerker
overstapt van een technische naar een commerciële baan, kan dit tot vervangingsvraag naar technische kenniswerkers leiden. Een
tweede factor die bepalend is voor de mate van vervangingsvraag, is het aandeel van vrouwen in het personeelsbestand. De participatie
van vrouwen op de arbeidsmarkt is minder langdurig dan die van mannen, maar ook treden zij vaak tijdelijk uit vanwege zwangerschap en
zorgtaken. Een derde factor heeft betrekking op fysieke en psychische belastingsfactoren op het werk. Lichamelijk zwaar werk, werk met
veel repeterende bewegingen, hoge werkdruk of een beperkt aantal mogelijkheden om met werkdruk om te gaan, kunnen leiden tot
ziekteverzuim en zelfs arbeidsongeschiktheid.
Instroom op de arbeidsmarkt
Om de verwachte knelpunten in de personeelsvoorziening van kenniswerkers in beeld te brengen, worden de baanopeningen,
veroorzaakt door uitbreidingsvraag en vervangingsvraag, vergeleken met de instroom op de arbeidsmarkt. Binnen het arbeidsaanbod
kunnen drie componenten worden onderscheiden: de schoolverlaters, de werklozen en de stille reserve. Voor het bepalen van de
toekomstige arbeidsmarktsituatie wordt aangenomen dat schoolverlaters en kortdurig werklozen met elkaar concurreren terwijl langdurig
werklozen en de stille reserve een zwakkere positie hebben, zeker op de arbeidsmarkt voor kenniswerkers. De belangrijkste component
van de verwachte instroom bestaat uit schoolverlaters. Hiertoe rekenen we zowel schoolverlaters die vanuit het initiële (dag)onderwijs de
arbeidsmarkt instromen als reeds werkenden die door middel van niet-initieel (avond)onderwijs hun kwalificatieprofiel dusdanig hebben
veranderd dat zij vanwege hun gewijzigde opleidingsachtergrond als nieuw arbeidsaanbod beschouwd kunnen worden.
Waar zitten knelpunten?
Wanneer we vervolgens de verwachte baanopeningen voor de periode 2001-2006 met de verwachte instroom in die periode vergelijken,
blijkt dat we de komende jaren blijvende tekorten aan kenniswerkers kunnen verwachten. Het vraagoverschot naar afgestudeerden uit
zich naar verwachting in knelpunten over de hele breedte van de arbeidsmarkt voor kenniswerkers. De grootste knelpunten worden
verwacht voor pedagogische, medische en informatica-kenniswerkers. Maar ook voor economisch-administratieve, technische,
agrarische en sociaal-culturele kenniswerkers worden grote knelpunten in de personeelsvoorziening verwacht. In tabel 1 worden de
verwachte knelpunten uitgedrukt in termen van de ‘Indicator toekomstige knelpunten in de personeelsvoorziening naar beroep’ (itkb), die
een maatstaf is voor de verhouding tussen aanbod en vraag per beroepsklasse. De itkb heeft een waarde tussen

Tabel 1. Indicator toekomstige knelpunten in de personeelsvoorziening naar beroep (itkb) voor kenniswerkers, 2001-2006
beroepsklasse

itkb

typering

pedagogisch
0,86
cultureel
0,91
agrarisch
0,93
technisch en industriëel
0,91
transport
0,91
medisch en paramedisch
0,88
economisch-administratief
0,92
informatica
0,87
sociaal-cultureel
0,91
openbare orde en veiligheid
0,94
totaal
0,90

zeer groot
groot
groot
groot
groot
zeer groot
groot
zeer groot
groot
groot
groot

Bron: roa, De arbeidsmarkt voor kenniswerkers, Maastricht, 2002.

0 en 1. Naarmate de indicator een lagere waarde aangeeft, is er sprake van een groter knelpunt in de personeelsvoorziening voor die
beroepsklasse. In tabel 1 worden ook kwalitatieve typeringen gegeven voor de waarde van de itkb.
De slag om kenniswerkers
De verwachte tekorten aan kenniswerkers hebben tot gevolg dat bedrijfsleven, overheid en universiteiten zich in een zware
concurrentieslag om de kenniswerker blijven bevinden. Uit de salarisenquête van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs (KIvI) over
2000 blijkt bijvoorbeeld dat het bedrijfsleven de strijd met de publieke sector om ingenieurs uit het wo aangaat met hogere salarissen, met
name voor kenniswerkers die niet direct aan onderzoek en ontwikkeling deelnemen. Voor onderzoeks- en ontwikkelingsfuncties lijkt deze
financiële prikkel ook aanwezig in de meeste leeftijdscohorten. De concurrentiepositie van de publieke sector ten opzichte van het
bedrijfsleven op de arbeidsmarkt voor onderzoekers is echter niet zo zwak als op basis van salarisverschillen geconcludeerd zou kunnen
worden. Uit de arbeidsmarktenquête voor jonge wetenschappers van het Landelijk aio en oio overleg (laioo) en nwo in 2000 blijkt
namelijk dat voor jonge onderzoekers de salariëring een ondergeschikte rol speelt ten opzichte van de mogelijkheden voor
wetenschappelijke zelfontplooiing 6. Bovendien lijken met name universiteiten een deel van de tekorten aan kenniswerkers op te lossen
door het aantrekken van buitenlandse kenniswerkers.
Conclusie
De verwachte knelpunten kunnen een beperking opleggen aan het innovatief vermogen van de Nederlandse economie. Schaarste aan
hoogopgeleiden kan innovatieprocessen afremmen en daarmee ook de economische groei op lange termijn. Ook kan het de
aantrekkingskracht van Nederland op kennisintensieve bedrijven en instellingen – zowel Nederlandse als buitenlandse – beperken. Het
kan zelfs tot gevolg hebben dat Nederlandse bedrijven hun kennisintensieve activiteiten naar het buitenland verplaatsen en dat
buitenlandse bedrijven andere landen prefereren als vestigingsplaats boven Nederland. Zo lijken bijvoorbeeld België en het Verenigd
Koninkrijk minder knelpunten te kennen met betrekking tot onderzoekers. Hierbij speelt een rol dat aanpassingsprocessen aan de
aanbodzijde van de arbeidsmarkt voor kenniswerkers vaak traag zijn omdat de benodigde scholing en training vaak vele jaren vergen.
Het verkleinen van de uitstroom van oudere kenniswerkers en het vergroten van de instroom van buitenlandse kenniswerkers kan een
snellere oplossing bieden

1 CBS, Kennis en economie 2001, Voorburg/Heerlen, 2001. Het grootste deel van de hrst-beroepen bestaat uit de hogere en
wetenschappelijke beroepen uit de Standaard Beroepenclassificatie van het CBS.
2 CBS, Kennis en economie 2000, Voorburg/Heerlen, 2000.
3 Zie Centraal Planbureau, Centraal economisch plan 2001, Den Haag, 2001, respectievelijk Centraal Planbureau, Omgevingsscenario’s
lange termijn verkenning 1995-2020, werkdocument nr. 89, Den Haag, 1996.
4 F.J.H. Don, Het Nederlandse groeipotentieel tot 2006, ESB, 30 maart 2001, blz. 284-287.
5 Researchcentrum voor Onderwjjs en Arbeidsmarkt, De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2006, rapport nr. 2001/8, Maastricht,
2001.
6 Zie J. Bosch en M. Keizer, De academische arbeidsmarkt in cijfers en trends, Research voor Beleid, B2240, Leiden, 2001.

Copyright © 2002 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteurs

Categorieën