Ga direct naar de content

Technisch onderwijs mist de slag

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 13 2006

Het hoger technisch onderwijs mist de slag om de vrouwelijke en allochtone student, waardoor het aandeel techniek daalt. De technische opleidingen aan de universiteiten
zijn er beter dan die aan de hogescholen in geslaagd om de
groeiende groep vrouwen en allochtonen te bereiken.

in de minderheid onder de gediplomeerden van het
voltijds hoger onderwijs, in 2005/06 is hun aandeel
54 procent in het hbo en 53 procent in het wo. Voor
de technische opleidingen is dit niet gunstig, omdat
er slechts weinig vrouwen kiezen voor techniek. Ten
tweede de toename van het aantal allochtonen in
Nederland (Van Miltenburg, 2007). Mede daardoor
neemt het aandeel allochtonen met een diploma in
het hbo of wo toe van ongeveer 10,5 procent voor
1995/96 naar 15,5 procent in 2005/2006. Doordat
zij een steeds groter deel van de hoger opgeleiden
vormen is het van belang te weten hoe groot hun
belangstelling voor een technische opleiding is.
In de figuren 1 en 2 is voor respectievelijk het hbo
en het wo weergegeven hoe het aandeel gediplomeerden met een technische opleiding als percentage van het totaal aantal gediplomeerden zich
tussen 1995/96 en 2005/06 heeft ontwikkeld. Het
aandeel techniek is uitgesplitst voor de vrouwen als
totaalgroep, de mannelijke autochtonen, de mannelijke westerse allochtonen en de mannelijke nietwesterse allochtonen.
Voor de technische opleidingen in het hbo en wo is
het samenstellingseffect van vrouwen op het aantal
gediplomeerden belangrijk. Het aandeel vrouwen
met een technische opleiding als percentage van het
totaal aantal vrouwelijke gediplomeerden is relatief
laag, waardoor de sterke stijging van het aandeel
vrouwen in het hoger onderwijs heeft geleid tot een
lager aandeel van technische opleidingen in het hbo
en wo. Daarbij komt dat het aandeel techniek onder
vrouwelijke gediplomeerden gedaald is in het hbo.
In figuur 1 is te zien dat het aandeel is gedaald van
ruim 5,5 procent in 1995/96 naar 3,5 procent in
2005/06. Voor het wo is dat aandeel redelijk con-

B

ij het tot stand brengen van innovaties
spelen onderzoek en ontwikkeling en
(hoger opgeleide) technici een belangrijke
rol. Er ontstaat de komende jaren een
grote vraag naar jonge technici omdat de ouderen
uittreden. In Cörvers en Heijke (2006) is ingegaan
op de verklaringen voor het dalende aandeel van
technisch opgeleiden in het middelbaar beroepsonderwijs, en de mogelijkheden om de belangstelling
voor techniek te vergroten. Voor het hoger onderwijs
valt op dat het aantal jongeren met een diploma van
het hoger onderwijs fors toeneemt, maar dat dit in
veel mindere mate opgaat voor de hoger opgeleide
jongeren met een technische opleidingsachtergrond.
Daardoor is het aandeel gediplomeerden met een
technische opleiding in het hoger beroepsonderwijs
tussen 1995/96 en 2005/06 gedaald van 20,6
procent naar 17,2 procent. Voor het wo daalde dit
percentage van 18,9 procent naar 17,4 procent. Alle
gegevens in dit artikel hebben betrekking op het
voltijds hoger onderwijs (hbo bachelor en wo master/
doctoraal) en zijn afkomstig van het CBS (Statline).

Invloed van geslacht en herkomst
De daling van het aandeel gediplomeerden met een
technische opleiding in het hoger onderwijs kan
door twee factoren verklaard worden. Ten eerste de
toename van het aantal vrouwelijke studenten in het
hoger onderwijs. Waren vrouwen in 1995/96 nog net
figuur 1

Percentage mannen naar herkomst en vrouwen totaal met een diploma van een technische opleiding in het
hoger beroepsonderwijs (hbo voltijds)

50
45
40
35
30
25
20
Mannen autochtoon
Mannen niet-westers allochtoon
Mannen westers allochtoon
Vrouwen

15
10
5

Hoofdonderzoeker aan de
Universiteit Maastricht

440

ESB 13

Bron: CBS Statline

juli 2007

6
/0
20
05

20

04

/0

5

/0
4
03
20

/0
3
20
02

20

01

/0

2

01
0/
20
0

0
/0
99
19

/9
9
98
19

19

97

/9

8

/9
7
96

95

Frank Cörvers

19

/9
6

0

19

onderwijs

Technisch onderwijs mist de slag

Aangrijpingspunten voor beleid
De groei van het hoger onderwijs is voor een belangrijk deel te danken aan de emancipatie en inhaalslag
van vrouwen en allochtonen. Vrouwen kiezen minder
vaak dan autochtone mannen voor techniek, voor
allochtone mannen geldt dat alleen voor het hoger
beroepsonderwijs. In het hoger beroepsonderwijs is
bovendien het percentage vrouwen en allochtonen
dat voor techniek kiest, alle promotiecampagnes ten
spijt, gedaald gedurende de laatste tien jaar.
Wat kunnen we doen om de belangstelling voor
techniek in het hoger onderwijs te stimuleren? Alle
projecten waarmee geprobeerd is om de belangstelling voor techniek onder vrouwen en allochtonen te
vergroten (zie bijvoorbeeld www.platformbetatechniek.nl), lijken voor het hoger beroepsonderwijs weinig effect te hebben gehad. Het blijft vooralsnog onduidelijk waarom het wetenschappelijk onderwijs er
beter in slaagt om vrouwen en allochtonen te winnen
voor een technische opleiding. Toch heeft ook daar
het aanwakkeren van de belangstelling voor techniek bij vrouwen en allochtonen door hogescholen
en universiteiten niet geleid tot het ombuigen van
de dalende trend van het aandeel gediplomeerden

figuur 2

Percentage mannen naar herkomst en vrouwen totaal met een diploma van
een technische opleiding in het wetenschappelijk onderwijs (wo voltijds)

50
45
40
35
30
25

Mannen autochtoon
Mannen niet-westers allochtoon
Mannen westers allochtoon
Vrouwen

20
15
10
5

20

05

/0

/0

6

5

4
20

04

/0

3

03
20

02

/0

02
20

/0
1
00

01
/
20

00
20

9/

99

19
9

98

8/
19
9

97
6/
19
9

5/

19
97
/

96

0

19
9

stant gebleven, namelijk ongeveer negen procent,
zoals uit figuur 2 blijkt.
Voor zowel het hbo als het wo is tevens het aandeel
mannelijke allochtonen in het totaal aantal gediplomeerden gestegen. Uit figuur 1 blijkt echter dat de
mannelijke allochtonen in het hbo steeds minder
vaak voor een technische opleiding zijn gaan kiezen. Voor mannelijke westerse allochtonen was dit
aandeel in 1995/96 al lager dan dat van mannelijke
autochtonen, voor mannelijke niet-westerse allochtonen was dit aandeel aanvankelijk hoger, maar in
2005/06 lager dan dat van autochtone mannen.
Daarentegen is in het wo gedurende de laatste jaren
het aandeel techniek hoger voor allochtone dan voor
autochtone mannen (zie figuur 2).
Uit het bovenstaande blijkt dat de technische opleidingen van het wo de nieuwe groepen in het hoger
onderwijs beter weten te bereiken dan de technische
opleidingen van het hbo. Daardoor daalt het aandeel
techniek onder gediplomeerden in het wo minder
sterk dan in het hbo. De groei van het aantal vrouwen leidt bij zowel het wo als het hbo tot een lager
gemiddeld aandeel van de technische opleidingen in
het totaal aantal gediplomeerden. Maar bij het wo
is het aandeel techniek onder vrouwen hoger dan in
het hbo, en daalt het niet verder, in tegenstelling tot
het hbo. Bovendien neemt niet alleen het aandeel
allochtonen in het wo toe, maar heeft ook een steeds
groter percentage allochtonen in het wo een technische opleiding op zak. Daarentegen daalt in het
hbo het aandeel allochtonen dat met een diploma
techniek afstudeert. Opmerkelijk is verder dat het
aandeel techniek onder de belangrijkste groep voor
de technische opleidingen, de autochtone mannen,
redelijk stabiel is gebleven. Dit geldt zowel voor het
hbo als het wo.

Bron: CBS Statline

in de technische richting. Enerzijds zou het goed kunnen zijn om maatregelen
te treffen waarbij hogescholen en universiteiten de curricula van de technische
opleidingen aanpassen om aan te sluiten bij de belevingswereld van vrouwen en
allochtonen (zie ook Van Langen, 2005). Voor de kenniseconomie zou dit grote
voordelen kunnen opleveren, omdat deze gebaat kan zijn bij diversiteit in plaats
van eenzijdigheid in het menselijke kennispotentieel.
Anderzijds zou er ook voor een tegenovergestelde strategie gekozen kunnen worden, mede omdat aanpassingen in de curricula aan de belevingswereld van vrouwen ten koste zouden kunnen gaan van de belangstelling voor techniek onder
mannen. Dat betekent dat de belangstelling voor techniek onder de (autochtone)
mannen verder gestimuleerd dient te worden. Specialisatie van mannen en vrouwen in verschillende studierichtingen en beroepen op de arbeidsmarkt zou beter
kunnen passen bij de voorkeuren van deze groepen qua aard van het werk en
arbeidsvoorwaarden, en kan de gemiddelde arbeidsproductiviteit stimuleren.

Conclusie
Gedurende de laatste tien jaar is het aandeel techniek onder autochtone mannen
die een diploma hebben gehaald in het hoger onderwijs redelijk constant gebleven.
Dit relativeert de kommer en kwel die vaak wordt uitgesproken door beleidsmakers
en werkgevers over de belangstelling voor techniek onder jongeren. Tegelijkertijd
blijft het onduidelijk hoe de deelname aan het hoger technisch onderwijs door
vrouwen en allochtonen daadwerkelijk gestimuleerd kan worden, en waarom de
technische opleidingen op de universiteiten er beter in slagen om de allochtonen
te bereiken dan de technische opleidingen van het hoger beroepsonderwijs. Indien
men curricula wil aanpassen om het marktaandeel van het hoger technisch onderwijs onder vrouwen en allochtonen te vergroten, dient ervoor gezorgd te worden dat
de technische opleidingen ook voor autochtone mannen voldoende aantrekkingskracht behouden. Men zou ook een radicaal andere strategie kunnen overwegen,
namelijk het vergroten van het marktaandeel van de technische opleidingen onder
autochtone mannen door aanpassing van de curricula.

Literatuur
Cörvers, F. en H. Heijke (2006) De keuze voor techniek in
Zuidoost-Nederland, ESB, 91(4488), 282-283.
Langen, A. van (2005) Unequal participation in mathematics
and science education, Proefschrift, ITS. Radboud Universiteit
Nijmegen.
Miltenburg, T. van (2007) Allochtonen in hoger onderwijs in
opmars, Webmagazine, 25 juni. Den Haag: CBS.

ESB 13

juli 2007

441

Auteur