Ga direct naar de content

Kindervreugd, kinderbijslag en economie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 21 1993

Kindervreugd, kinderbijslag
en economie
In ESB van 11 augustusjl. stellen Van Praag en Plug dat bet nut van
kinderen doorgaans groter is dan de betreffende

kosten. Kinderbijslag

zou daarom tot overcompensatie leiden. Maar is er wel sprake van
overcompensatie en zijn kinderen geen ‘meritgood? Leent bet nut van

kinderen zich eigenlijk wel voor economische analyse?

Op de circa / 6 miljard die de overheid jaarlijks aan kinderbijslag uitgeeft, zou grif / 2,5 miljard kunnen
worden bespaard. Dit is mogelijk omdat volgens de zogenaamde Cantrilwelzijnsmeting geldt, dat voor hogere
inkomensgroepen een extra kind een
welzijnsvermeerdering betekent en
geen welzijnsvermindering die met
kinderbijslag moet worden gecompenseerd. Aldus de conclusie van
Van Praag en Plug in ESB van 11 augustus jl.
Bij het genoemde artikel heb ik
drieledig commentaar, van methodologische, economisch-politieke en wetenschaps-theoretische aard.
Methodologie
De inkomenswaarderingsvraag
De auteurs berekenen de schaduwprijzen voor kinderen niet alleen uit
de Cantrilvraag (label 2), maar ook
uit de inkomenswaarderingsvraag
(tabel 1).
Tabel 1 van Van Praag en Plug vertoont een sterke degressie van de
schaduwprijs per kind, terwijl de kinderbijslag (KB), gezien de stijgende
gemiddelde compensatiebehoefte per
kind, juist progressief is . Een scha-

duwprijs van een paar honderd gulden vanaf het vierde kind, die bovendien met elk volgend kind nog afneemt, oogt om die reden niet erg
betrouwbaar. Deze uitkomsten van
de inkomenswaarderingsvraag kunnen verschillende oorzaken hebben.
Mogelijk hebben we te maken met
discontinue velvaartsfuncties van gezinnen. Ook is het denkbaar dat de
preferentiestructuur zich sterk wijzigt
bij elk volgend kind. Uit tabel 1 blijkt
voorts dat de hogere inkomens met
de hoogste schaduwprijzen worden
geconfronteerd, en derhalve het
minst voor hun welvaartsverlies worden gecompenseerd. Niet duidelijk is
waarom de auteurs dit buiten beschouwing laten (biz. 723) en zich
vervolgens uitsluitend beperken tot
tvelzijnscom.pensa.lie.

De Cantrilvraag
Bij de welvaartsmeting met de Cantrilvraag, het ruime welvaartsbegrip dat
door de auteurs als welzijn wordt aangemerkt, gaat het om gevoelens die
te herleiden zijn tot verdisconteerde
verwachtingen omtrent de toekomst.
Kennelijk is, omdat de schaduwprijzen voor kinderen vervolgens uit de
welvaartsmeting worden afgeleid, de
impliciete veronderTabel 1. Scbaduwprijzen voor kinderen btj verscbilstelling dat deze vertende inkomensniveaus afgeleid uit de inkomenswachtingen 100% juist
waarderingsvraag, in guldens
zijn. Dit is niet aannemelijk. WaarschijnlijNetto
ker is dat de toekomjaarink.
lekind
5e 6ekind
2e
3e
4e
stige kosten voor de
respondenten voor
20.000
680
544
388
340
906
453
een belangrijk deel
680
582
510
30.000
1.360 1.020
816
onbekend zijn en sys906
680
40.000
777
1.813 1.360′ 1.088
tematisch worden on850
50.000
2.266 1.700 1.360 1.133
971
derschat. Wanneer de
2.720 2.040 1.632 1.360 1.165 1.020
60.000
economische subjecBron: B.M.S. van Praag en E.J.S. Plug, ESB, 11 augustus 1993. ten inderdaad consta-

ESB 20-10-1993

teren dat hun verwachtingen niet worden gerealiseerd, zouden zij wel eens
en masse hun gedrag kunnen bijstellen, wat dan weer nieuw overheidsingrijpen op het stuk van de kinderbijslag oproept.
Verwant aan het vorige punt is de
vraag of een respondent van de Cantrilvraag niet reeds de KB-compensatie vooronderstelt als aftrekpost op
de materiele kosten van een kind.
De auteurs tonen zich nogal verrast
door de negatieve schaduwprijzen
voor kinderen (“een bijzonder interessant fenomeen”, biz. 722) die zijn afgeleid uit de Cantrilvraag. Het betoog
van de auteurs zou veeleer uitleg vereisen over de positieve schaduwprijzen. Een positieve prijs betekent immers een door de ouders zelf opgeroepen welzijnsvermindering bij de
komst van een kind. Welvaartstheoretisch komt dit neer op irrationeel en
onverklaarbaar gedrag, dat bijgevolg
een groot vraagteken zet bij de mogelijkheid om schaduwprijzen voor kinderen uit de Cantrilvraag af te leiden.
Confrontatie tussen de Cantril-compensatie en de gemiddelde kinderbijslag heeft als uitkomst dat slechts een
type gezin (drie kinderen, netto-inkomen/ 20.000) niet wordt overgecompenseerd. Ook hier vraagt men zich
af hoe het mogelijk is dat een dergelijk type gezin bestaat, en voorts of
kinderbijslag en Cantril-compensatie
niet ten onrechte door middel van
een aftreksom rechtstreeks met elkaar in verband worden gebracht.

Economische politick
Welzijn als doelvariabele
De economische politick kan zich beter niet branden aan zoiets hachelijks
als de meting van welzijn a la Cantril.
De staat als exclusieve producent van
welzijn en geluk: was dat niet juist de
reden dat onze verzorgingsstaat in
zijn voegen begon te kraken? . Wel-

1. In de zin van de Algemene Kinderbijslagwet 1991 is kinderbijslag “een geldelijke uitkering die wordt verkregen boven
het normale inkomen, op grond van het
te zijnen (haren) laste hebben van kinderen”.

2. Zie bij voorbeeld G. Hohler, Das Gliick,
Diisseldorf/Wenen, 1981, (ook verschenen als Goldmann Taschenbuch, Miinchen, 1985); idem, Die Anspruchsgesellschaft, Diisseldorf/Wenen, 1979, (ook verschenen als Goldmann Taschenbuch,
Munchen, 1985).

Tabet 2. Scbaduwprijzen voor kinderen bij ver-

Afwenteling

treedt de ethiek op haar weg7. Hoe-

scbillende tnkomensniveaus afgeleid uit de Can-

Wanneer de politick om
opportunistische of wat
voor redenen ook de

zeer ook de kosten en materiele welvaartsaspecten van kinderen tot het
terrein van de economie behoren, de

operatic van Van Praag

welzijnsaspecten van kinderen vallen

en Plug gaat uitvoeren,
valt het niet te verwachten dat inkomenstrekkers lijdzaam zullen toezien hoe zij honderden
guldens netto inkomen
per kwartaal kwijtraken.
Een dergelijke exercitie
leidt naar alle waarschijnlijkheid tot afwentelingsreacties die uitmonden in weinig heilzame loon- en prijsstijgingen.

daarbuiten en horen volgens het subsidiariteitsbeginsel primair thuis bij
de betrokk’en burgers zelf. Immers,
“in the choice of ultimate objectives
the economist has the status of a layman” .
Kortom, Van Praag en Plug, weet als
economen wanneer zwijgen u past.

tril-vraag, in guldens
Netto

jaarink. lekind

2e

3e

4e

5e

6ekind

Alleenverdleners
20.000
1.168 1.518
30.000
245 1.256
40.000 -1.098
709
50.000 -2.756
-49
60.000 -4.662
-978

1.549
1.564
1.367
1.012
513

1.492
1.639

1.402
1.625
1.702

1.326
1.575
1.708
1.756
1.734

Tweeverdieners
20.000
1.632 1.833
30.000
941 1.728
40.000
-170 1.338
50.000 -1.595
736
60.000 -3.270
-34

1.784
1.916
1.835
1.597
1.233

1.676

1.619
1.474
1.230

1.916
1.988
1.935
1.783

1.677
1.570

1.562
1.852
2.004
2.055
2.024

1.454
1.766
1.964
2.075
2.117

Bron: B.M.S. van Praag en E.SJ. Plug, ESB, 11 augustus

Wetenschapstheorie

1993.

zijn en geluk zijn voor de economic
inherent ongrijpbaar, welvaart en welstand niet. Het “welzijnscompenserende principe”, dat in het betoog van
Van Praag en Plug een belangrijke rol
speelt (biz. 723), beschouw ik dan
ook als een theoretisch artefact.

Andre Kolodziejak
De auteur is verbonden aan de Vakgroep
Toegepaste Economie van de Katholieke
Universiteit Nijmegen.

3. In het recente verleden hebben politici

juist om deze reden nog gepleit voor ver-

Van Praag en Plug voeren kindervreugd op als koopwaar
waartegen, na enig gegoochel met
welzijnsmaten, uitkeringen kunnen
worden weggestreept. Hiertegen heb
ik bezwaar vanwege de verhouding
tussen economic en ethiek. De economic is immers, zoals Plattel en Cob-

benhagen ons geleerd hebben, welis-

Merit good
Tussen 1985 en 1991 zijn de midde-

waar in politieke zin een waardevrije

len benodigd voor de AOW met 35%
gestegen. Hierbij gaat het om een stijging van ruim 1,5% van het nationaal
inkomen, ofwel 3% van de collectieve lasten. Nederland vergrijst en het
ontgaat mij derhalve waarom de auteurs het geboortebevorderende effect van de kinderbijslag van geen belang meer achten3. Kinderen zijn wel
degelijk een ‘merit good’, iets wat bij
Van Praag en Plug in de lucht blijft
hangen . Zonder deze kinderen stelt
een toekomstig recht op AOW en
pensioen weinig voor.

links of rechts is, maar kan dit in transcendentale zin niet zijn. Er zijn, met
andere woorden, a priori’s omtrent
met name de economische orde waarvan men zich nooit los kan maken .
Honderd jaar geleden zei Marshall
al dat de econoom met zijn gereedschapskist uiteindelijk een dienende
functie heeft in zelfstandigheid, maar
niet in onafhankelijkheid van ethische normen . Zodra de economie
buiten het terrein van de theorie
treedt en naast ‘light-bearing science’
ook ‘fruit-bearing science’ wordt,

wetenschap, in de zin dat zij niet

viervoudiging van de kinderbijslagbedragen. Zie voor het vergrijzingsfenomeen:
B.M.S. van Praag en H.P. van Dalen, Hoe
bedwingen we Leviathan? Over de (on)beheersbaarheid van de sociale zekerheid,
in B.M.S. van Praag, P.J. Vos en H.P. van
Dalen (red.), De toekomst van de ivel-

vaartsstaat, Preadviezen van de Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde, Leiden/Antwerpen, 1992, biz. 87-110.
4. Het ‘merit good’-argument wordt op
biz. 720 aangeroerd, maar blijft verder buiten beschouwing.
5. A.A.J. Smulders, Cobbenhagen en de
waardevrijheidsdiscussie, in: A.J. Vermaat,
J.J. Klant en J.R. Zuidema (red.), Van libe-

ralisten tot instrumentalisten, anderhalve
eeuw economisch denken in Nederland,
Leiden, 1986; zie ook P. Hennipman, Doeleinden en criteria der economische politick, in J.E. Andriessen en M.A.G. van
Meerhaeghe, Theorie van de economische
politiek, Leiden, 1962, biz. 88 e.v.
6. A. Marshall, Economic Journal, 1893,
biz. 377 e.v.
7. A.C. Pigou, The economics of welfare,
Londen, 1932, biz. 4.
8. L. Shere, Taxation policy, Economics
and the Policy Maker, 1959, biz. 64.

Auteur