Ga direct naar de content

Deeltijdarbeid vergroot arbeidsmarktparticipatie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 25 1992

Ar,beid

Deeltijdarbeid vergroot
arbeidsmarktparticipatie
Bevordering van deeltijdarbeid draagt bij aan sen betere benutting
van bet arbeidspotentieel, verbreedt bet draagvlak voor de financiering van de sociale-zekerheidsuitgaven en vermindert tegelijkertijd bet
aantal uitkeringen.
In alle gei’ndustrialiseerde landen,
vooral in Europa, is sprake van vergrijzing en ontgroening van de bevolking. De Europese landen zullen
worden geconfronteerd met een situatie die zich niet eerder voordeed:
het aantal personen dat de arbeidsmarkt verlaat zal groter zijn dan het
aantal toetreders. Onder invloed van
de demografische ontwikkeling nemen de sociale uitgaven toe, terwijl
de beroepsbevolking slechts langzaam groeit of in absolute aantallen
afneemt. Dit heeft uiteraard een aantal belangrijke economische gevolgen. De uitgaven voor sociale zekerheid worden in belangrijke mate
gefinancierd uit algemene middelen
en uit premies betaald door de werkzame bevolking. De collectieve lasten zullen toenemen. Via afwenteling leidt dit tot hogere lonen, wat
ten koste gaat van de concurrentiepositie van het bedrijfsleven, waardoor de werkgelegenheid wordt aangetast. De problemen als gevolg van
de verouderende bevolking zullen
nog verergeren bij verminderde economische groei.
Dit artikel gaat in op de mate waarin
deeltijdarbeid kan bijdragen aan een
verhoging van de algemene arbeidsmarktparticipatie en aan een verhoging van de produktiviteit van de
werkzame beroepsbevolking.

Jongeren
Er zijn aanzienlijke verschillen tussen landen in de mate waarin Jongeren op de arbeidsmarkt participeren.
Onder studenten in de tienerleeftijd
bedragen deze participatievoeten
meer dan 35% in Australie, Canada,
de Verenigde Staten en binnen Europa in Denemarken en het Verenigd
Koninkrijk. In de rest van Europa is
de participatiegraad veel lager, varierend van rond 1% in Belgie, Frankrijk, Italic en Luxemburg tot rond
10% in Finland en Nederland.
Voor Jongeren vormt deeltijdarbeid
een relatief gemakkelijke manier om

306

toegang te krijgen tot de arbeidsmarkt. Bovendien biedt het de mogelijkheid betaalde arbeid te combineren met onderwijs. Dit kan deels de
relatief hoge participatievoeten van
Jongeren in deze landen verklaren.
Een belangrijke verklaring voor de
verschillen in arbeidsmarktparticipatievoeten van Jongeren tussen landen is de mate waarin banen, met
name in de dienstensector, als deeltijdarbeid gestructureerd zijn en beschikbaar worden gesteld aan Jongeren die onderwijs volgen. Er bestaat
een duidelijk positief verband tussen
het niveau van de verhouding werkgelegenheid-bevolking onder jongeren die onderwijs volgen en het aandeel dat in deeltijd werkzaam is .
Geleidelijke intreding kan het werkzame leven dus verlengen.

Vrouwen
Er is een aanzienlijk groeipotentieel
voor de vrouwelijke beroepsbevolking indien de huidige participatiegraad in Zweden eveneens in andere
Europese landen kan worden bereikt. Zweden heeft de hoogste arbeidsmarktparticipatievoet (83,7% in
1990) van de belangrijkste industriele landen. Bovendien is de participatiegraad van vrouwen (81,5% in
1990) zeer hoog. Het Zweedse succes in het bereiken van volledige
werkgelegenheid en een hoog niveau van arbeidsmarktparticipatie
is in belangrijke mate het gevolg van
het gevoerde actieve arbeidsmarktbeleid . Ook de Zweedse belastingstructuur bevordert de zeer hoge
(deeltijd-)participatiegraad van vrouwen. Andere voorzieningen, zoals
(deeltijd-)ouderschapsverlof en kinderopvang dragen eveneens bij aan
de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen. Het recht van werknemers op
betaald deeltijdouderschapsverlof is
deels de reden waardoor deeltijdarbeid als een ‘normaal’ verschijnsel
wordt beschouwd in alle soorten ba-

Onderzoek in West-Duitsland en Nederland toont aan dat een aanzienlijk deel (60%) van de deeltijdwerkneemsters de beroepsbevolking zou
moeten verlaten indien de mogelijkheden tot deeltijdarbeid niet meer
aanwezig zouden zijn . Ander onderzoek laat een nauwe relatie zien tussen de algemene participatievoet
van vrouwen en de ontwikkeling
van de deeltijdwerkgelegenheid. De
Spearman rangordecorrelatiecoefficient tussen deze twee variabelen
voor dertien OESO-landen in 1979
bedroes 0,88; een waarde die significant is . Geconcludeerd kan worden
dat deeltijdarbeid heeft bijgedragen
aan de toename van de arbeidsmarktparticipatie en de verhouding werkgelegenheid-bevolking van vrouwen.

Oudere werknemers
Geleidelijke uittreding uit het arbeidsproces kan als instrument dienen om het arbeidzame leven te verlengen. De ervaring in Europa toont
aan dat deeltijd-vut ontslagen kon
voorkomen en deels de volledige
vut-uitkering vervangt. Naast de vrijwillige vervroegde uittreding is eveneens arbeidsongeschiktheid een van
de oorzaken voor het vroegtijdig verlaten van de arbeidsmarkt. Onder
invloed van de vergrijzing van de
beroepsbevolking zal het aantal gehandicapte werknemers in Europa
toenemen. Deeltijdarbeid kan een
positieve bijdrage leveren aan de
(re-)integratie van gehandicapte
werknemers in het reguliere arbeidsproces. Ook kan deeltijdarbeid preventief werken. Geleidelijke uittreding reduceert de de kans op overbelasting van oudere werknemers.
Onderzoek in Europa toont inderdaad aan dat geleidelijke uittreding
het ziekteverzuim en het aantal volledige arbeidsongeschiktheidsuitkeringen vermindert . Recente berekeningen voor Nederland tonen aan dat
de vermindering van het WAO-risico
door deeltijd-vut fors kan zijn . De
1. OESO, Employment outlook, Parijs,
1988 en 1991.
2. L. Delsen en T. van Veen, The Swedish
model relevant for other European countries?, British Journal of Industrial Relations, maart 1992.
3. L. Delsen, Deeltijdarbeid: mythe en realiteit. Presses Interuniversitaires Europeennes, Maastricht, 1986.
4. OESO, Employment outlook, Parijs,
1983, biz. 48.

5. Zie L. Delsen, Deeltijd-vut in Europa,
OSA Werkdocument 60. Den Haag, 1989.
6. LJ.M. Aarts en P.R. de Jong, Preventie
van arbeidsongeschiktheid, ESB, 8 mei
1991, biz. 472-476.

arbeidsmarktparticipatie en de verhouding werkgelegenheid-bevolking van ouderen kan hierdoor worden vergroot. Bovendien zal het
aantal uitkeringen dalen. Het hoge
aandeel van deeltijdarbeid onder ouderen, met name onder mensen van
65 jaar en ouder7, illustreert dat deeltijdarbeid in een duidelijke behoefte
voorziet en hen de mogelijkheid
biedt deel te blijven uitmaken van
de actieve beroepsbevolking. Ook
dit lijkt te wijzen in de richting van
een positieve relatie tussen deeltijdarbeid en de arbeidsmarktparticipatievoeten van oudere werknemers.

Totaalbeeld
Deeltijdarbeid wordt vaak exclusief
in verband gebracht met vrouwen.
Hierdoor wordt ervan uitgegaan dat
bevordering van deeltijdarbeid alleen een positief effect op de arbeidsmarktparticipatiegraad van
vrouwen zal hebben. In tabel 1 is

een aantal berekeningen weergegeven die het verband tussen de aandelen van de deeltijdwerknemers in
de totale werkgelegenheid en de
arbeidsmarktparticipatiegraden testen aan de hand van data van 21
OESO-landen8. Op basis van deze
berekeningen kan een aantal belangrijke conclusies getrokken worden.
In de eerste plaats, zoals verwacht,
dat meer deeltijdarbeid onder vrouwen de arbeidsmarktparticipatiegraad van vrouwen bevordert. In de
tweede plaats bevordert een hoger
aandeel van in deeltijd werkende
mannen de arbeidsmarktpartici-patiegraad van mannen. Dus er is een significant positief verband tussen het
aandeel van deeltijdarbeid in het totale aantal werkzame personen en
de algemene arbeidsmarktparticipatiegraad. Ten derde is de coefficient
voor mannen aanzienlijk hoger dan
voor vrouwen, hetgeen betekent dat
de bevordering van deeltijdarbeid
een sterker effect zal hebben op de
arbeidsmarktparticipatiegraad van
mannen dan van vrouwen. Hieruit
kan worden geconcludeerd dat de
bevordering van deeltijdarbeid tot
een hogere totale arbeidsmarktparticipatiegraad leidt.

Produktiviteit
Diverse casus-studies en enquetes tonen aan dat de produktiviteit en het
uurrendement van deeltijdwerknemers minstens gelijk zijn aan en
vaak duidelijk hoger liggen dan die

van de volletijdwerknemers. De invloed van deeltijdarbeid op de produktiviteit is afhankelijk van de

ESB 25-3-1992

vorm van de deeltijdbaan. De produktiviteitswinst is het hoogst wanneer de deeltijdwerknemers minder
uren per dag werken. De oorzaak
hiervan is dat het uurrendement in
de loop van de werkdag een licht dalende tendens vertoont. Door deeltijdarbeid kunnen de minder produktieve uren worden omzeild. Voor
deeltijdarbeid in de vorm van minder dagen per week werken is de positieve invloed op de produktiviteit
geringer.
Behalve dit directe effect van deeltijdarbeid op de produktiviteit, is
deeltijdarbeid eveneens indirect van
invloed op de produktiviteit. Een
van de belangrijkste voordelen van
deeltijdarbeid voor de werkgever is
de toename van de flexibiliteit van
de organisatie. Deeltijdarbeid biedt
de mogelijkheid de omvang van het
personeelsbestand af te stemmen op
de hoeveelheid werk. Hierdoor kan
leegloop en overwerk worden voorkomen. Voor bedrijven in de commerciele en dienstverlenende sector
met dagelijkse of wekelijkse pieken
in de activiteit is deeltijdarbeid vaak
de enige mogelijkheid of de meest
logische oplossing om te voorzien in
tijdelijke tekorten aan personeel.
Deeltijdarbeid kan eveneens bijdragen aan een beter en langer gebruik
van de produktiemiddelen (optimale
bezetting) van een onderneming
door te voorzien in additionele uren,
bij voorbeeld door middel van een
extra ploeg (mini-shift). Hierdoor
kan de efficientie van een organisatie worden vergroot en daarmee ook
de produktiviteit in het algemeen.

De toename van de produktiviteit als
gevolg van deeltijdarbeid, genoemd
in de literatuur, varieert van 1% tot
25% . De ervaring met geleidelijke
uittreding in Europa toont aan dat
oudere werknemers produktiever
zijn wanneer zij in deeltijd werken 10

Conclusies
Vaak wordt er van uitgegaan dat
deeltijdarbeid de omvang van het
aantal gewerkte uren vermindert, en
dat dus het effectieve arbeidsaanbod
afneemt. Echter, het kan zeer wel zo
zijn dat een uitbreiding van het volume van deeltijdarbeid een werknemer de materiele voorwaarden biedt
om te participeren in het arbeidsproces en/of meer jaren (langer) te werken. In dat geval zal de invloed van
deeltijdarbeid op het arbeidsaanbod
positief zijn. Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd
dat deeltijdarbeid bijdraagt aan de
stijging van de arbeidsmarktparticipa-

Tabel 1. Verband tussen aandeel
deeltijdarbeid en arbeidsmarktparticipatievoet in 1990 (1989)(1988)

Aandeel van

Con-

deeltijd-

R2

stante

werknemers

47,06
(8,5)
78,28
(36,6)

0,22

(2,2)

Vrouwen

0,41

0,54
(3,1)

62,66
(21,5)

0,34

(2,3)

Mannen
Totaal

0,68

0,19

t-waarden tussen haakjes.

tiegraden van bepaalde groepen,
met name de schoolgaande jeugd,
(gehuwde) vrouwen met afhankelijke kinderen, arbeidsongeschikten en
oudere werknemers.
Een tweede conclusie is dat deeltijdarbeid eveneens een positieve invloed heeft op de verhouding werkgelegenheid-bevolking van deze
groepen, en dus op de benutting
van het beschikbare arbeidspotentieel. Deeltijdarbeid vermindert de
(verborgen) werkloosheid, het ziekteverzuim, het aantal vutters evenals
het aantal volledige arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en biedt veel
ouderen de mogelijkheid na hun
65ste levensjaar te blijven werken.
Berekeningen tonen bovendien aan
dat deeltijdarbeid niet alleen tot een
hogere arbeidsmarktparticipatie van
vrouwen, maar ook – en zelfs in sterkere mate – tot een hogere arbeidsmarktparticipatie van mannen leidt
en dus tot een hogere totale arbeidsmarktparticipatiegraad.
Een vierde conclusie die kan worden getrokken is dat deeltijdarbeid
een positief effect heeft op de produktiviteit van de werkzame beroepsbevolking.
Bevordering van deeltijdarbeid
draagt dus bij aan een betere benutting van het arbeidspotentieel in een
land, verbreedt het draagvlak voor
de financiering van de sociale zekerheidsuitgaven en vermindert tegelij-

kertijd het aantal uitkeringen.
Lei Delsen
De auteur is verbonden aan de vakgroep
Toegepaste Economic van de Katholieke
Universiteit Nijmegen.

7. Zie OESO, Employment outlook, Parijs,
1988.
8. Bron: OESO, Employment outlook. Parijs. 1991.
9. L. Delsen, op.cit.. 1986, biz. 91-93.
10. L. Delsen, op.cit.. 1989.

307

Auteur