Ga direct naar de content

Ervaringen met publiek private samenwerking in het Verenigd Koninkrijk

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 16 1998

Ervaringen met publiek private samenwerking in het Verenigd Koninkrijk
Aute ur(s ):
Spackman, M. (auteur)
Dijk, Th. van (auteur)
De auteurs zijn werkzaam b ij National Economic Research Associates, Londen. Met dank aan Ian Jones en Tim Wilson.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4170, pagina D10, 8 oktober 1998 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
publiek, private, samenw erking

In het Verenigd Koninkrijk is uitgebreide ervaring met publiek private samenwerking, van wegen tot gevangenissen. Er zijn
verstrekkende institutionele hervormingen doorgevoerd om pps een kans van slagen te geven.
Politieke en economische context
Het is geen toeval dat het Verenigd Koninkrijk (VK) één van de eerste Europese landen was dat private financiering heeft aangewend bij
de voorziening van een groot aantal publieke diensten.
Historisch gezien bevond het VK zich aan het front van de privatiserings- en liberaliseringsgolf die momenteel plaatsvindt in Europa.
British Telecom werd geprivatiseerd in 1984, British Gas in 1986, British Airways in 1987, British Steel in 1988, de waterbedrijven in
Engeland en Wales in 1989, en gedetailleerde plannen om het staatselectriciteitsbedrijf te privatiseren werden gepubliceerd in 1988 en
voltooid in 1991 1. Het was in deze periode van privatiseringen dat de eerste private financieringstransactie, de tolbrug over de Thames
bij Dartford in 1986, door de Conservatieve regering werd afgesloten. Waar volledige privatisering als niet haalbaar werd beschouwd,
werd een private financieringsdeal als naast-best alternatief gezien.
Na enkele rustige jaren met weinig nieuwe projecten, lanceerde Chancellor Kenneth Clarke in 1992 private financiering opnieuw onder de
naam ‘Private Finance Initiative’ (PFI). Private financiering werd ook gepropageerd in het verkiezingsprogramma van de Labour partij in
1997 en inmiddels heeft de nieuwe Labour regering een groot aantal PFI-projecten geïnitieerd, alhoewel deze nu gepresenteerd worden
als een onderdeel van het wat ruimer gedefinieerde Europese concept van ‘Public Private Partnerships’ (PPPs).
Private financiering wordt nu gebruikt in het VK door de centrale en lokale overheden bij de voorziening van een ruim aantal publieke
diensten, zoals wegen en openbaar vervoer, kantooraccommodatie voor de overheid, trainingsfaciliteiten en diensten, diensten op het
gebied van informatietechnologie, technische apparatuur, afvalmanagement, en de bouw van en ondersteunende diensten voor
gevangenissen, ziekenhuizen, scholen en rechtbanken.
Waarom is private financiering zo populair in het VK en is dat in toenemende mate het geval in continentaal Europa? Verschillende
redenen zijn naar voren gebracht. Ze vallen uiteen in twee categorieën: politieke en economische. Een algemene misvatting is dat private
financiering kapitaal-intensieve projecten mogelijk maakt zonder de belasting te verhogen. De redenering is niet geldig omdat, ceteris
paribus, de macro-economische effecten op inflatie en belastingen gelijk zijn of de financiering nu publiek of privaat is. Het is wel zo dat
private financiering de invloed van een kapitaaluitgave op het overheidstekort vertraagt, hetgeen politiek gezien aantrekkelijk kan zijn.
Dit is geen blijvend voordeel (tenzij de politieke druk op het overheidstekort in de toekomst minder groot zal zijn dan nu). Private
financiering kan ook helpen een politieke voorkeur te promoten om overheidsbemoeienis in de productie van goederen en diensten terug
te dringen.
Het belangrijkste economische argument dat naar voren wordt gebracht vóór private financiering (vergeleken met publieke financiering
of vormen van publieke aanbesteding met een grotere overheidsrol), is dat betere kostenefficiëntie wordt verkregen omdat 2:
» het meer competitieve elementen introduceert;
» het een betere verdeling van risico’s mogelijk maakt; en
» het beter het ontwerp, de bouw, bedrijfsvoering en financiering van een project integreert.
De praktijk leert dat, wanneer eenmaal een bepaald privaat financieringsprogramma is opgezet, het gewoonlijk breed wordt gesteund.
Ministers waarderen het als bron van ‘extra’ geld. Private financierders, juristen en andere adviseurs, en facility managers zien het als
welkome bron van nieuwe inkomsten. Bouwbedrijven accepteren het als bron van nieuwe contracten. Minder aandacht wordt daarom
gewoonlijk gegeven aan de nadelen. Deze zijn in het kort dat:
» in het algemeen de financieringskosten hoger zijn;

» bestuurlijke transactiekosten hoog zijn;
» het prioriteiten in publieke bestedingen neigt te verstoren;
» het soms minder flexibiliteit in beleid impliceert.
Aansturing door de regering
Vóór 1992 had de regering in het VK geen speciale structuur om de ontwikkeling van private financiering te stimuleren of te begeleiden.
Het was bekend dat de Conservatieve regering in principe positief stond tegenover private financiering, in het bijzonder voor tolwegen
die zichzelf financierden. De meeste voorstellen voor private financiering boekten echter weinig vooruitgang omdat het Minsterie van
Financiën (de ‘Treasury’) bewijs eiste dat de besparingen door efficiëntiewinsten groter waren dan de extra financieringskosten. Dit soort
bewijs is moeilijk te geven en hard te maken. De eis dat alle private financieringsvoorstellen vergeleken moesten worden met het publieke
financieringsalternatief werd verzwakt voor sommige projecten in 1989 en daarna voor meer projecten in 1992. Andere innovaties in 1992
waren echter belangrijker.
Innovaties
Een eerste innovatie was de eis dat elke publieke investeringsbeslissing moest worden beschouwd als een kandidaat voor private
financiering. Dit werd later teruggetrokken door de nieuwe Labour regering in 1997, tot algehele opluchting van zowel de publieke als de
private sector, aangezien het nogal wat onnodig werk had veroorzaakt. Als tijdelijke maatregel, om departementen te dwingen ingesleten
gedrag te veranderen, was het echter effectief.
Een tweede innovatie was dat een duidelijke boodschap werd gegeven door de regering dat de conventionele budgetten aan
departementen zouden werden gereduceerd, onder de veronderstelling dat een groter deel van hun diensten zou worden voorzien door
PFI-projecten. Dit had ook als effect dat ministeries een prikkel hadden om private financiering te ontwikkelen. De druk op conventionele
kapitaaluitgaven is nu ook minder groot dan voorheen, als gevolg van veranderingen in de overheidsboekhouding in het VK en de
nieuwe bestedingsprioriteiten van de nieuwe Labour regering.
Een derde, meer blijvende innovatie was de ontwikkeling van een nieuwe centrale eenheid met experts uit de private sector. Deze eenheid
– de ‘Treasury Taskforce’ – is een kleine groep experts uit de private sector die ondersteund wordt door een secretariaat van ambtenaren.
De Treasury Taskforce is nog steeds van cruciaal belang in het stimuleren en aansturen van PFIs. Deze eenheid heeft departementen
geassisteerd met enkele individuele contracten, is op de hoogte gebleven van problemen en ideëen vanuit de publieke en private sector
over hoe deze op te lossen, en heeft aansturingsrichtlijnen ontwikkeld en gepubliceerd. De huidige Taskforce moet alle belangrijke PFIvoorstellen goedkeuren voordat het aanbestedingsproces kan beginnen. De focus is nu meer op de praktische aspecten dan op
beleidsmatige. Treasury Taskforce ziet PFIs expliciet als “not about borrowing money from the private sector”, maar als “all about
creating a structure in which improved value for money is achieved through private sector innovation and management skills” 3.
Elk departement werd ook verplicht om een kleine private financieringseenheid op te zetten om PFI-activiteiten te coördineren, om een
regulier contactpunt te zijn met de Treasury en om advies te geven voor speficieke projecten.
Een andere punt van publiek bestuur is de classificatie van privaat gefinancierde kapitaaluitgaven in de overheidsboekhouding.
Treasury heeft al enkele jaren geadviseerd dat, onder de voorwaarde dat een substantiële overdracht van verantwoordelijkheid
plaatsvond naar de private sector, een PFI-project kan worden beschouwd als de aanbesteding van diensten over de tijd in plaats van
het aanbesteden van een kapitaalgoed. De ‘Accounting Standards Board’ (ASB) van professionele accounting organen in het VK, heeft
recentelijk conventies voorgesteld die vele PFI deals zouden classificeren als kapitaaluitgaven. De regering is juridisch niet gebonden
aan ASB-conventies, maar heeft aangegeven dat ze verwacht ze binnen enkele jaren te hanteren.
Wetgeving
Overheden in het VK zijn niet gebonden aan enige formele constitutie, en wetgeving in het VK op het gebied van commerciële contracten
vormt geen serieuze belemmering voor de ontwikkelingen van nieuwe contractvormen voor nieuwe omstandigheden. Dus hoewel de
juridische input in PFI-contracten aanzienlijk is, is er weinig behoefte geweest aan nieuwe wetgeving.
Wetgeving was echter nodig om ervoor te zorgen dat sommige publieke organen de juridische macht hadden om voor zeer lange
perioden contracten aan te gaan voor de betaling van de voorziening van gebouwen. Er was enige zorg dat, indien een publiek orgaan
insolvabel werd, de private schuldeisers geen adequate claim op de bezittingen zouden kunnen doen. Op enkele gebieden hebben
ministers en officials geprobeerd om de private sector ervan te overtuigen dat er geen reden was voor zorg, maar uiteindelijk moest de
noodzakelijke wetgeving worden gemaakt.
Wat is er bereikt?
De verdiensten van private financiering in het VK kunnen beoordeeld worden tegen drie doelstellingen: hoeveelheid private financiering,
cultuuromslag en geboden ‘waar voor geld’. De belangrijkste overheidsdoelstelling, in het bijzonder in de periode 1992-1997, was om
zowel het aantal PFI-projecten te doen toenemen alsmede de hoeveelheid private financiering. De totale hoeveelheid private financiering
is nog steeds een fractie – ongeveer 10 procent – van publieke sector investeringen in het VK, en heeft de ambitieuze doelstellingen van
de Conservatieve regering niet gehaald. Toch kan men stellen dat de hoeveelheidsdoelstelling in algemene termen is gehaald, in het
bijzonder in de breedte van PFI projecten.
De doelstelling van cultuuromslag is duidelijker gehaald. Private financiering wordt nu geaccepteerd als de norm in een ruim aantal
toepassingen, en een serieuze kandidaat voor vrijwel elke publieke sector investering.

Geboden waar voor geld is minder duidelijk. Het nieuwe denken dat werd voortgebracht door private financiering, in het bijzonder de
noodzaak om te denken aan incentives vanuit eerste principes bij het opstellen van contracten, heeft geleid tot verbeteringen in het
ontwerp en uitvoeren van procedures. Tegelijkertijd hebben deze procedures een behoorlijk deel van de tijd van hooggeplaatste staf
opgeslokt en andere transactiekosten met zich mee gebracht. Ze hebben ook nieuwe risico’s gecreëerd en bestedingsprioriteiten
verstoord 4.
Enig inzicht in de waar voor geld wordt gegeven in vier studies die uitgevoerd zijn door de National Audit Office (NOA), de externe
accountant voor de centrale overheid 5. Deze studies betreffen een tolbrug, de eerste vier PFI-wegen, de eerste twee PFI-gevangenissen,
en een groot IT-project. De karakteristieken van deze PFI-contracten zijn opgenomen in tabel 1.

Tabel 1. Karakteristieken van PFI-contracten
Tijdstip van
aanbesteding,
contract en
voltooiing
project
Skye brug

DBFO wegen

Bridgend en
Fazakerley
gevangenis

NIRS2

Concessie
-duur

Okt. 1989
Dec. 1991
Okt. 1995
Dec. 1993
Maart 1996
Gedurende
1997/1999
Nov. 1993
Dec.95/Jan.96
Maart98/Aug.98

Aug. 1994
Mei. 95
Vóór April 1998

<27 jaar

Netto
contante
waarde
contract

Vgl.
‘Waar
publieke voor
sector
geld’*

Risico-transfer
naar private
sector

£ 28 mln

Nee

Slecht

Beperkt

30 jaar

In totaal
£ 560 mln

Ja

Gemengd

Bescheiden

25 jaar

In totaal
£ 513 mln

Ja

7 jaar
£ 242 mln
na ontwikkeling
systeem

Ja

Goed

Zeer goed

Meeste grote
risico’s

Veel grote
risico’s

* Ten opzichte van publieke sector voorziening, inschatting van de auteurs.

De Skye brug
Dit was één van de eerste private financieringscontracten, getekend in 1991 om een brug te voorzien die het eiland Skye met het Schotse
vasteland verbindt, ter vervanging van de veerdienst. Het contract voorzag in tolgelden die waren geïndexeerd op algemene inflatie, voor
een periode van tussen de 20 en 27 jaar, afhankelijk van de tolinkomsten. De tol was vrijwel gelijk aan die voor de veerdienst, maar de
brug was veel duurder. De extra kosten zijn voor belastingbetalers, inclusief de aanloopwegen en het verlies van de aanzienlijke jaarlijkse
opbrengsten die de veerdienst opbracht. Het NAO-rapport identificeert enkele gebieden waarin er meer concurrentie zou moeten zijn
geweest, maar bevestigt dat de waarde voor gebruikers in termen van tijdsbesparing de extra kosten overtreft.
De NAO was niet in staat om na te gaan of private financiering meer kosteneffectief was dan publieke financiering – vanwege de
Treasury-regel dat voor zelf-gefinancierde projecten geen vergelijking met publieke financiering nodig is. De NAO was ook niet in staat
om vast te stellen of deze besteding de nationale (of Schotse) transport prioriteiten weergaf, omdat dergelijke beleidsvragen buiten het
gebied van de NAO liggen. De brug was altijd een lage prioriteit geweest, maar prioriteiten werden verstoord door het feit dat dit project
privaat kon worden gefinancierd.
DBFO-wegen
Niet-tol PFI-wegen, bekend als ‘Design, Build, Finance and Operate (DBFO)’ wegen, zijn nu een normale manier om te voorzien in, of het
verbreden van, wegen in het VK. In de jaren tachtig was er één geval waarin een nieuwe weg zelf-gefinancierd kon worden en dat werd
goedgekeurd. De kosten waren een substantieel verlies aan de zijde van gebruikers (vanwege het verstorend effect van de tolheffing op
verkeersstromen) en aanzienlijke vertragingen 6. Alle daaropvolgende PFI-contracten waren voor niet-tolwegen. In een dicht netwerk is
dit meer efficiënt omdat het verkeersstromen niet verstoort en omdat betaling aan de bedrijfsvoerder kan variëren met het jaarlijkse
verkeersniveau om een meer efficiënte verdeling van verkeersrisico te verkrijgen.
Het NAO-rapport bestudeert de eerste vier wegencontracten van dit type. Allen bevatten onderhoud van enkele tientallen kilometers
weg. Twee bevatten ook de aanleg van nieuwe wegen, buiten stedelijke gebieden, en een derde bevatte dertig kilometer
snelwegverbreding. De bevindingen van de NAO waren over het algemeen gunstig, hoewel de vergelijking met publieke financiering
verstoord werd door het gebruik (met instemming van de Treasury) van een onjuiste verdisconteringsvoet. Met de juiste
verdisconteringsvoet leken de twee kleinere contracten de belastingbetaler meer te kosten dan in geval van publieke financiering 7.

De voordelen die zijn verkregen in de privaat gefinancierde wegenprojecten (tol en niet-tol) zijn als volgt samengevat:
» meer innovatie in ontwerp;
» betere afruil tussen bedrijfsvoerings- en constructiekosten;
» betere verdeling van risico’s, in het bijzonder constructierisico’s.
Het is niet helemaal duidelijk waarom private financiering nodig is om deze voordelen te behalen. Wat nodig lijkt te zijn is meer
concurrentie in de ontwerpfase, waar traditioneel een publieke sector monopolie was, en zijn contracten die meer kosten-, tijds- en
prestatie-risico’s bij de aanbieders leggen. In de praktijk lijkt echter de herverdeling van rollen en verantwoordelijkheden die door private
financiering wordt opgelegd, noodzakelijk te zijn om procedurele veranderingen door te voeren.
Bridgend and Fazakerley gevangenissen
In december 1995 en januari 1996 besteedde de Prison Service contracten uit aan de private sector voor het ontwerp, de bouw en
financiering van nieuwe gevangenissen in Fazakerley en Bridgend, en voor de bedrijfsvoering van deze gevangenissen voor een periode
van 25 jaar. De sleuteleigenschap van deze projecten was dat de private sector verantwoordelijk zou zijn voor bewaardersdiensten.
Als bewuste strategie – om de ervaring in de private sector te verbreden en om concurrentie te bevorderen – heeft de Prison Service de
contracten aan verschillende partijen uitgeloofd. De aanbestedingsprocedure was open en trok zes offertes aan voor Bridgend en vijf
voor Fazakerley, waarvan drie dezelfde consortia werden geselecteerd voor de laatste ronde vóór de uiteindelijke keuze.
De meeste risico’s van beide projecten werden overgeheveld naar private contractanten. De risico’s van ontwerp en bouw (meer precies,
die gerelateerd aan de duur en de kosten van de bouw) werden overgeheveld middels straffen voor late voltooiing en een vaste-prijs
contract. Hetzelfde gold voor de belangrijkste risico’s van bedrijfsvoering en onderhoud: deze werden naar de private contractanten
overgeheveld door het zetten van prestatie-standaarden en boetes als deze niet werden gehaald. Het risico, echter, in welke mate de
gevangenissen zouden worden gebruikt bleef bij de overheid. De concessie-gemachtigden werden betaald voor de beschikbaarheid van
accommodatie, en niet voor het aantal gevangenen.
De vervanging van het National Insurance Recording System
Dit project was het eerste grote PFI-contract op het gebied van informatie-technologie. Het omvatte de ontwikkeling en bedrijfsvoering
van een vervanging van het bestaande National Insurance Recording System (NIRS1), een gegevensbestand met ongeveer 64 mln
National Insurance accounts waarvan er ongeveer 29 mln jaarlijks updating behoeven en waar elk jaar 1 mln accounts aan worden
toegevoegd. Volgens het contract was de bedoeling dat het vervangingssysteem, NIRS2, tegen februari 1997 ontwikkeld zou zijn en dat
het dan zou worden uitgevoerd voor zeven jaar, ter ondersteuning van nieuwe pensioenvoorzieningen.
Het project was aangekondigd in de Official Journal van augustus 1994 en trok de belangstelling van 34 internationale IT-bedrijven.
Acht hiervan werden gekwalificeerd en in een latere fase kwamen er drie op de shortlist. Deze selecties werden uitgevoerd door een
evaluatie-panel met externe adviseurs die vooraf vastgestelde criteria hanteerden. De uiteindelijke beslissing was gebaseerd op kosten
(het laagste (kosten)bod werd geaccepteerd), terwijl de andere criteria voldoende werden gehaald.
De overeenkomst hield een substantiële overheveling van risico in van de publieke naar de private sector, hoewel het niet-financiële
risico van vertragingen (de invloed hiervan op pensioenhervormingen) bij de publieke sector bleef. Een deel van dit risico is effectief
geworden. De oorspronkelijke datum van het voltooien van de eerste fase van ontwikkeling van het NIRS2 systeem was gezet op
februari 1997, maar deze is veranderd in voltooiing tussen februari 1997 en april 1999. De deadline van april 1999 voor de tweede fase is
onveranderd gebleven.
Ondanks deze vertragingen concludeert het NAO rapport dat het contract zeer goed waar voor geld biedt, gegeven dat de dienst
uiteindelijk zal worden geleverd.
Conclusie
De Britse ervaring suggereert verschillende conclusies.
1. Het is mogelijk om het ontwerp, de bouw, de uitvoering en de financiering van een zeer ruime reeks van publieke diensten uit te
besteden aan de private sector.
2. Veranderingen in wetgeving kunnen nodig zijn om rechtmatigheid van bepaalde nieuwe contractvormen te verkrijgen of te garanderen,
en om duidelijk de rechten en plichten te definiëren als contracten in moeilijkheden raken. Vooruitgang is geholpen met:
» een centrale eenheid, met sterke private sector expertise, om de culturele omslag te bevorderen;
» maatregelen om nieuwe managementvaardigheden bij de overheid te ontwikkelen en een modelcontract voor elke sector te formuleren.

3. Om kosteneffectief te zijn moeten contracten prestatie-standaarden definiëren en betalingssystemen bevatten die sterke prikkels geven
voor efficiënt ontwerp, onstructie en bedrijfsvoering.

4. De belangrijkste voordelen van private financiering zijn dat:
» het de publieke sector meer aanzet om doelstellingen helder te formuleren;
» het concurrentie introduceert op terreinen waar traditioneel publieke sector monopolies waren.

5. In de VK ervaring hebben deze effecten geleid tot verbeteringen in de efficiëntie van ontwerp, constructie en bedrijfsvoering, en de
integratie van deze functies.
6. De belangrijkste nadelen van private financiering zijn dat:
» er vrijwel altijd ten onrechte zal worden gedacht dat private financiering betekent dat de economie zich meer publiek gesponsorde
investeringen kan veroorloven;
» vooral vanwege deze misvatting, bestedingsprioriteiten worden verstoord ten gunste van projecten waarvoor het regelen van private
financiering gemakkelijker is;
» elke private financieringsdeal substantieel hogere transactiekosten betekent, en vaak de kosten van risico’s doet toenemen, die
tenminste voor een deel de efficiëntiewinsten teniet doen.

7. Om het beste uit een private financieringsdeal te krijgen helpt het om:
» continue na te gaan in welke mate de voordelen die worden bereikt door private financiering ook bereikt kunnen worden in publiek
gefinancierde projecten, door meer concurrentie te creëren en een betere integratie van ontwerp, constructie en bedrijfsvoering te
bewerkstelligen;
» een ‘level playing field’ tussen publieke en private financiering te bewerkstelligen, zodat publieke organen die beslissen over
bestedingen geen begrotingsvoordeel hebben als ze voor private in plaats van publieke financiering kiezen.

Zie ook:
A.M.J. Kreukels en J.R. Hakfoort, Reactie: Het leerproces bij pps, ESB-dossier, 8 oktober 1998, blz. D14.

ESB-dossier: Publiek private samenwerking
Inleiding
J.W. Oosterwijk, Meer waarde door samenwerken
E.J. Bartelsman, M. Canoy, C. van Ewijk en B.A. Vollaard, Economie van publiek private samenwerking
L. Meijdam, Kiezen uit twee kwaden

Verenigd Koninkrijk
M. Spackman en Th. Van Dijk, Ervaringen met publiek private samenwerking in het Verenigd Koninkrijk
A.M.J. Kreukels en J.R. Hakfoort, Het leerproces bij pps
Japan
A. Bongenaar, ‘Window dressing’ in Japan
J.H.J. Zegering en N.E.M. de Jager, Japan kan beter leren van Nederland
Samenwerken
G.R. Teisman, Procesmanagement: de basis voor partnerschap
W. Lemstra, Een proces met uitzicht
Afwegen

Afwegen
W. Korving en J.G. in ‘t Veld, Selectie van pps-projecten
P. Treumann, Een simpele vergelijking?
Aanbesteden
B.A. Vollaard en W. Witteveen, Private kennis voor publieke behoeften
J.R. Hakfoort, Overheid en markt
J.H.M. van Bussel, H. van Engelenburg en G.J. van ‘t Land, De Rietvelden, een vernieuwd bedrijventerrein met pps
Epiloog
H.A. Keuzenkamp, De moraal

1 Voor meer informatie over deze privatiseringen, zie M. Bishop, J. Kay en C. Mayer, Privatisation and Economic Performance, Oxford
University Press, Oxforf, 1996.
2 Zie bijvoorbeeld J. Hall, Private Opportunity, Public Benefit?, Fiscal Studies 1998, blz. 121-140.
3 Zie Treasury TaskForce, Partnerships for Prosperity: The Private Finance Initiative, HM Treasury, Londen, 1997, blz. 8.
4 Lange-termijn contracten creëren nieuwe risico’s en sommige niet-controleerbare risico’s, zoals onzekerheid over
verkeershoeveelheden, worden meer geconcentreerd en kosten daarom meer.
5 NAO rapporten: The Skye Bridge, 23 mei 1997; The private finance initiative: the first four design, build, finance and operate roads
contracts, 28 januari 1998; The PFI Contracts for Bridgend and Fazakerley Prisons, 31 oktober 1997; The contracts to develop and
operate the replacement national insurance recording system, 29 mei 1997.
6 D. Heald, Privately financed capital in public services, Manchester School, 1997, nr. 2.
7 De vergelijking van netto contante waarden tussen publieke en private financiering liet zien dat met een 6% verdisconteringsvoet (die
de Treasury specificeert als benadering van de kapitaalkost voor de rijksoverheid) 2 van de 4 wegen beter publiek gefinancierd zouden
worden. Met een 8% verdisconteringsvoet (die werd gehanteerd), was dit 1 van de 4.

Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur