Ga direct naar de content

Een sociale clausule voor de WTO?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 26 2001

Een sociale clausule voor de WTO?
Aute ur(s ):
Kok, M. (auteur)
De auteur is verb onden aan de afdelingen Europese Comparatieve Analyse en Internationale Economische Analyse van het Centraal Planbureau.
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4292, pagina 89, 26 januari 2001 (datum)
Rubrie k :
Uit de vakliteratuur
Tre fw oord(e n):
handel

In december 1999 vond in Seattle de WTO-Milleniumronde plaats. Deze conferentie draaide uit op een teleurstelling. Een van de
belangrijkste problemen betrof het beleid op het gebied van milieu- en arbeidsomstandigheden. De binnenlandse standaarden op dit
gebied hebben, via de daarmee verbonden kosten en resulterende prijzen, een invloed op de internationale handel. Veel westerse landen
wilden deze invloed verminderen door binnen de WTO afspraken te maken over harmonisering van standaarden door de invoering van
een zogenaamde sociale clausule. De ontwikkelingslanden waren fel tegen, omdat zij dit zien als een inbreuk op hun soevereiniteit.
In een recent artikel tonen Bagwell en Staiger aan dat, zolang er geen sprake is van grensoverschrijdende externaliteiten, de invoering
van een sociale clausule niet nodig is om het probleem van de standaarden aan te pakken 1. Zij pleiten er juist voor om landen meer
soevereiniteit te geven, niet minder. Dit beredeneren zij als volgt.
Volgens Bagwell en Staiger is een belangrijk probleem in de internationale handel dat landen een prikkel hebben om hun ruilvoet te
verbeteren. Een ruilvoetverbetering houdt het volgende in: als de prijs van de exporten stijgt, of van de importen daalt, kun je voor een
bepaalde hoeveelheid goederen die je exporteert meer importeren. Een bekende manier om de ruilvoet te manipuleren is door het gebruik
van importtarieven. Door een importtarief en de resulterende binnenlandse prijsstijging daalt in het importerende land de vraag naar
importgoederen. Hierdoor daalt ook de vraag op de wereldmarkt en dit leidt tot een daling van de prijs. Deze prijsdaling van de importen
houdt nu een ruilvoetverbetering in, en vormt voor de importerende landen een prikkel om een hoger tarief te zetten. De auteurs laten
eventuele repercussies op de vraag, als gevolg van een prijsstijging van de exportgoederen of een daling van het handelsoverschot in
het land dat de importgoederen levert, buiten beschouwing.
Doordat landen binnen de WTO onderhandelen over de tarieven, wordt de mogelijkheid om het tarief te manipuleren beperkt. Er is echter
nog een andere manier om de ruilvoet te manipuleren. De binnenlandse prijzen worden gedeeltelijk bepaald door de standaarden die de
overheid zet op het gebied van arbeidsomstandigheden en het milieu. Hogere standaarden leiden tot hogere kosten en hogere prijzen,
lage standaarden juist tot lage prijzen. Als een overheid dus de ruilvoet wil verbeteren kan dit door in de exportsector hoge standaarden
te zetten. Hierdoor stijgt de prijs van de exporten. In de importvervangende sector zullen de standaarden juist laag zijn. Dit leidt tot lage
binnenlandse prijzen en een stijging van de vraag naar binnenlandse producten. Hierdoor daalt de vraag naar importen en daalt de prijs
van de importen op de wereldmarkt.
Deze situatie is niet optimaal voor de wereldwelvaart. Standaarden moeten namelijk in elk land gezet worden naar de nationale
preferenties en omstandigheden, en als standaarden te hoog of te laag zijn, betekent dit een verstoring van de economie.
Volgens Bagwell en Staiger is de manier om in de praktijk tot de efficiënte situatie te komen eenvoudig. Landen kunnen, gegeven de
huidige nationale standaarden, onderhandelen over de hoogte van de importtarieven. De uitkomst van deze onderhandelingen brengt
een bepaalde mate van toegang tot de binnenlandse markt met zich mee. Als vervolgens de overheid van een land de nationale
standaarden aan wil passen, dan moet de mate van toegang gelijk blijven. Dit betekent dat als de standaarden worden aangepast, ook de
tarieven moeten worden aangepast om de toegang op hetzelfde niveau te houden.
Hiervoor is een aanpassing van de WTO-regels nodig. Binnen de huidige regels mogen landen wel reageren op beleid van andere landen
dat de toegang tot de buitenlandse markt vermindert. Het probleem is dat ze hun importtarief niet mogen verhogen wanneer door
bijvoorbeeld een verhoging van de standaarden in de importvervangende sector, de markttoegang wordt vergroot (omdat de eigen
productie duurder wordt, gaat men meer importeren). De oplossing is dus dat het mogelijk moet zijn om het tarief zodanig aan te passen,
dat de toegang gelijk blijft. Dit betekent een vergroting van de soevereiniteit!
Hoewel het voorstel van Bagwell en Staiger even elegant als simpel lijkt, heeft het enige tekortkomingen. Er wordt bijvoorbeeld geen
rekening gehouden met mondiale milieuproblemen, die wel vragen om een gecoördineerde aanpak. Een tweede probleem is de praktische
uitvoerbaarheid. Het is praktisch onmogelijk om de precieze invloed van de tarieven en standaarden op de markttoegang te bepalen.
Overheden kunnen dus misbruik maken van dit informatieprobleem.
De conclusie van Bagwell en Staiger dat een sociale clausule binnen de WTO geen goed idee is, lijkt mij gerechtvaardigd.
Handelspolitiek gebruiken om ontwikkelingslanden te dwingen om hun standaarden te verhogen, is waarschijnlijk weinig effectief en kan
schadelijke gevolgen hebben voor het internationale handelssysteem

1 K. Bagwell en R. Staiger, Domestic policies, national sovereignty and international economic institutions, NBER working paper 7293,
1999, te verschijnen in de Quarterly Journal of Economics.

Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteur