Ga direct naar de content

Een international en de Miljoenennota

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 14 1987

Een international en de
Miljoenennota
De beleidsvoornemens uit de Miljoenennota zijn voor international opererende
ondernemingen van minder belang dan de ontwikkeling van de wisselkoersen en de
grondstoffenprijzen. Niettemin zijn juist deze ondernemingen het meest gebaat bij
versterking van de internationale concurrentiepositie. Het als consistent beoordeelde
kabinetsbeleid van tekortreductie en ombuigingen draagt hier volgens de auteur van dit
artikel zeker aan bij. Hij tekent daarbij aan dat de lastenverlichting te weinig accent krijgt.
Hij pleit dan ook voor handhaving van de WIR. Daarnaast constateert hij dat
exportbevorderend beleid niet de aandacht krijgt die het verdient in een open economie
als de onze.

DR. S. BERGSMA*
Een internationaal opererende onderneming ondervindt
invloeden uit tal van landen. Het ene land is belangrijker
dan het andere. Soms compenseren invloeden elkaar,
soms versterken zij elkaar. Meestal is er toch wel sprake
van een ‘thuisland’ waarvan de invloed sterker is dan van
andere landen. In die gevallen is het zeker nodig het overheidsbeleid in dat land te analyseren op zijn invloed op die
onderneming.

Wisselkoersen
Akzo kan met recht een internationale onderneming
worden genoemd. Slechts 12% van haar geconsolideerde
omzet wordt in Nederland gerealiseerd. Een groter deel
van haar omzet wordt echter in Nederland geproduceerd:
37%. Er is dus een belangrijk exportsaldo. Geen wonder
dat de ontwikkeling op de internationale valutamarkten
haar sporen op een onderneming als Akzo achterlaat. Gemiddeld daalde de koers van de Amerikaanse dollar in
1986 ten opzichte van 1985 van f. 3,32 naar f. 2,44, een daling van 26%. De directe invloed hiervan op onze cijfers is
natuurlijk de geringere tegenwaarde in guldens van de
omzet, gerealiseerd door de Amerikaanse dochterbedrijven. Het indirecte effect is echter veel belangrijker. Het
gaat dan om twee soorten effecten die cumulatief werken.
In de eerste plaats het effect dat prijzen op de wereldmarkt
veelal in dollars worden genoteerd. Leveringen op die wereldmarkt – en dat kan zelfs omzet in Nederland, gefactureerd in guldens betreffen – brengen dan minder op. Het
tweede indirecte effect van die lagere dollar betreft het gevolg voor het koersniveau van vele andere valuta’s die geheel of ten dele de dollar volgen. Dan valt te denken aan
Zuid-Amerika, de recefit ge’mdustrialiseerde landen als
Taiwan en Zuid-Korea, die hun exportpositie in de VS willen beschermen door hun munt te laten zweven met de
dollar, of een land als Zweden dat zijn valuta voor ca. 35%
de dollar laat volgen. Het prijseffect scheelde Akzo in 1986
3% van de omzet, het omrekeningseffect 5%. Dat zijn
geen geringe percentages wanneer men de netto winstmarge van 5,3% in aanmerking neemt.
Natuurlijk werkt een lagere dollar niet uitsluitend negatief uit, het leidt ook tot lagere grondstof- en energiekosten.

Hierbij ktinnen echter vertragingsfactoren een rol spelen.
Van grondstoffen heeft men voorraden. Bij prijsdaling treden dan voorraadverliezen op. Bij energiekosten kunnen
indexeringsmethoden van de overheid leiden tot vertraagde doorberekeningen. Deze laatste zijn vooral hinderlijk
als in buurlanden andere methoden worden gevolgd. Per
saldo zal er voor een exporterende Industrie altijd een nadeel zijn. Om de omvang hiervan voor Akzo te indiceren:
over 1986 was er een exportsurplus buiten Europa van
f. 1,9 mrd.; in 1985 was dit nog f 2,4 mrd. Deze daling werd
in belangrijke mate door de lagere dollar veroorzaakt.
Kan een onderneming zich niet tegen zulke valutaire effecten wapenen? In beginsel bestaan hiervoor financiele
technieken, zoals de ‘financing match’ en de ‘currency
hedge’. In het geval van de ‘financing match’ streeftde onderneming na haar activa in een valuta te financieren met
leningen in die zelfde valuta. Voor lokale activiteiten is dit
veelal wel uitvoerbaar, tenzij er – zoals in Zuidamerikaanse landen – geen goed werkende kapitaalmarkt bestaat.
Voor exporterende ondernemingen wordt het al moeilijker.
Zij dienen voor een zodanig bedrag aan leningen in dollars
af te sluiten dat de hierop bij koersdaling ontstane vermogenswinst de gederfde winst op export compenseert,
uiteraard rekening houdend met het renteverschil. Lang
niet altijd zal dit passen in de financieringsbehoefte uit
hoofde van de onderliggende activa. Een ernstiger bezwaar is echter dat op lange termijn het renteverschil gelijk
zal zijn aan het waardeverschil.
Dat nadeel geldt ook voor de ‘currency hedge’. Dit soort
technieken hebben als enig voordeel dat zij plotselinge
schokken afdempen, of wanneer steeds op de goede momenten wordt afgedekt – vlak voor een devaluatie – speculatievoordelen worden gei’ncasseerd. Geen verantwoordelijk financieel manager mag er echter van uitgaan over
‘perfect foresight’ te beschikken, die nodig is om voortdurend het goede moment te kiezen.
De enige echte bescherming tegen valutaschommelingen is een zodanig sterke marktpositie te verwerven dat
men in lokale valuta de prijzen in die mate kan aanpassen
dat in guldens dezelfde exportopbrengst resteert. Niet
veel Nederlandse exportprodukten bezirten echter zo’n
positie.
* De auteur is lid van de Groepsraad van AKZO.

S. Bergsma

life very difficult for us in many markets. We want to keep
our present market position internationally – but this will
not be possible without wounds”. Gelukkig is de Europese
chemische Industrie in een zodanige positie dat zij de strijd
aan kan. Daar komt nog het volgende bij, in de woorden
van de directievoorzitter van ICI: ,,The US chemical industry has never really been export-oriented, they have
not made use of the present weak position of the dollar”.
De oorzaak van deze geringe exportgeneigdheid van de
Amerikaanse Industrie is tweeerlei. Enerzijds hebben de
Amerikaanse ondernemingen een geringe neiging buiten
de grote homogene efficiente thuismarkt de complicaties
van het buitenland te zoeken, anderzijds hebben zij hun
eigen dochterbedrijven in dat buitenland. In tijden van een
sterke dollar bouwden of kochten de Amerikanen in Europa bedrijven tegen relatief lage kosten. Peter Drucker
geeft aan dat van de produktiecapaciteit in Amerikaanse
handen 20% buiten de VS ligt. Voor Japan is dit slechts
5%. Het is duidelijk: als je een Ford- resp. Opelfabriek in
Duitsland hebt, exporteer je geen auto’s naar dat land.
Wederom blijkt dat een internationaal opererende industriele onderneming zich niet kar) laten leiden door plotseling veranderende valutaverhoudingen. Zij moet zich zo
goed mogelijk hiertegen wapenen en voor de rest er mee
leren leven. Zij heeft nadrukkelijk behoefte aan stabiele
wisselkoersverhoudingen en (dus) aan een langdurig volgehouden evenwichtige economische politiek.

Internationale concurrentiepositie

Het economische beleid

De invloed van wijziging in valutaverhoudingen gaat
echter verder dan het directe effect op resultatenrekening
en balans. Het heeft invloed op de concurrentieverhoudingen. Bezien wij de ontwikkeling van de loonkosten van
1985 op 1986 in een aantal gei’ndustrialiseerde landen dan
blijken deze in West-Duitsland met 4,5% gestegen, in de
VS met 2,9%. Omgerekend in DM wordt de bescheiden
loonkostenstijging in de VS een forse dating van 37%.
Door de vaste verhouding tussen mark en gulden geldt in
guldens uiteraard een navenante dating. Duidelijk blijkt
dat het effect van loonmatiging, althans op de korte termijn, in het niet valt bij deze valutaire effecten. Er staat de
ondernemer niets anders open dan automatiseren en specialiseren. Op beide strategieen zal ik nader ingaan.
Bij automatiseren wordt de arbeidscomponent in de
kostprijs kleiner, zij wordt vervangen door de kapitaalscomponent. Deze heeft de neiging minder gevoelig voor
valutaschommelingen te zijn en maakt de onderneming
daardoor in de internationale concurrentie minder kwetsbaar. Het effect in bij voorbeeld de synthetische garens of
plastics is al merkbaar. Landen als Taiwan en Zuid-Korea
hebben door de ver doorgevoerde automatisering zowel
bij hen als bij hun concurrenten in de westerse landen hun
kostenvoorsprong goeddeels verloren.
De andere strategic is specialisatie. Eenvoudige
arbeidsintensieve produkten zal men gaan importeren.
Technologisch hoogwaardige produkten zal men voor de
lokale markt en export gaan produceren. Hierbij is Nederland met zijn kleine thuismarkt duidelijk in het nadeel ten
opzichte van landen als Frankrijk en Duitsland. De mate
waarin deze strategic succes heeft zal natuurlijk per bedrijfstak verschillen. De machinebouw zal profiteren van
de toegenomen noodzaak tot investeren, nog versterkt
door grotere exportmogelijkheden naar landen die investeren om van hun (tijdelijk?) exportvoordeel te profiteren. Deze exportkans kan echter alleen benut worden door
die industrieen die over een technologische voorsprong
beschikken. Door in internationaal opzicht achterblijvende

Tegen de hiervoor geschetste achtergrond waag ik mij
nu aan een korte beschouwing van een aantal aspecten
van de Miljoenennota. Ik ga daarbij uiteraard vooral af op
de aspecten die van belang zijn voor een internationaal
opererende onderneming.
Laat ik dan beginnen met de consistentie van beleid. Al
vijf jaar voert deze regering een consequent beleid ten
aanzien van het terugdringen van het financieringstekort.
Merkbare resultaten zijn geboekt, maar het huidige tekort
van 7,2% is beslist nog te hoog, zelfs als we het niet onaanzienlijke spaaroverschot in aanmerking nemen. Voortzetten van het beleid is nodig. Het belangrijkste motief is
niet zozeer meer het voorkomen van ‘crowding out’, maar
het vermijden van een oncontroleerbare ontwikkeling van
de rentelasten. L.F. van Muiswinkel heeft aangegeven dat
een financieringstekort van 7,2% van het nationale inkomen bij een groeivoet van 1 % en een rentevoet van 6% de
rentelasten van de staatsschuld op de lange duur doet loenemen tot 46,8% van het nationale inkomen. Uiteraard
zullen externe ontwikkelingen al lang voordien tot correctie dwingen. Beter is dergelijke ontwikkelingen te voorkomen. Het nastreven van een hogere groei door overheidsstimulering is een oplossing die mij niet aanspreekt. De
Nederlandse economie is zo open dat deze effecten snel
weglekken. Alleen wanneer het zou worden ingepast in
een internationaal gecoordineerde actie, waarbij Duitsland dan het voortouw neemt, is er enig goeds van te verwachten.
Een ander element van overheidsbeleid waarbij van duidelijke continuTteit sprake is, is het ombuigen van de overheidsuitgaven. Ombuigingen zouden verlaging moeten
zijn. Voorlopig is het alleen maar minder meer. De uitgaven van het rijk bedroegen in 1986f. 171 mrd. Deontwerpbegroting 1987 gaf aan f. 168 mrd. De vermoedelijke uitkomst is echter f. 172 mrd. Beheersing van de uitgaven is
een moeilijke zaak.
Minder continuTteit en consistentie valt te constateren bij
de lastenverlichting voor het bedrijfsleven. Aan de WIR
wordt geknabbeld, belastingverhogingen zijn doorgevoerd, terwijl terzelfder tijd in andere (anden de tarieven
voor de vennootschapsbelasting scherp omlaag gingen. Ik
wil niet stellen dat hier de oorzaak ligt van het teruggelopen investeringsniveau, maar lastenverlichting kan wel
een opleving bevorderen.
Daarmee kom ik op het punt van het in Nederland terug-

researchuitgaven is ook hier Nederland niet in een goede
uitgangspositie.
Niet alles is echter kommer en kwel. Europa is vastbesloten zijn exportpositie te verdedigen, al kost dit tijdelijk geld. Zo zei de bestuursvoorzitter van Bayer op de
laatst gehouden aandeelhoudersvergadering: ,,We can
live with the present exchange rates, but they are making

978

gelopen investeringsniveau. Dit ligt nu op 10% van het
bruto nationals produkt. In de jaren zeventig was dit nog
14%. Natuurlijk speelt de teruggelopen behoefte aan woningen een rol, evenals de lagere investeringen in de aardgassector. Toch ligt het investeringsniveau hier lager dan
in omringende landen.
Investeringen zullen pas weer aantrekken als de afzetverwachtingen verbeteren. Bij de laatste inzichten over
dollarkoers- en renteontwikkeling ben ik daar echter niet
optimistisch over. Is een mogelijk alternatief het verhogen
van de overheidsinvesteringen? Minister de Koning verwacht hier niet veel van. Hij noemde als voorbeeld het terugploegprogramma in de bouw waarmee een miljard gulden was gemoeid. Tijdelijk werden 7.000 mensen aan
werk geholpen a raison van f. 100.000 a 150.000 per arbeidsplaats. Ook andere financieringsvormen zullen geen
soelaas bieden. Het geld is er wel, maar vindt kennelijk beter renderende investeringsmogelijkheden in het buitenland.
Een belastingverlaging lijkt dan betere kansen te bieden. Om hiervan een negatief effect op het financieringstekort te vermijden, zouden tegelijkertijd de overheidsuitgaven absoluut moeten dalen. In politieke kringen wordt de
maatschappelijke haalbaarheid en aanvaardbaarheid
sterk betwijfeld. Ik vermoed evenwel dat er bij de bevolking
meer begrip voor een dergelijke politiek is dan politici denken. Het huidige kabinet mocht zijn werk toch ook af maken
tegen de verwachting van politieke profeten in.
De vorm van de belastingverlaging ter stimulering van
de investeringen laat ik in het midden. Verder tornen aan
de WIR is echter ongewenst. De WIR is een effectief instrument gebleken. Nu misbruikmogelijkheden zijn afgesneden is de efficientie van de WIR nog toegenomen. Men
dient zich bovendien te realiseren dat de WIR destijds
geen extra faciliteit was, maar in de plaats kwam van investeringsaftrek en vervroegde afschrijving. Ook is een
belangrijk aspect van de WIR dat de hierdoor uitgelokte
extra investeringen tot extra winsten leiden waarover weer
vennootschapsbelasting wordt afgedragen.
Nederland is een open economie. Voor zo’n 60% van
het nationale inkomen zijn wij van export afhankelijk. Europa is nog steeds de belangrijkste exportmarkt. Eenwording van die markt moet daarom de hoogste prioriteit hebben. Nu de landbouw- en aardgasopbrengsten gaan teruglopen, moeten andere produkten meer aandacht krijgen.
De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid
heeft becijferd dat een exportgroei van 5% per jaar nodig
is om in Nederland een duurzame welvaartsgroei te realiseren. De aandacht die de Miljoenennota aan de export
schenkt, is onevenredig klein ten opzichte van het belang
ervan. Bij de uitgaven zien we op de begroting van Economische Zaken f. 144 mln. voor exportbevordering en op

die van Financien f. 783 mln. voor exportkredietverzekering staan. Ik wil er hier niet voor pleiten dat wij bij exportbevordering het subsidiewapen gaan hanteren; wel bepleit ik een ruimere aandacht. Sommige landen weten
hiervoor creatieve vormen te bedenken. Zo heeft de Zuidkoreaanse overheid een Westeuropese ontwerpstudio in
de arm genomen om voor Koreaanse ondernemingen op kosten van de overheid – ontwerpen te laten maken
die aan de Europese smaak zijn aangepast. Ook wijs ik op
de samenhang met ontwikkelingssamenwerking. Het bevreemdt mij dat een land in dit kader in aanmerking komt
voor betalingsbalanssteun, terwijl het terzelfder tijd weigert met Nederland te onderhandelen over een regeling
van uitstaande handelsschulden.

Besluit_____________________
Tot slot wil ik er op wijzen dat de voorliggende Miljoenennota in zijn veronderstellingen tal van risico’s bevat. Voor
de dollarkoers veronderstelt men een stabiele ontwikkeling. Via de invloed op de aardgasbaten zal een dating van
de dollar met 10 ct. een tegenvaller voor de schatkist van
f. 500 mln. in 1990 betekenen. Het niet optreden van de
veronderstelde stijging van de olieprijs (van $ 19 naar $ 23)
leidt tot een tegenvaller in dezelfde orde van grootte. Behalve deze risico’s is er het renterisico. Op grond van de
laatste ontwikkelingen baseert de meerjarenplanning zich
nu op een rentedaling van 61/4 % nu tot 5% in 1990. Blijft de
rente op 61A% – de laatste staatslening lag hier al boven
– dan is dit weer een tegenvaller van zo’n half miljard.
Risico’s zijn er uiteraard altijd. Belangrijker is – sprekend vanuit een onderneming – of men in staat is tijdig op
tegenvallers te reageren. De mate waarin tegenvallers bij
de uitgaven op sommige departementen konden ontstaan, roept wat dit betreft vragen op. Terecht krijgt dit onderwerp in de Miljoenennota aparte aandacht. Het lijkt mij
goed dat het nu een aanvaard principe is dat tegenvallers
in dezelfde sector worden gecompenseerd, en meevallers
in dezelfde sector worden gedistribueerd.
Het is een goede zaak dat het gevoerde beleid consistent en consequent wordt voortgezet. Om internationaal niet achter te raken zal het investeringsklimaat nog
verder dienen te verbeteren. Een belastingverlaging gekoppeld aan een verlaging van overheidsuitgaven, lijkt
hiervoor een geeigend middel. Vraagstimulering op zich is
in de open Nederlandse economie alleen zinvol indien
daartoe wordt overgegaan in internationaal kader.

S. Bergsma

(vervolg van biz. 976)
Wel is de nominale rente in Belgie hoog gebleven. Rekening houdend met de lage inflatie is de reele rente duidelijk
te hoog. De rente is een belangrijke parameter bij een
investeringsbeslissing. Een andere parameter is het verwachte rendement over de levensduur van het investeringsproject. En hier heerst onzekerheid. Het gangbare
restrictieve beleid in de dominante industrielanden heeft
de vroegere keynesiaanse geruststelling van verzekerde
afzetmogelijkheden uitgehold. Hier kan een fundamentele
kentering pas optreden wanneer de vrome Europese leuzen inderdaad in beleidsactie worden omgezet.

Tot slot
In de beleidsretoriek wordt vaak een merkwaardige
asymmetrie vastgesteld. Wanneer de zaken goed gaan
weten de beleidsmakers steevast maatregelen te identificeren die hebben bijgedragen tot de voordelige uitkomst.

De samenhangen worden gepreciseerd en als gebruiker
van deze informatie kan men een eind opstappen met de
gedachte dat het ook wel zo zal zijn. Vallen de zaken tegen
dan wordt plots in herinnering gebracht welk klein scheepje we toch wel zijn op de grote economische wereldzee.
Alsof beleidsdaden nauwelijks effecten zouden sorteren.
Goede stuurkunst blijft een waarde van alle tijden. Daarbij
kan als vuistregel aanbevolen worden: eerstens, vooral
fouten vermijden; en tweedens nu en dan een uitgekiende
beleidsdaad stellen.

W.A. Moesen

Auteur