Ga direct naar de content

Een gelukkig land

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: september 1 1999

Een gelukkig land
Aute ur(s ):
Kam, C.A. de (auteur)
Noord, P.J. van den (auteur)
Putten, R.C.P. van der (auteur)
Allen werkzaam bij de OESO in Parijs.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4221, pagina 680, 24 september 1999 (datum)
Rubrie k :
Thema Miljoenennota 2000
Tre fw oord(e n):
miljoenennota

Het gaat goed met Nederland; het nationaal product en de export groeien, het begrotingstekort is historisch laag en de
overheidsschuld daalt. Toch zijn er nog zorgen; de economie is kwetsbaar, en het gevaar van oververhitting en inflatie is reëel. Deze
gevaren lijken in de Miljoenennota niet geheel erkend te worden. Ook over vergroting van de arbeidsmarktparticipatie en
verbetering van de aansluiting tussen arbeidsmarkt en onderwijs lijken de opstellers van de nota iets te gemakkelijk te denken.
Door de net verschenen Miljoenennota flitsen veel positief geladen deeltjes. Onvoorziene schokken van buitenlandse oorsprong
kunnen het gunstige beeld natuurlijk verstoren, maar de binnenlandse bestedingen blazen een stevige bries in de zeilen. De
werkgelegenheid groeit krachtig, het bedrijfsleven is solvabel, het vertrouwen van de consumenten groot. Het optimisme bij de
opstellers van de nota is begrijpelijk, gezien de vooruitgang die de afgelopen jaren op veel fronten is geboekt.
Daarbij heeft de regering oog voor de uitdagingen waarmee de vaderlandse economie wordt geconfronteerd: de internationale
vervlechting van nationale economieën, de komende demografische omwenteling en de oprukkende informatie- en
communicatietechnologie. De regering wenst marktkrachten in te schakelen om dit driekoppige monster te onthoofden, terwijl de
overheid een krachtige rol is toebedacht waar dat noodzakelijk is. Zij dient zich primair te bekommeren om de randvoorwaarden
waarbinnen economische subjecten vrijer spel krijgen. Vooral grotere deelname van de beroepsgeschikte bevolking aan het
arbeidsproces is het doel. Geen woord meer over stimulering van vervroegde uittreding en arbeidstijdverkorting als instrumenten om het
nog altijd grote aantal werklozen te verkleinen.
Opvallend is verder het vertrouwen dat de regering uitspreekt in ruimere toepassing van ‘economische instrumenten’, zoals
rekeningrijden en invoering van verhandelbare emissierechten, deregulering en vormen van publiek-private samenwerking.
Macro-economisch beeld
Binnen een half jaar is het macro-economische beeld drastisch gewijzigd. Ten tijde van de Voorjaarsnota 1999 voorzag het Planbureau
voor 2000 nog een begrotingstekort van 1,5% van het bbp; dat is op basis van nieuwere inzichten bijgesteld tot 0,3% bbp. De
wereldhandelsgroei valt mee, onze export profiteert van de lage eurokoers ten opzichte van de dollar en de aankoop van duurzame
consumptiegoederen is onverwacht sterk toegenomen 1. Toch is de situatie uiteraard niet zorgenvrij. De open Nederlandse economie
deint mee op de conjunctuurgolven elders in de wereld. Het huidige herstel in Europa is nog betrekkelijk kwetsbaar. De voortdurende,
uitbundige groei in de VS – die met name wordt gedragen door de consumptieve bestedingen van huishoudens – moet vroeg of laat op
een eind lopen, wat profeten die de leer van de ‘nieuwe economie’ verkondigen ook mogen beweren.
Ook bij de binnenlandse economische ontwikkeling passen enkele kanttekeningen. Net als in de VS jagen de consumptieve bestedingen
de groei aan. Huishoudens steken zich diep in de (hypothecaire) schulden en laten het geld rollen 2. Het consumentenvertrouwen wordt
gevoed door baanzekerheid en vermogenseffecten. Zowel de OESO als de Nederlandsche Bank hebben hun bezorgdheid over de
prijsexplosie op de huizenmarkt geuit. Dalen de huizenprijzen en/of stijgt de rentevoet, dan komt een aantal huishoudens in grote
problemen; in ieder geval zullen de gezinsbestedingen daarvan de negatieve weerslag ondervinden. De Miljoenennota maakt opvallend
weinig woorden vuil aan de buitensporige prijsontwikkeling op de huizenmarkt (de woningprijzen zijn in de loop van de jaren negentig
ongeveer verdubbeld) en de risico’s die zijn verbonden aan de sterk oplopende kredietverlening 3.
Groei van bbp en werkgelegenheid
In de periode 1996-2000 groeit het bruto binnenlands product bij de huidige inzichten en met inachtneming van de recente revisie van de
Nationale Rekeningen cumulatief met 17 procent. Na de afgelopen jaren met relatief hoge groeicijfers wordt voor het komend jaar een
meer trendmatig tempo van de economische groei van 2½ % verwacht. In de hier gekozen vijfjaarsperiode neemt de werkgelegenheid met
670.000 arbeidsjaren toe. Hoezo, baanloze groei?
Inflatie en winstquote

De inflatie schommelt in de periode 1996-2000 rond de twee procent per jaar. Onder de oppervlakte smeult potentieel oververhitting van
de economie, maar de opstellers van de Miljoenennota vermijden zorgvuldig dit woord te gebruiken. De stijging van de
consumptieprijzen in ons land is nu al bijna de hoogste in euroland. De komende belastingherziening, die gepaard gaat met een stijging
van de kostprijsverhogende belastingen ter grootte van circa 1% van het bbp, zal in 2001 olie op het inflatievuurtje gooien.
Ook de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt kunnen inflatie in de hand werken. De nota spreekt slechts voorzichtig over “het risico van
knelpunten op de arbeidsmarkt” terwijl in tal van sectoren ondernemers steeds meer moeite hebben aan gekwalificeerd personeel te
komen. Tegen de achtergrond van de gewijzigde schaarsteverhoudingen lijken de lonen zich vooralsnog verrassend gematigd te
ontwikkelen. Desalniettemin loopt de arbeidsinkomensquote volgend jaar duidelijk op. Daarmee in lijn zakt de winstquote (na rentelasten
en belasting) van 11,7% in het afgelopen jaar tot 9% volgend jaar 4.
Collectieve sector
Het beslag vanuit de collectieve sector is na 1983 gestaag verminderd en loopt volgend jaar nog iets terug tot 47,9% van het bbp.
Ondanks een forse verlaging van de microlastendruk bleef het collectieve-lastenpeil in de jaren 1996-2000 min of meer stabiel; het komt
volgend jaar naar verwachting uit op 41,1% van het bbp. Het financieringstekort is aanzienlijk teruggelopen, tot omstreeks een half
procent van het bbp. Als het economisch tij meezit en de economische groei zich op het huidige niveau handhaaft, komt voor het eerst in
een kwart eeuw begrotingsevenwicht in zicht. Mede dank zij een omvangrijk noemereffect is de schuldquote gedaald tot 62% van het
bbp.
Gaan we terug in de tijd dan blijkt dat Nederland tot het daljaar 1993 ondanks de vrij scherpe conjuncturele inzinking grote voortgang
boekte met de terugdringing van het tekort. In andere landen was dat in veel mindere mate of helemaal niet het geval. Met name Frankrijk
voerde in deze periode een expansief begrotingsbeleid. In de daarop volgende herstelperiode heeft Nederland daarentegen in
verhouding slechts een beperkte tekortreductie gerealiseerd. Ons land kon als het ware de vruchten plukken van het eerder gevoerde
ombuigingsbeleid.
Wel bergt dit beleid het gevaar van oververhitting in zich. In het verleden heeft de OESO gewezen op het pro-cyclische karakter van de
in het regeerakkoord verankerde uitgavenplafonds. In de nota zoekt men echter tevergeefs naar een analyse in hoeverre de huidige
conjunctuur bijdraagt aan het dalende tekort, en in hoeverre uitgavenbeleid en lastenverlichting de conjunctuur aanvuren.
In een tijd van hoogconjunctuur bestaat de neiging – die zelfs in het huidige regeerakkoord is vastgelegd – om extra
belastingopbrengsten te gebruiken voor lastenverlichting. Het ware echter beter om in de huidige omstandigheden de
belastinginkomsten te gebruiken om de nationale bestedingen af te remmen en via het begrotingsoverschot over een grotere buffer te
beschikken wanneer de conjunctuur omslaat.
Een overschot betekent ook dat de staatsschuld in absolute zin daalt. De verlaging van de rentelasten die hierdoor binnen bereik komt
schept op langere termijn ruimte om een deel van de stijgende vergrijzingsgevoelige uitgaven op te vangen. In plaats daarvan wordt de
nu al gerealiseerde omvangrijke rentemeevaller gebruikt om de overschrijding bij de uitgaven voor opvang van asielzoekers (van een
miljard) te compenseren.
Beleidsinzet
Activering van het arbeidsaanbod
De regering beoogt de sociale en economische veerkracht van ons land groter te maken, zodat van buitenaf komende schokken niet
direct gepaard gaan met sterk oplopende werkloosheid, overheidstekorten of een verminderde sociale cohesie 5. Hoofddoel van het
uitgestippelde beleid is verdere activering van het arbeidsaanbod, mede om het ontstaan van steeds meer knelpunten op de arbeidsmarkt
tegen te gaan. Daar is alle reden toe. Het arbeidsongeschiktheidsvolume is in Nederland twee tot drie maal zo hoog als het Europees
gemiddelde. De arbeidsparticipatie van ouderen (mannen en vrouwen) ligt ver onder het Europese gemiddelde. Het ingezette instrument,
een verhoging van de forfaitaire arbeidskostenaftrek met ruim Æ’ 400, is weinig overtuigend 6. De instroom in de WAO neemt toe. De
centrale overheid kan de ‘poortwachters’ (artsen en arbeidskundigen) niet rechtstreeks aansturen, en de regering moet vaststellen dat
eerder aangebrachte prikkels (beperking van aanspraken in 1993; premiedifferentiatie in 1998) nog te weinig zoden aan de dijk zetten. Bij
het activeren van het arbeidsaanbod richt de regering de aandacht vooral op langdurig werklozen, arbeidsongeschikt verklaarden,
laaggeschoolden en allochtonen 7. Maar uit dit omvangrijke reservoir kan niet zomaar worden geput voor de vervulling van vacatures in
sectoren waar zich op dit moment de grootste knelpunten manifesteren 8. Verder kunnen nog actieve ouderen niet worden gedwongen
tot langer werken, waar met name de sector zakelijke dienstverlening mee gebaat zou kunnen zijn. Een mogelijke uitzondering is de bouw,
die geholpen kan zijn met instroom van allochtone werknemers.
Pogingen om uitkeringsontvangers aan de slag te krijgen vallen samen met een omvangrijke reorganisatie die moet leiden tot een nieuwe
uitvoeringsorganisatie voor de sociale verzekeringen. De Miljoenennota kondigt aan dat in het hele land circa tweehonderd Centra voor
Werk en Inkomen komen, waar werkzoekenden zich kunnen melden voor bemiddeling naar werk en het aanvragen van een uitkering.
Achter dit ene loket moeten gemeentelijke sociale diensten, uitvoeringsinstellingen en arbeidsbureaus samenwerken. De regering heeft
hier hoge verwachtingen van. De Tweede Kamer toonde onlangs grote reserves. Zoals de ervaringen van de belastingdienst in het begin
van de jaren negentig leren, leidt een ingrijpende reorganisatie tijdelijk tot minder productie van lagere kwaliteit 9. Het optimisme van de
regering over de bijdrage die de centra mogelijk kunnen leveren aan het nagestreefde volumebeleid in de sociale zekerheid lijkt dan ook
ongegrond.
Onderwijs
De regering signaleert dat de kwaliteit van het onderwijs en het gemiddelde opleidingsniveau in ons land goed zijn 10. De uitgaven zijn in
internationaal perspectief niet hoog. De schooluitval wordt echter verontrustend genoemd. Van de Turkse en Marokkaanse jongeren

verlaat ongeveer een kwart de opleiding zonder diploma. Daarnaast behoeft de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt verbetering.
Er bestaat een ernstig gebrek aan goed opgeleide lager technisch geschoolden. Andere mensen zijn goed opgeleid, maar niet voor
bestaande vacatures. Het kabinet trekt vooral geld uit voor verkleining van klassen in de eerste vier jaren van het basisonderwijs. De
effectiviteit van deze maatregel is kwestieus. Beperking van het aantal algemeen vormende vakken in het lager beroepsonderwijs en
differentiatie van de studiefinanciering naar studierichting zouden vermoedelijk een stuk effectiever zijn om knelpunten op de
arbeidsmarkt te voorkomen. Via aanvullende regelgeving en het afsluiten van convenanten met de 25 grote gemeenten wil de overheid
optreden tegen schooluitval. Hierbij lijken beleidsmakers de elders in de Miljoenennota geëtaleerde “bescheiden opvatting over de
maakbaarheid van de samenleving” even uit het oog te zijn verloren.
Infrastructuur
Verder voert de regering de investeringen in de fysieke infrastructuur op. In de periode 1998-2000 wordt in totaal Æ’ 28,5 miljard extra
geïnvesteerd. Een groot deel van deze middelen is uitgetrokken voor twee railprojecten waarvan het maatschappelijk rendement (hoogst)
onzeker is: de Betuwelijn en de Hogesnelheidslijn-Zuid. De Miljoenennota verhult dat de beschikbare fysieke ruimte harde
randvoorwaarden stelt aan wat mogelijk is in termen van economische expansie. Het op uitbreiding van het aantal arbeidsplaatsen
gerichte beleid heeft weliswaar vruchten afgeworpen, maar de daaraan inherente sterk toegenomen vraag naar ruimte (wegen,
landingsbanen, kantoren, meer ruimte rondom de eigen woning, recreatiegebieden) ontmoet een betrekkelijk inelastisch aanbod van
vierkante meters. Het wekt dus weinig verbazing dat onder invloed van de toenemende schaarste wachtrijen langer worden en de prijzen
van onroerende zaken scherp stijgen.
De genoemde prioriteiten komen tot uitdrukking in de beleidsintensiveringen voor volgend jaar. Voor werkgelegenheidsbeleid, onderwijs
en de zorgsector is elk ongeveer een miljard gulden extra uitgetrokken, terwijl de investeringen in infrastructuur met anderhalf miljard
gulden oplopen. Vooral politieke partijen die zich voorstander tonen van hogere collectieve uitgaven hebben de buit dus binnen.
Overigens is is er sprake van ‘voor-uitputting’, omdat in termen van intensiveringen het kabinet na 2000 zijn kruit heeft verschoten.
We tekenen aan dat het beleid voor een deel pas op langere termijn zijn vruchten zal afwerpen. Bovendien komen veel voornemens met
ruime vertraging tot uitvoering of verdwijnen geruisloos in het archief, wat in de hand wordt gewerkt wanneer beleidsmakers zich in slaap
laten wiegen door de huidige voorspoed 11.
Belastingherziening
De regering plaatst ook de ‘belastingherziening 2001’ uitdrukkelijk in het teken van uitdagingen waarmee de vaderlandse economie wordt
geconfronteerd. De operatie beoogt het arbeidsaanbod te stimuleren (door invoering van een arbeidsaftrek in de vorm van een ‘tax
credit’, lagere marginale tarieven), de belastingheffing op vermogen(sinkomsten) robuuster te maken en het aandeel van de
kostprijsverhogende belastingen in de mix te vergroten.
Als onderdeel van de in het belastingplan begrepen lastenverlichting zakt het belastingpeil met circa 0,6% van het bbp (Æ’ 5 miljard).
Daarnaast is sprake van lastenverschuiving: het aandeel van de consumptiebelastingen – met inbegrip van milieuheffingen – neemt met
ongeveer een procentpunt van het bbp toe (Æ’ 8 miljard), dat van de loon- en inkomstenbelasting daalt dienovereenkomstig. Dit groeiende
aandeel van wat vroeger de ‘indirecte’ belastingen werden genoemd betekent niet anders dan dat een al lang bestaande trend wordt
voortgezet. Het aandeel van de ‘directe’ belastingen (op inkomen, winst en vermogen) in de door de centrale overheid geheven
belastingen is de afgelopen twee decennia vrijwel voortdurend gedaald, van 57% in 1980 tot omstreeks 46% in 2000.
Deze trend heeft de opbrengsten minder gevoelig gemaakt voor conjuncturele schommelingen omdat kostprijsverhogende belastingen
stabielere opbrengsten genereren. Ook de mogelijkheid om het stelsel te gebruiken als instrument voor herverdeling van inkomens en
vermogens is afgenomen. Daarbij past de aantekening dat door het nagenoeg onbegrensde belastinguitstel bij pensioensparen, de
onbelemmerde renteaftrek en het onbelast laten van in privé behaalde vermogenswinsten, de verdelende werking van het progressieve
tarief de afgelopen periode al sterk werd uitgehold.
Opvallend blijft dat de ambtenaren op Financiën zich bij het ramen van de opbrengst van de loonbelasting en de inkomstenbelasting de
afgelopen jaren duidelijk keer op keer hebben laten verrassen door het toenemende gebruik van aftrekposten en belastingbesparende
constructies (zie tabel 1).

Tabel 1. Raming en realisatie opbrengst inkomstenbelasting
1995

Raming
Realisatie
Verschil

1996

1997

1998

1999

Æ’ mrd
9,0
6,5
-2,5

8,0
5,5
-2,5

6,1
4,9
-1,2

4,2
2,8
-1,4

-0,8 a
-2,9
-2,1

2000

-3,0

a. De negatieve opbrengst met ingang van 1999 wordt verklaard doordat de fiscus werknemers met aftrekposten rechtstreeks
belastingvermindering geeft, terwijl die vermindering tot 1999 via de werkgever liep (door inhouding van minder loonbelasting).
Bron: raming gebaseerd op miljoenennota jaar t-1; realisatie op miljoenennota t+1.

De komende belastingherziening probeert een dam op te werpen tegen de voortgaande erosie van de inkomstenbelasting. De aftrek van
consumptieve rente en van rente voor een tweede woning vervalt, over het forfaitair vermogensrendement van 4% wordt in de toekomst
30% belasting geheven. In wezen staat dit op één lijn met een verhoging van de vermogensbelasting van 0,7% tot 1,2%, waarbij de
belastingvrije sommen met ongeveer 60% worden gereduceerd. Anderzijds zijn werkelijk genoten rente, dividend en pacht voortaan niet
meer aan heffing van inkomstenbelasting onderworpen. Of deze inbreuk op het draagkrachtkarakter van de inkomstenbelasting door de
12

contributanten wordt aanvaard, is een empirische kwestie waarop het antwoord eerst na verloop van enkele jaren valt te geven 12.
Nederland in internationaal perspectief
Vergelijken we nu het macro-economisch beeld en de belastingplannen met het buitenland, dan blijkt dat Nederland het internationaal
bezien redelijk doet. tabel 2 vergelijkt het macro-economische beeld van Nederland met dat van enkele andere OESO-landen. De groei
van het bbp, de banengroei, de inflatie en het saldo van de lopende rekening steken bij een internationaal vergelijk alle gunstig af. Met
het op handen zijnde begrotingsevenwicht schaart Nederland zich bij de zes EU-landen die momenteel reeds een overschot kennen
(Denemarken, Finland, Ierland, Luxemburg, het Verenigd Koninkrijk en Zweden).

Tabel 2. Macro-economische kengetallen, 1996-2000
NL
jaargemiddelden
Groei bbp (%)
Banengroei (%)
Inflatie (%) a
Saldo lop. rekening b
Overheidssaldo b
Overheidsschuld b

Dld

3,0
2,3
1,2
5,8
-1,7
66

2,1
-0,4
1,4
0,2
-2,0
61

euroland

2,3
0,7
1,7
1,4
-1,7
72

VS

3,4
1,6
1,6
-3,5
1,8
52

Japan

OESO-29

0,6
-0,1
0,2
3,5
-9,0
118

2,6
1,1
3,2
-0,5
-1,2
70

a. Deflator particuliere consumptie.
b. Niveau 2000, in procenten bbp.
Bron: OESO, Economic Outlook 65 (juni 1999).

De risico’s van pro-cyclisch beleid, waarover we spraken nemen ook in internationaal opzicht toe. Belastingmeevallers in Frankrijk
hebben vrijwel onmiddellijk geleid tot een gevecht over de te verdelen buit en in Spanje en Zweden is ook een begrotingsverruiming op
handen. Bovendien lijkt in Duitsland de strenge Schröder zich steeds moeilijker te handhaven. Wij gaven reeds aan in welke richting we
het begrotingsbeleid zouden willen zien bijgestuurd. Met zulk beleid kan Nederland een voorbeeldrol spelen in Europa.
Ook de belastingtarieven zijn vergelijkbaar met die van het buitenland. Een vergelijkbaar belastingniveau is van belang nu de komst van
de EMU tot grotere mobiliteit van belastinggrondslagen kan leiden. Voor 1996, het laatste jaar waarvoor internationaal vergelijkende
gegevens beschikbaar zijn, ligt het belastingpeil in Nederland op het (ongewogen) gemiddelde van euroland. Omdat Nederland – anders
dan de meeste landen – belasting en premies over de uitkeringen heft, is de belastingdruk op bedrijven en werkenden vergelijkbaar met
die in Duitsland en het gehele OESO-gebied (38% van het bbp). Met de voorgenomen lastenverlichting loopt Nederland in het genoemde
gebied overigens niet uit de pas.
Interessant is verder hoe groot de effectieve belastingdruk is. De miljoenennota citeert resultaten van een in opdracht van het ministerie
van Financiën uitgevoerd vergelijkend onderzoek naar de effectieve druk van de vennootschapsbelasting. Het gemiddelde wettelijke
tarief in de EU komt over de periode 1990-1996 uit op 36,5%, de werkelijke effectieve druk bedroeg 26,9%. Samen met de Noord-Europese
landen, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk behoort Nederland tot de landen met een betrekkelijk gering verschil (3%-punt) 13. Deze
gegevens moeten wel met een korrel zout worden genomen. Ten eerste beperkte het uitgevoerde onderzoek zich tot industriële
ondernemingen. Juist ondernemingen die actief zijn in andere sectoren, zoals de financiële dienstverlening, zouden grotere verschillen
kunnen laten zien. Bovendien is voor het onderzoek gebruik gemaakt van gegevens uit jaarverslagen, die niet volgens uniforme
maatstaven zijn opgemaakt.
Over de belastingherziening – van loon/inkomstenbelasting naar consumptiebelasting – valt op te merken dat Nederland met deze
constructie zich in één klap heeft ontpopt tot fiscaal gidsland. Zolang andere landen vasthouden aan een klassieke inkomstenbelasting waarbij vermogensopbrengsten in de meeste OESO-landen inmiddels zijn onderworpen aan lagere proportionele tarieven -, betekent de
operatie wel een sprong in het duister, omdat niet zeker is hoe andere landen de vermogensrendementsheffing zullen opvatten bij de
interpretatie van bestaande verdragen die dubbele belastingheffing moeten voorkomen.
Tot slot
De – vooralsnog vooral anecdotische – aanwijzingen nemen toe dat het veelbesproken ‘poldermodel’ zou kunnen bezwijken aan zijn eigen
succes. Bij de gewijzigde vraag-aanbodverhoudingen op de arbeidsmarkt laat zich opwaartse loondruk voorspellen. De regering zet alles
op alles om meer mensen bij het betaalde-arbeidsproces in te schakelen. De arbeidsaftrek en lagere marginale tarieven kunnen ingaande
volgend jaar extra arbeidsaanbod uitlokken. Maar, gegeven de kwalificaties van de doelgroepen, (langdurig werklozen, allochtonen) valt
te betwijfelen of de in de Miljoenennota verwoorde ambities kunnen worden waargemaakt.
Of de geplande belastinghervorming die ingaande 2001 haar beslag krijgt per saldo bijdraagt aan een rechtvaardiger stelsel is dubieus.
Wat betreft belastingpeil, belastingmix en nominale tarieven is er in het algemeen gesproken geen dringende aanleiding het stelsel
volledig overhoop te halen; internationaal loopt Nederland daarmee niet uit de pas. De plannen om het accent in de belastingheffing
meer te verleggen naar kostprijsverhogende belastingen passen in de trend van de afgelopen twee decennia naar een toenemend accent
op indirecte belastingen in de mix. Ook in dit opzicht neemt Nederland internationaal geen uitzonderingspositie in.
Onzeker blijft of de uitbundige vraag van consumenten de vaderlandse economie in de jaren 2000-2001 op tempo houdt. De
aangekondigde lastenverlichting met vijf miljard gulden kan de bestedingen ondersteunen wanneer de internationale aandelenbeurzen en
wellicht de huizenprijzen een correctie zouden ondergaan 14. In het andere geval is de fiscale koopkrachtimpuls slecht getimed, en kan hij

bijdragen aan oververhitting van de vaderlandse economie.

Thema: Miljoenennota 2000
H.A. Keuzenkamp, Evenwicht
C.A. de Kam, P.J. van den Noord en R.C.P. van der Putten, Een gelukkig land
P.L.C. Hilbers, B.B. Bakker en J.K. Martijn, Klimaatbeheersing in een monetaire unie
N. Klene, Forse meevallers, eenzijdig aangewend
J.W. Oosterwijk, Gezonde begroting in een vergrijzend land

1 Macro-Economische Verkenning 2000 (verder afgekort: MEV), blz..17.
2 Sinds vorig jaar zijn de individuele niet-contractuele besparingen negatief. Zie: MEV, blz. 60.
3 De MEV (blz. 21) besteedt wel aandacht aan de ontwikkeling van de huizenprijzen in een zoals steeds informatieve tekstbox.
4 MEV, blz.79.
5 Miljoenennota 2000, blz. 79.
6 Deze maatregel doet de afstand tussen het nettominimumloon en de laagste uitkering voor kostwinners met Æ’ 2,50 per week toenemen.
7 Miljoenennota 2000, blz. 8.
8 MEV, blz. 92.
9 V. Kommer, Het bedrijf Belastingdienst. Den Haag, 1998, blz. 519-521.
10 Miljoenennota 2000, blz. 33.
11 Van de 36 voorstellen uit het eerste MDW-programma (marktwerking en deregulering) hebben er in de vorige kabinetsperiode slechts
negen de eindstreep gehaald.
12 Per slot van rekening maken de bestaande inkomsten- en vermogensbelasting hun herverdelende pretenties ook niet waar.
13 Over de effectieve belastingdruk in de EU verscheen in ESB een uitgebreid artikel van W.F.J. Buijink, B. Janssen en Y. Schols,
Belastingconcurrentie om ondernemingen in de Europese Unie, 15 oktober 1999, blz. 754-756.
14 Wanneer aandelen en huizen sterk in prijs blijven stijgen, voorziet het Planbureau een extra groei van het bbp met een kwart tot een
half procent (MEV, blz. 19). Een forse prijscorrectie zou een vergelijkbaar dempend effect kunnen hebben. Een ernstige beperking van de
voor zulke exercities gebruikte modellen blijft evenwel dat zij zijn geschat met behulp van waarnemingen voor het verleden. Dit hult
uitspraken op basis van deze modellen in een waas van onzekerheid.

Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteurs