Ga direct naar de content

De arbeidsmarkt in 1999 en 2000

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 1 1999

De arbeidsmarkt in 1999 en 2000
Aute ur(s ):
Centraal Planbureau (auteur)
Dit artikel is ontleend aan hoofdstuk 4 van de Macro Economische Verkenning van het Centraal Planb ureau.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4221, pagina 696, 24 september 1999 (datum)
Rubrie k :
Monitor
Tre fw oord(e n):
arbeidsmarkt

Hoewel de werkgelegenheidsgroei gaat afzwakken blijft de arbeidsmarkt gespannen, aldus de Macro Economische Verkenning die
bij de Miljoenennota gepresenteerd werd.
De loonvoetstijging versnelt in de raming licht van 3½% dit jaar naar 3¾% volgend jaar. De groei van de werkgelegenheid vertoont
in 1999 en vooral in 2000 enige afzwakking. Toch zal naar verwachting de werkloosheid in 1999 en in mindere mate in 2000 verder
dalen. Dit betekent dat de spanning op de arbeidsmarkt nog niet afneemt en op deelmarkten sprake blijft van knelpunten.
Loonkosten
De stijging van de contractlonen komt dit jaar uit op 2½%, een half procent boven de stijging van de consumentenprijzen. In vergelijking
met vorig jaar is sprake van een daling in de reële contractloonontwikkeling. In veel cao’s zijn de ingangsdata van loonsverhogingen
relatief laat in het jaar gelegd, zodat de contractloonstijging op jaarbasis in 1999 relatief beperkt blijft. Voor de contractloonstijging in
2000 betekent dit echter een relatief grote overloop van loonstijgingen uit 1999 (zie figuur/kader). Dit is de reden waarom volgend jaar
weer een wat grotere toename op jaarbasis wordt verwacht. De contractloonstijging voor 2000 wordt geraamd op 3%, ruim 1¼% boven
de inflatie. Dit jaar blijft de stijging van de producentenprijzen nog fors achter bij die van de consumentenprijzen, wat een matigend effect
op de loonstijging heeft. Volgend jaar is het verschil tussen beide naar verwachting veel geringer en trekt bovendien de
arbeidsproductiviteitsstijging aan.

Vertraagde doorwerking cao-afspraken
Gemiddeld worden cao-contracten afgesloten voor een periode van 1½ tot 2 jaar. Na de ingangsdatum duurt het gemiddeld
drie tot vier maanden voordat de eerste loonstijging ingaat. Dat leidt ertoe dat de oplopende loonontwikkeling zoals
weergegeven in de figuur zich vooral vertaalt in een hogere contractloonontwikkeling in 2000. Voor volgend jaar ligt voor ruim
een kwart van de werknemers de loonstijging voor het gehele jaar al vast, met een gemiddelde loonstijging van 3%, tegenover
2½% dit jaar. Daarnaast ligt voor meer dan de helft van de werknemers al een loonstijging vast uit contracten die voor een
gedeelte van het jaar zijn afgesloten of uit overloop uit 1999 (zie figuur 1).

Figuur 1. Effectieve jaarlijkse contractloonmutatie per cao naar afsluitdatum, marktsector

De incidentele loonstijging wordt voor dit jaar en volgend jaar geraamd op een half procent. Zowel wijzigingen in de samenstelling van

de werkende bevolking, het structuureffect, als de loondrift draagt bij aan de incidentele loonstijging. De werkloosheid bevindt zich in
beide jaren op een laag niveau, waardoor zeker op deelmarkten sprake is van spanning op de arbeidsmarkt. Dit leidt ertoe dat sommige
groepen werknemers buiten de cao om extra loonsverhogingen krijgen, bijvoorbeeld in de vorm van winstgerelateerde beloningen. De
stijging van deze beloningselementen ligt de laatste paar jaar ruim boven de gemiddelde contractloonstijging. Niettemin is, door het
geringe aandeel van deze extra beloningselementen in de loonsom, het effect hiervan op de stijging van het gemiddeld loon vooralsnog
gering.
Dit jaar is, na enkele jaren van daling, weer sprake van een stijging van de sociale lasten voor werkgevers. Met name de premies voor
ziektekosten en de overhevelingstoeslag zijn hoger. Volgend jaar blijven de sociale lasten voor werkgevers nagenoeg gelijk.
Al met al versnelt de loonvoetstijging van 2¼% vorig jaar naar 3½% dit jaar en naar verwachting 3¾% in 2000 (tabel 1). Door de geringe
stijging van de producentenprijzen en de eveneens matige ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit loopt de arbeidsinkomensquote dit
jaar met 2%-punt sterk op en zal deze ook volgend jaar nog een stijging laten zien.

Tabel 1. Opbouw loonvoetmutatie marktsector, 1992-2000
1992-95

Contractloon (incl. overloop)
Incidenteel
Brutoloon
Sociale lasten werkgevers
Loonvoet marktsector

1996

1997

1998

1999

mutaties per jaar in %
2,7
1,7
2,2
-0,2
1,0
0,6
2,4
2,7
2,8
0,3
-1,2
-0,3
2,7
1,4
2,5

3,0
-0,3
2,7
-0,4
2,3

2½
½
3
½
3½

2000

3
½
3½
0
3¾

Werkgelegenheid
De arbeidsmarkt kenmerkt zich al een aantal jaren door een sterke groei van de werkgelegenheid. Zal hier op korte termijn verandering in
komen? Voor een antwoord op deze vraag bieden, om te beginnen, de verschillende arbeidsmarktindicatoren een aanknopingspunt:
» het aantal vacatures vertoont nog steeds een stijgende lijn;
» de aantallen ontslagaanvragen en faillissementen lopen verder terug;
» daarentegen is de groei van het uitzendwerk eind 1998 vrijwel tot staan gekomen (dit is echter na een aantal jaren van meer dan
gemiddelde werkgelegenheidsgroei niet ongewoon, omdat bedrijven dan doorgaans meer personeel zelf in dienst nemen. De krappere
arbeidsmarkt kan dit proces bovendien versterken).
Samengevat is het beeld dat de arbeidsmarktindicatoren te zien geven niet ongunstig. Op grond van de voorziene afzwakking van de
economische groei en reële loonstijgingen die hoger zijn dan in de afgelopen jaren, moet later dit jaar en in 2000 toch gerekend worden
met een vertraging in de werkgelegenheidsgroei. Daarbij groeit het arbeidsvolume van loontrekkers van bedrijven sterker dan het
gemiddelde, terwijl de ontwikkeling van de werkgelegenheid bij de overheid en van zelfstandigen daar duidelijk bij achterblijft. In de
raming is gerekend met een trendmatige verdere groei van deeltijdwerk: de werkgelegenheid in personen groeit sneller dan het
arbeidsvolume. Het aantal werkzame personen met een baan van minstens 12 uur per week neemt in 1999 toe met 165.000 (2½%) en in
2000 met 100.000 (1½%).
Arbeidsaanbod en werkloosheid
Het arbeidsaanbod groeit naar verwachting in 1999 met 1½% en in 2000 met 1¼%, wat overeenkomt met 105.000, respectievelijk 90.000
personen. In beide jaren is de demografische component (omvang en leeftijdsopbouw van de bevolking) goed voor een groei met 10.000
personen. De trendmatige ontwikkeling van de arbeidsdeelname levert per saldo een bijdrage van 35.000 personen per jaar.
Beleidsmaatregelen dragen met 35 à 40.000 personen bij aan de geraamde groei. Het grootste deel hiervan komt op rekening van
maatregelen die tot doel hebben het aantal arbeidsongeschikten terug te dringen. Ook andere beleidswijzigingen dragen bij aan
vergroting van het arbeidsaanbod. Dit geldt met name voor de nieuwe Bijstandswet, in het kader waarvan vrouwen met kinderen van 5
tot 12 jaar en partners van bijstandontvangers zich op de arbeidsmarkt moeten aanbieden. Tenslotte wordt, naast de genoemde factoren
(demografie, trend en beleidseffecten), nog gerekend met een positief conjunctureel effect op het arbeidsaanbod.
Deze ontwikkelingen van de arbeidsvraag en het arbeidsaanbod leiden in 1999 tot een verdere daling van de werkloosheid. In 2000 wordt
weliswaar ook gerekend met een daling, maar door de teruglopende werkgelegenheidsgroei is deze van bescheiden omvang. Op de vraag
of het werkloosheidsniveau dat dan bereikt is een gevaar voor inflatie vormt, wordt in bijgaand kader ingegaan.

Evenwichtswerkloosheid
De evenwichtswerkloosheid is het werkloosheidsniveau waar de aanpassingsprocessen in de economie zich naartoe
bewegen, en waarbij er van de werkloosheid geen inflatiegevaar uit gaat. Dit niveau wordt bepaald door de collectieve
lastendruk (de wig), de replacement rate (de verhouding tussen netto uitkering en netto loon uit arbeid) en de reële rente.
In de jaren zestig lag de feitelijke werkloosheid onder het evenwichtsniveau. De onvermijdelijke opwaartse aanpassing van de
werkloosheid daarna werd versterkt door de toename van de replacement rate en belastingdruk, waardoor de

evenwichtswerkloosheid steeg tot 8% in 1984. Nadien daalden wig en replacement rate maar het positief effect hiervan werd
tenietgedaan door een stijgende reële rente. In 1995 waren feitelijke en evenwichtswerkloosheid ongeveer gelijk, namelijk iets
onder de 8%. Sindsdien daalden beide gestaag, vooral door een na 1995 afnemende reële rente.
Door de hoogconjunctuur van de afgelopen jaren ligt de feitelijke werkloosheid momenteel iets onder de (geschatte)
evenwichtswerkloosheid. Dit suggereert dat er vanuit de huidige economische situatie geen tendens tot verdere daling van de
werkloosheid is te verwachten. Daarvoor is een impuls vanuit het beleid (verdere verlaging lastendruk of replacement rate)
nodig of een nog lagere reële rente (zie figuur 2).

Figuur 2. Evenwichtswerkloosheid

Vacatures
De afgelopen jaren groeide de arbeidsvraag sterker dan het arbeidsaanbod. Dit vond niet alleen zijn weerslag in een teruglopende
werkloosheid, maar ook in een toenemend aantal openstaande vacatures. In het eerste kwartaal van dit jaar waren dat er 146.000; m
éér
dan in enig ander kwartaal sinds het begin van de jaren zeventig. Bezien in verhouding tot de werkgelegenheid is dit cijfer wat minder
spectaculair, al wordt de top uit het eerste kwartaal van 1990 dicht benaderd (zie figuur 3). Wel is het aantal moeilijk vervulbare vacatures
als percentage van de werkgelegenheid in 1998 ten opzichte van 1997 bijna verdubbeld en het kwam daarmee op ongeveer hetzelfde
niveau als in 1990. De grootste groei vond plaats bij de lagere en middelbare opleidingsniveaus (mavo, vbo, havo/vwo en mbo). Verder
vertoont hbo-technisch een opvallend grote stijging. Aan de onder- en bovenkant van de opleidingsverdeling verandert weinig. Het
percentage moeilijk vervulbare vacatures op zowel het niveau van basisonderwijs als op het niveau van wetenschappelijk onderwijs in
de verschillende richtingen blijft ongeveer gelijk. De opleiding vbo-verzorgend, die in 1997 nog ver onder het gemiddelde scoorde, komt
daar in 1998 bovenuit (zie figuur 4a).

Figuur 3. Vacatures en moeilijk vervulbare vacatures

Figuur 4a. Waar zijn de vacatures? Moeilijk vervulbare vacatures naar opleiding
Bedrijfstakken met relatief veel moeilijk vervulbare vacatures zijn ‘Overig tertiair’ (met name zakelijke dienstverlening), ‘Bouwnijverheid’ en
‘Post en communicatie’. De eerste twee waren ook in 1997 grote uitschieters; de snelle stijging bij de laatste komt met name op rekening
van de recente opkomst van internetdiensten en ‘breedband’-activiteiten via het kabelnet, waarvoor schaarse specialisten nodig zijn (zie
figuur 4b).

Figuur 4b. Waar zijn de vacatures? Moeilijk vervulbare vacatures naar bedrijfstak
De gepresenteerde cijfers over moeilijk vervulbare vacatures zijn nationale gemiddelden. Hierachter gaan flinke regionale verschillen
schuil. Terwijl de drie noordelijke provincies en Overijssel hooguit tot de helft van het nationale gemiddelde komen, is het cijfer in de
grote steden Amsterdam en Utrecht ongeveer twee maal zo hoog als dat gemiddelde. In deze steden is de commerciële dienstverlening
sterk vertegenwoordigd en juist in die sector zijn relatief veel moeilijk vervulbare vacatures. Uit enquêtes is bekend dat met name
dienstverlenende bedrijven bij de keuze van een vestigingsplaats ook de beschikbaarheid van geschikt personeel laten meewegen. Een
voortdurende situatie met veel moeilijk vervulbare vacatures zou daarom tot wijzigingen in de vestigingsplaatskeuze kunnen leiden. Daar
staat tegenover dat met name onder hoger opgeleiden de geografische mobiliteit groot is. De arbeidsmarkt voor deze categorie is
daardoor niet zo scherp regionaal afgebakend en tekorten zullen ook in andere regio’s merkbaar zijn (zie figuur 4c).

Figuur 4c. Waar zijn de vacatures? Moeilijk vervulbare vacatures naar regio
Conclusie
De ontwikkelingen op de arbeidsmarkt laten zien dat, ondanks conjuncturele ups en downs, de werkloosheid nog steeds terugloopt en
knelpunten in de personeelsvoorziening in belang toenemen. Dat neemt overigens niet weg dat nog steeds grote aantallen personen een
uitkering ontvangen, zonder dat zij actief zijn op de arbeidsmarkt. De recente stijging van het aantal arbeidsongeschikten onderstreept de
actualiteit van dit punt. Activering van betrokkenen, althans voor zover zij in staat zijn tot het verrichten van arbeid, en vermindering van
de instroom blijven hoog op de beleidsagenda staan.

Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur