Ga direct naar de content

De ijzeren progressie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 1 1999

De ijzeren progressie
Aute ur(s ):
Herings, P.J.J. (auteur)
Leers, T. (auteur)
Respectievelijk werkzaam aan de economische faculteit van de Universiteit Maastricht en Katholieke Universiteit Brab ant.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4221, pagina 695, 24 september 1999 (datum)
Rubrie k :
Uit de vakliteratuur
Tre fw oord(e n):
uit, de, vakliteratuur, belastingen

Sinds jaar en dag kennen wij een progressief inkomstenbelastingstelsel. Dit stelsel heeft al ettelijke belastinghervormingen en
regeringssamenstellingen overleefd en het ziet er niet naar uit dat in de (nabije) toekomst getornd zal worden aan zijn
uitgangspunten. Ook in andere landen zijn er geen politici van enig formaat die een degressief stelsel voorstaan. Zelfs de ‘vlaktaks’
zoals voorgesteld door de republikein Dick Armey is in hoge mate progressief door de grote belastingvrije som.
Vaak genoemde argumenten voor deze vasthoudendheid aan een progressief stelsel zijn een latent gevoel van rechtvaardigheid en de wil
een nieuwe begroting niet teveel te laten afwijken van de vorige (incrementalisme). Een politiek-economisch argument wordt aangereikt
door John Roemer 1.
Roemer analyseert hoe een samenleving tot een bepaald inkomstenbelastingregime komt. Hij veronderstelt twee partijen die elk een
andere achterban vertegenwoordigen. Om de juiste prikkels te geven mag, in de beschouwde belastingstelsels, een hoger bruto inkomen
niet leiden tot een lager netto inkomen. In de analyse verschillen belastingstelsels zowel in de mate van herverdeling als in de mate van
progressie. Zo kan, zelfs als iedereen een vast percentage betaalt, toch een aanzienlijke herverdeling optreden. Dit maakt de beleidsruimte
twee-dimensionaal, waardoor politieke partijen niet zonder meer kunnen opteren voor de keuze van de mediane kiezer. In dit soort
situaties is het dus in het algemeen niet mogelijk om tot een deterministische optimale keuze te komen. Dit geldt eens te meer doordat
Roemer aanneemt dat de politieke voorkeuren van kiezers niet volledig bekend zijn.
Hoe kan dan toch de uitkomst van progressieve belastingen resulteren? Roemer tracht het antwoord te vinden door het standaard tweepartijenmodel uit te breiden met verschillende politieke stromingen bínnen partijen. Hij onderscheidt reformisten, militanten en
opportunisten. Wanneer een partij geconfronteerd wordt met het belastingvoorstel van de andere partij zullen de reformisten binnen de
eigen partij een voorstel prefereren dat het verwachte nut van de achterban maximaliseert, daarbij rekening houdend met de onzekerheid
verbonden aan de uiteindelijke verkiezingsuitslag. De militanten streven naar een belastingstelsel dat het netto-inkomen van hun
achterban maximaliseert. Zij willen zoveel mogelijk vasthouden aan de partijbeginselen. Tenslotte zijn er opportunisten die boven alles
willen regeren. Dit zijn de politici zoals beschreven door Downs 2.
Een voorstel wordt binnen de eigen partij alleen verworpen indien er een voorstel is dat door alle stromingen, dus unaniem, beter wordt
gevonden. Daarbij is de macht van de reformisten vrij beperkt, aangezien zij altijd akkoord gaan met een voorstel dat beter wordt
gevonden door zowel de militanten als de opportunisten 3.
Roemer neemt vervolgens aan dat lage inkomens opteren voor een volledige herverdeling van het inkomen. De middeninkomens kiezen
voor een sterk progressief belastingstelsel. Op deze wijze betalen zij zelf weinig belasting, maar profiteren wel van de relatief grote
belastingsom afgedragen door de hoge inkomens. De hoge inkomens prefereren een sterk degressief stelsel.
Als nu het merendeel van de kiezers een inkomen heeft dat beneden het gemiddelde inkomen ligt, een aanname waaraan empirisch
voldaan is, dan is het alleen mogelijk om met een progressief regime de verkiezingen te winnen. Een partij die de lagere inkomens
vertegenwoordigt zal geen degressief regime voorstellen omdat zowel opportunisten als militanten beter af zijn met een progressief
stelsel. Gegeven dit feit zal een partij met de hogere inkomensgroepen als achterban wel met een progressief stelsel voor de dag moeten
komen, wil zij een kans maken om de verkiezingen te winnen. De partij kiest niet voor degressie omdat de opportunisten een degressief
voorstel ten alle tijde zullen blokkeren. Het meerstromen model van Roemer komt tot dit resultaat zonder dat de ongeloofwaardige
wisseling van politieke kleur, die in een klassiek tweepartijenmodel resulteert, noodzakelijk is.
In het gehanteerde raamwerk is het arbeidsaanbod inelastisch. Deze aanname is cruciaal. Als de elasticiteit van het arbeidsaanbod van de
hogere inkomensgroepen voldoende hoog is zal door negatieve substitutie-effecten een welvaartsverlies optreden waardoor
progressieve belastingregimes niet meer zo vanzelfsprekend zijn.
Het Nederlandse belastingstelsel is uiteraard minder progressief dan het lijkt. Hoewel de marginale tarieven er niet om liegen, worden de
hogere inkomensgroepen gepaaid met douceurtjes zoals hypotheekrente-aftrek en spaarloonregelingen. Het oerwoud aan
belastingregels en uitzonderingsgevallen is vaak een bewust gehanteerd politiek instrument. Niet alleen wordt zo het welvaartsverlies
verbonden aan een progressief stelsel beperkt, maar meer nog wordt voorkomen dat het politieke debat zich richt op slechts één enkele

kwestie. Naast Roemer’s stromingenstrijd lijkt daarmee ook intransparantie van regels te leiden tot bevordering van politieke stabiliteit

1 J.E. Roemer, The democratic political economy of progressive income taxation, Econometrica, 1999, blz. 1-19.
2 A. Downs, An economic theory of democracy, Harper and Row, New York, 1957.
3 De militanten staan immers voor maximalisatie van het inkomen, de opportunisten voor de kans om te regeren; instemming met hun
voorstel maximaliseert het verwachte inkomen van de achterban.

Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteurs