Ga direct naar de content

Een agenda voor Europa

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 27 1996

Een agenda voor Europa
Auteur(s):
Keuzenkamp, H.A. (auteur)
Pelle, E.S.
Verschenen in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4086, pagina 1025, 24 december 1996 (datum)
Rubriek:
Redactioneel
Trefwoord(en):
eu, emu
Wie de media volgt, wordt vanzelf Euroscepticus. Het gaat over kruimeldiefjes in het Europese parlement die hun presentiegeld innen
met vijf minuten aanwezigheid, over Euro-parlementariërs die lijden aan partijdrift of met handtasjes slaan, over verontwaardiging
over de subsidies (voor de boeren) of de vrijheid (van roken) in andere lidstaten. En toen Hans van Mierlo werd geïnterviewd door het
Journaal over het Nederlandse voorzitterschap in de eerste helft van 1997 luidde de vraag niet ‘wat wilt u doen?’, maar ‘ziet u er tegen
op?’. En onze minister, ja, hij ziet er tegen op. Net als wij.
Onder de oppervlakte van publieke verontwaardiging over subsidies en drugsbeleid gaat namelijk een toenemend wantrouwen tegen de
eenwording van Europa schuil. En dat terwijl het bij de Europese integratie ooit begonnen was om een vreedzaam en welvarend Europa;
de idealen van toen hadden een hoog kerstgehalte. Deze kerstuitgaven van ESB is gewijd aan de vraag, wat de ‘agenda voor Europa’
moet zijn om de oorspronkelijke idealen dichterbij te brengen. De vraag dus, die het NOS-journaal niet aan Van Mierlo stelde.
Om te beginnen zijn er de voorbereidingen voor de EMU. De muntunie zal gepaard gaan met een streng keurslijf voor de
overheidsfinanciën van de deelnemende landen, het z.g. stabiliteitspact. Steeds luider klinkt de opinie dat dat niet alleen onnodig is
(overheden met een hoge schuld zullen op de kapitaalmarkt een hogere rente gaan betalen, maar dat hoeft voor de gemeenschappelijke
munt niet schadelijk te zijn en is dus geen reden voor een dwangbuis), maar ook een schadelijke uitwerking heeft. De EMU-deelnemers
en zij die het ooit willen worden zullen hun beleid helemaal op de eisen van het stabiliteitspact gaan afstemmen. Dit bemoeilijkt
verstandig nationaal economisch beleid, zoals het stimuleren van investeringen of verlaging van de lasten op arbeid (zie Louis Emmerij,
Maastricht revisited , in deze ESB). Daarom zou het snel realiseren van de EMU niet het eerste punt op de Europese agenda moeten zijn.
Er is meer te doen.
Ten eerste zijn er de uitgaven van de Unie, die zwaar drukken op de burgers. Het landbouwbeleid heeft een voorzichtige wending
ondergaan. Met MacSharry maken prijs- en hoeveelheidsregulering plaats voor directe inkomenssteun. Toch blijft de landbouw een blok
aan het been van Europa. De totale overdrachten per voltijd landbouwer in de Europese Unie bedroegen in 1994 $ 19.219. De totale
overdrachten door de belastingbetaler bedroegen $60 miljard, die door de consument $ 75 miljard 1. Dit gaat gepaard met forse
overdrachten tussen EU-lidstaten, zoals ook uit de grafiek bij het artikel van Nijkamp blijkt. Met de mogelijke toetreding van minder
efficiënt producerende landen in Oost-Europa dreigt het probleem alleen maar groter te worden. Nederland zou daarom de discussie
moeten aanzwengelen over een mogelijke re-nationalisering van het landbouwbeleid. Te denken valt aan een combinatie van Europese
regels voor marktordening (tegen concurrentievervalsing), gecombineerd met nationale inkomenssteun. Dan kan de democratie voor een
sterkere prikkeling tot kostenbeheersing zorgen.
De andere grote Europese uitgavenpost zijn de structuurfondsen. Deze zijn bedoeld om de welvaartsverschillen binnen de Unie te
beperken, maar de effectiviteit en efficiency baart grote zorgen 2. Menig toerist van rustige landstreken kan dat beamen: kom je een brug
tegen die niets met nergens verbindt, dan staat er in negen van de tien gevallen bij dat deze door de EU is gefinancierd. (Is het een veeg
teken, dat het logo van het Nederlandse voorzitterschap een bruggenbouwer voorstelt?) Een mogelijke oplossing is om de omvang van
de fondsen sterk in omvang terug te dringen en ze uitsluitend te bestemmen voor de armste landen, hoe jammer ook voor Flevoland.
Nijkamp biedt in deze ESB een andere visie: infrastructuur heeft vaak het hoogste rendement in de centrumgebieden. Hier investeren
versterkt de Europese concurrentiepositie, en verdient prioriteit boven een grensoverschrijdende verbinding bij Coevorden.
Dan is er het hete hangijzer van de arbeidsmarkt. Westerlaken en Van Dijk wijzen er op dat de integratie van goederen-, kapitaal- en
kennismarkten tot een grotere druk op de lonen zal leiden. Europese afspraken over arbeidsnormen en -voorwaarden zijn in hun ogen
gewenst. Maar het is moeilijk voor te stellen hoe het punt van de sociale cohesie op de Europese agenda spoedig afgehandeld kan
worden, gezien de houding van het Verenigd Koninkrijk. En voor Nederland, niet het beroerdste land voor werknemers, zouden Europese
afspraken wel eens een verslechtering van arbeidsvoorwaarden kunnen inhouden die moeilijk te verkopen valt aan kiezers en
vakbondsleden. Wel zinvol is het om een hervorming van de belastingen op de Europese agenda te zetten. Om kapitaalvlucht te
voorkomen en de invoering van milieuheffingen te vergemakkelijken, die op den duur de last op de factor arbeid kunnen reduceren.
Ten slotte is er de handel. In de media van nu is er weinig aandacht voor het feit dat het openen van de handelsgrenzen binnnen Europa

een groot succes is, voor de consument althans. Nederland als voorzitter zou moeten trachten om de EU ook buiten haar grenzen een
liberaler handelsbeleid te laten voorstaan. Het recente succesje van staatssecretaris Van Dok om de invoertarieven voor de armste
landen af te schaffen, mag als inspiratie dienen

1 OESO, Agricultural policies, markets and trade in OECD countries: monitoring and outlook 1995 , Parijs, 1995, p. 24, 278.
2 W.T.M. Molle, Europese uitgaven, ESB, 7 februari 1995, blz. 109.

Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur