Ga direct naar de content

Opleving conjunctuur zet door

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 27 1996

Opleving conjunctuur zet door
Auteur(s):
ESB (auteur)
Centraal Planbureau (auteur)
Dit artikel is gebaseerd op het CPB Report, 1996-4, van het Centraal Planbureau. Het cijferbeeld is eind
november afgesloten.
Verschenen in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4086, pagina 1044, 24 december 1996 (datum)
Rubriek:
Monitor
Trefwoord(en):
nederlandse, economie, conjunctuur
Volgens de deze week gepubliceerde prognose van het CPB heeft het conjuncturele herstel vaste vorm aangenomen. Met name dit jaar
doet Nederland het aanmerkelijk beter dan de Europese partners.
Aanhoudende groei in de industriële wereld
Na een sterke groei begin dit jaar zijn de VS teruggekeerd op het structurele groeipad van ca. 2 1/4% . In Japan was de groei in de
eerste helft van 1997 door stimulerende overheidsmaatregelen nog zeer krachtig, maar inmiddels is het groeitempo weer flink
gedaald. En in West-Europa is het aangekondigde herstel inderdaad op gang gekomen.
Geleidelijk herstel in Europa …
De consumptieve bestedingen in de Europese Unie (EU) deden het in de eerste helft van het jaar beter dan verwacht, terwijl de
investeringen het – ondanks de lage rente – enigszins lieten afweten. In het tweede kwartaal van dit jaar groeide het Europese bbp slechts
met een magere 1/4% ten opzichte van het voorgaande kwartaal. Dit cijfer is echter vertekend door incidentele factoren. Het
onderliggende beeld is een geleidelijk herstel sinds het begin van dit jaar. De orderontvangsten nemen toe, en het producenten- en het
consumentenvertrouwen laten een snelle verbetering zien. Het herstel komt vooral van hernieuwde voorraadvorming en van de uitvoer
naar buiten Europa, maar de investeringen zullen niet lang op zich laten wachten. Het begrotingsbeleid, gericht op het realiseren van de
EMU-criteria, zal in 1997 een negatief effect hebben op de bestedingen, maar dit wordt gedeeltelijk gecompenseerd door positieve
vertrouwenseffecten die gunstig zullen uitwerken op de investeringen (onder ander via de rente).
…maar werkloosheid blijft hoog
Door het aantrekken van de productiegroei zal de werkgelegenheid in de EU volgend jaar toenemen, maar dit zal te weinig zijn om de
werkloosheid te doen dalen. Gezien de scherpe concurrentie op de Europese markten, de onderbezetting van de productiecapaciteit en
het behoedzame monetaire beleid zal de inflatie ook gematigd blijven. In 1997 zal de Europese inflatie naar verwachting zelfs nog iets
kunnen afnemen tot 2 1/4%.
Groei Duitsland sterker en Italië zwakker
Hoewel de groeiverwachting voor Europa sinds september nauwelijks is veranderd, is dit voor de afzonderlijke landen wel het geval, met
name voor Duitsland en Italië. Het herstel in Duitsland is eerder op gang gekomen dan gedacht, gesteund door een krachtige
uitvoerontwikkeling. De dip in de wintermaanden wordt nu goeddeels aan incidentele factoren toegeschreven zoals het vorstverlet in de
bouw. Voor 1996 wordt een groei verwacht van 1 1/2%, oplopend naar 2 1/2% in 1997. Voor Italië daarentegen zijn de groeiverwachtingen
somberder geworden. De groei in 1996 zal slechts een schamele 3/4% bedragen en de onlangs aangekondigde ambitieuze
bezuinigingsplannen maken een substantieel hoger groeicijfer voor 1997 onwaarschijnlijk. (tabel 1)

Tabel 1. Feitelijke (1995) en verwachte groei (1996 en 1997) van het bbp

1995
VS
Japan

1996

1997

2,0
0,9

2 1/2
3

2 1/4
1 1/2

Europese Unie
Industrielanden

2,5
2,0

1 1/2
2 1/4

2 1/4
2 1/4

De Europese beleidsmix:
Met de beslissingen over de EMU- toetreding in zicht, zijn de EU-landen aangemoedigd tot het voeren van een beleidsmix bestaande uit
een budgettair beleid dat is gericht op terugdringing van de overheidstekorten en een monetair beleid dat neutraal tot licht stimulerend
is.
…dalende overheidstekorten
Ondanks het nog prille herstel proberen de meeste EU-landen al dit jaar serieus de overheidstekorten te verlagen. Voor de structurele
tekorten is de voorgenomen verlaging zelfs nog indrukwekkender. Ook Italië, waarvoor het voldoen aan alle EMU-criteria in 1997 bijkans
onmogelijk lijkt, is zich serieus aan het warmlopen voor de derde fase van de EMU. Als de begrotingsplannen geheel worden uitgevoerd,
zullen de meeste EU-lidstaten in 1997 uitkomen op een overheidstekort van 3% of minder. Een deel van het – nog te realiseren – succes zal
overigens zijn toe te schrijven aan eenmalige ingrepen. Een voorbeeld is de privatisering van France Telecom, die goed is voor een
verlaging van het Franse tekort met een half procentpunt van het bbp. De meeste EU-lidstaten zijn er, ondanks de dalende tekorten,
vooralsnog niet in geslaagd om de opwaartse trend in de schuldquote – de overheidsschuld als percentage van het bbp – te stoppen.
…en een neutraal tot licht stimulerend monetair beleid
De monetaire omstandigheden in Europa zijn gunstig. De Duitse monetaire autoriteiten hebben dit jaar de rentevoeten diverse malen
verlaagd. Dit maakte het ook voor de andere deelnemers aan het EMS mogelijk de korte rente te verlagen. De Duitse lange rente is onder
de Amerikaanse komen te liggen, en is in de tweede helft van dit jaar verder gedaald. Onder invloed van de EMU en convergerende
inflatie zijn de renteverschillen binnen Europa afgenomen. Zo is het verschil tussen de Duitse en Italiaanse rente sinds het begin van dit
jaar gehalveerd.
Nederland steekt dit jaar gunstig af … (tabel 2)

Tabel 2. Enkele kerngegevens voor Nederland, 1995-’97 mutaties per jaar in %

1995 1996

1997

Volume bestedingen en productie
Particuliere consumptie
2,1 3
2
Bruto investeringen bedrijven (excl. woningen) 10,0 5 3/4 4 1/2
Goederenuitvoer (excl. energie)
8,6 4 1/4 6
Goedereninvoer
8,3 4 1/2 5 3/4
Bruto binnenlands product
2,1 2 3/4 2 3/4
Arbeidsmarkt
Werkgelegenheid (> of = 12 uur/week, pers.)
Werkloze beroepsbevolking (niveau, in %)
Lonen en prijzen
Contractloon marktsector
Loonsom per werknemer marktsector
Reëel beschikbaar gezinsinkomen
Consumentenprijsindex

1,8
8,3

2
7 3/4

1 3/4
7 1/4

1,4

1 1/2 2 1/2
1,3
3/4 3
3,5 1 1/2 1
2,0 2
2 1/2

Collectieve sector
Vorderingentekort collectieve sector (in % bbp) 4,0 2 1/4 2
Collectieve-lastendruk (in % bbp)
43,8 44
43 1/2
Bruto schuld collectieve sector (in % bbp)
79,7 78 1/4 75
Terwijl de omringende landen op het Europese vasteland te kampen hadden met geringe economische groei, onderscheidde de
Nederlandse economie zich de afgelopen twee kwartalen met bbp-groeicijfers van om en nabij de 3% ten opzichte van dezelfde kwartalen
van 1995. Voor het hele jaar 1996 komt de groei uit op 2 3/4%, een kwart procent meer dan voorzien in september, zodat het groeiverschil
met de andere EU-landen nog verder toeneemt tot 1 1/4%-punt.
…door sterke consumptietoename …
Toch liet de slappe Europese conjunctuur de Nederlandse economie niet onberoerd. Door de gematigde buitenlandse vraag naar
Nederlandse goederen nam de uitvoer in de eerste helft van 1996 slechts met 3 1/2% toe. In tegenstelling tot de uitvoer is de recente

ontwikkeling van de particuliere consumptie wèl sterk. Het groeicijfer voor de eerste helft van het jaar is onlangs door het CBS nog
enigszins herzien tot ruim 3% en dit groeitempo is in het derde kwartaal zelfs nog verder toegenomen. De dynamiek is vrij breed gespreid
over de verschillende consumptiecategorieën, waarbij vooral vanaf het tweede kwartaal sprake is van een toegenomen belangstelling
voor de aanschaf van duurzame goederen (zoals auto’s en huishoudelijke apparaten).
…hand in hand met forse banengroei
De werkgelegenheid neemt fors toe, vooral in de commerciële dienstensector. Halverwege het jaar lag het totaal aantal banen van
werknemers, volgens de Kwartaalstatistiek Werkzame Personen, 140.000 hoger dan een jaar eerder. Voortgaande groei, maar wel in een
gematigder tempo, wordt voor de tweede helft van dit jaar voorzien. Daarmee komt de werkgelegenheidsgroei uit op zo’n 2% en steekt
Nederland met kop en schouders uit boven vrijwel alle andere EU-landen.
In 1997 geen groeiversnelling van het bbp …
Volgend jaar neemt de goederenuitvoer naar verwachting de rol van de consumptie als motor van de economie over. De uitvoergroei
versnelt, evenals de wereldhandel, tot 6%. Daarentegen kan de particuliere consumptie de huidige dynamiek niet handhaven. De solide
werkgelegenheidsgroei zorgt weliswaar voor een flinke toename van het aantal inkomens. Maar door de matige koopkrachtontwikkeling
lijkt een afzwakking van de consumptiegroei niet te vermijden. Een verdere versnelling van de bbp-groei wordt daarom niet verwacht. Het
groeiverschil met de andere EU-landen loopt dan terug, want de bbp-groei aldaar trekt wel aan.
… maar investeringsgroei blijft aanzienlijk
De conjunctuurgevoelige investeringen nemen volgend jaar evenals dit jaar met 7 1/2% toe 1. Vraagaspecten domineren. De
winstgevendheid verbetert in 1996 niet, omdat scherpe concurrentie druk op de marges zet (zie kader), maar dit vormt voor bedrijven
geen belemmering om zich te verzekeren van ‘state of the art’ productiemiddelen. Daarbij speelt ook een rol dat het met de Nederlandse
winstgevendheid helemaal niet zo slecht gesteld is, zeker in een Europese context.
De Europese Commissie heeft eerder dit jaar een internationaal vergelijkende analyse 1984-1994 uitgevoerd van de winstgevendheid en
de vermogensverhoudingen van industriële ondernemingen 2. De gegevens zijn weliswaar in een uniform kader geplaatst, maar een
niveauvergelijking blijft ‘tricky business’. Dat komt omdat boekhoudmethoden en financieringspraktijken van land tot land sterk
verschillen. Maar toch zijn de grote lijnen duidelijk. Volgens de Commissie was de Nederlandse industrie in 1994 weer terug op het
winstniveau van 1989 en dat kan niet van alle landen, zeker niet van de Mediterrane landen, worden gezegd. Daarenboven is de
Nederlandse industrie relatief solide gefinancierd.
Met goede werkgelegenheidsvooruitzichten …
De werkgelegenheid blijft zich gunstig ontwikkelen. In 1997 groeit het aantal banen, evenals in 1996, met circa 2%. Het arbeidsaanbod
neemt ook sterk toe, zodat de daling van het werkloosheidspercentage in beide jaren beperkt blijft tot 1/2% van de beroepsbevolking.
Daarmee ligt de werkloosheid in 1997 nog altijd 3/4%-punt hoger dan begin jaren negentig.
…en een gematigde inflatie…
Het inflatietempo (consumentenprijsindex, cpi) komt dit jaar – evenals in 1995 – uit op 2%. Pas de laatste maanden laat de cpi een relatief
forse versnelling zien, deels samenhangend met de gestegen wereldmarktprijzen voor olie. Hoewel de energieprijsstijging volgend jaar
geleidelijk uit het inflatiecijfer verdwijnt, blijft het inflatietempo op dit wat hogere niveau steken. Voornaamste oorzaak hiervan zijn de
toenemende arbeidskosten. De winstmarges blijven ook volgend jaar onder druk staan, waardoor het inflatietempo gematigd blijft.
…zijn ook de perspectieven voor de overheid gunstig …
Bij deze economische omstandigheden varen de overheidsfinanciën wel. Zo komt de belastingopbrengst zowel in 1996 als in 1997 ruim f.
2 mrd hoger uit. Ook bij de aardgasbaten tekent zich in 1997 een meevaller af – van zo’n f. 1 1/2 mrd – omdat hogere olieprijzen worden
verwacht dan in de MEV. Het aantal werkloosheidsuitkeringen daalt daarentegen minder snel dan verwacht. Per saldo daalt het
vorderingentekort (en daarmee de EMU-schuld) sneller dan in september werd voorzien.
Dit alles laat onverlet dat de niveaus van het inkomen per hoofd van de bevolking, de arbeidsparticipatie en de overheidsschuld – ook in
Europees perspectief – nog niet tot tevredenheid stemmen 3.

Winstgevendheid van het bedrijfsleven
Nu 1996 zijn einde nadert zijn analisten druk in de weer met winst-schattingen voor aan de Amsterdamse effectenbeurs
genoteerde Nederlandse ondernemingen. Ook het CPB kan de verleiding niet weerstaan de winstontwikkeling in te schatten.
Daarbij worden niet de resultaten van afzonderlijke ondernemingen of het totaal van de pakweg 130 beursgenoteerde
ondernemingen geschat, maar de winstgevendheid van het totale Nederlandse bedrijfsleven. En dat is toch wel iets anders.
In de eerste plaats bestaan er inhoudelijke verschillen wat betreft de resultaatmeting. Afzonderlijke ondernemingen hebben zo
hun eigen regels voor het opstellen van de jaarrekening, terwijl voor de nationale boekhouding de gegevens in een uniform
keurslijf worden geperst. Uit de nationale boekhouding volgt het inkomen van bedrijven dat overblijft na afschrijvingen en
uitbetaling van lonen en sociale lasten. Om de winstgevendheid te berekenen worden door het CPB hierop de rentelasten en
de winstbelasting in mindering gebracht en de resultaten van deelnemingen in het buitenland bijgeteld. Aan een aantal posten
van de bedrijfseconomische boekhouding wordt in deze analyse voorbij gegaan. Voorbeelden zijn buitengewone baten en

lasten zoals boekwinsten op verkoop van activa. Ook het treffen van voorzieningen is een onbekend verschijnsel in de
nationale boekhouding. Met dergelijke afwijkingen van de bedrijfseconomische boekhouding blijven overigens de meest
subjectieve en ‘creatieve’ elementen van de jaarverslaggeving buiten de deur.
Maar dat is niet het hele verhaal. Beursgenoteerde ondernemingen zijn maar een deel van ondernemend Nederland. Dit zijn
met name industriële en internationaal opererende ondernemingen, zodat te weinig gewicht wordt toegekend aan de vele
bedrijven die buiten de industrie en (daarmee) meer binnenlands actief zijn. In 1996 verbeteren de winsten van
beursgenoteerde ondernemingen volgens de analisten wederom. Daarbij speelt een rol dat in de loop van het jaar de
wisselkoersen van dollar en pond zijn opgelopen en daarvan profiteren met name Nederlandse multinationals met grote
belangen in de Angelsaksische wereld. Kleinere, vooral op de binnenlandse markt georiënteerde, bedrijven hebben het
moeilijker. Zij worden geconfronteerd met toenemende nationale en internationale concurrentie, waardoor het steeds moeilijker
wordt kostenstijgingen in de prijzen door te berekenen.
Gemiddeld genomen maakt de nominale winstgevendheid van het Nederlandse bedrijfsleven dit jaar pas op de plaats. Voor
volgend jaar wordt een verder doorgroeiende economie voorzien en daardoor zullen waarschijnlijk de winsten weer gaan
groeien, hoewel er absoluut geen sprake zal zijn van winststijgingen zoals in 1994. Vanaf 1994 hikt de rentabiliteit tegen de
9% aan (zie figuur 1).

Figuur 1.Winstgevendheid en rentabiliteit van het bedrijfslevena, 1990-1997 a. Nominale netto winst in guldens respectievelijk netto
winst geschaald op het eigen vermogen van bedrijven exclusief banken, verzekeringswezen, delfstoffenwinning, exploitatie van
onroerend goed en kwartaire diensten. Zie: A.P. Kusters, Winstgevendheid en vermogensverhoudingen, CPB
Onderzoeksmemorandum nr. 115, 1994.

1 Dat zijn de investeringen in vaste activa van bedrijven ongerekend woningen, schepen, vliegtuigen, railvervoermiddelen en de
investeringen van de energiesector.
2 Europese Commissie, European Economy, supplement A, april 1996.
3 Zie ook Nederland een voorbeeld voor Europa?, Macro Economische Verkenning 1997, blz. 19.

Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur