Maatschappijspiegel
Economische golfslag
DR. H.J. VAN DE BRAAK
,,It don’t mean a thing if it ain’t got that
swing”
(Duke Ellington)
Inleiding
1934 schijnt het jaar te zijn geweest
waarin de grote economische depressie van
deze eeuw uit haar dieptepunt komt. Het
economische leven vertoont weer tekenen
van opleving of ,,upswing”, bij voorbeeld
wanneer de pasgekozen Amerikaanse president Franklin D. Roosevelt zijn nieuwe
aanpak (,,New Deal”) lanceert. Twee jaar
daarvoor, in 1932, maakt de Amerikaanse
jazz-zangeres Ivie Anderson haar eerste
grammofoonplaat met onder meer het
nieuwe nummer ,,It don’t mean a thing if it
ain’t got that swing” van de hand van Edward Kennedy (,,Duke”) Ellington. Het is
de periode waarin het drankverbod wordt
opgeheven, Aldous Huxley zijn Brave New
World publiceert, Charley Chaplin zijn
meesterwerk ,,Modern Times” in omloop
brengt en de jazz uit de clandestiene sfeer
van prostitutie, druggebruik e.d. te voorschijn komt 1).
In de geschiedenisboeken van de jazzmuziek vormen de vroege jaren dertig een
tijdvak waarin de zogenoemde swing-jazz
tot ontwikkeling komt. Swing is een type
jazz dat door de volgende trekken kan worden gekarakteriseerd. Allereerst vindt een
uitbreiding plaats van de kleine ensembles
tot big-bands; grote danszaalorkesten
waarmee vooral Benny Goodman (,,King
of swing”) furore maakt. Daarnaast kent
de swing-jazz een veerkrachtige, wervelende melodievoordracht van de muzikanten
(,,swing” betekent: zwaaien, schommelen,
slingeren, draaien; vergelijk het Duitse
,,Schwung” voor vuur, bezieling). Ten
slotte kenmerkt de swing-jazz zich door
verruiming van het harmonische materiaal, tot uiting komend in een vrijmaking
van traditionele akkoordenschema’s. Beperken we ons tot de pure swing-techniek,
dan duidt,,swing” op een speelwijze waarbij afwisselend tussen ,,beat” en ,,offbeat” wordt gemusiceerd. En ,.off-beat”
betekent zoveel als bewust uit de maat spelen, dat wil zeggen de metrische, ritmische,
dynamische en melodische accenten vallen
grotendeels voor of na de strenge ,,beat”
van de slagwerker.
Het kan geen toeval zijn dat in een periode van voorzichtige economische ,,up394
swing” een jazz-stijl ontstaat, waarbij muzikanten elkaar aanmoedigen, zo niet opzwepen met inmiddels gevleugelde uitroepen als ,,swing it up!”. Hoe dan ook, de
economische schommelbeweging of golfslag die zijn vertakkingen en parallellen
heeft in allerhande sociaal-culturele veranderingen, staat centraal in dit verhaal
(klassiek voorbeeld van die parallellie is de
correlatie — sinds de eerste wereldoorlog
– tussen roklengte en conjunctuurbeweging). De opzet is als volgt. Om te beginnen, lijkt het mij nuttig om aan te geven dat
ook niet-economisten zich serieus hebben
beziggehouden met het fenomeen economische fluctuatie. Ten tweede wil ik ingaan
op de prealabele vraag: bestaan er wel economische fluctuaties? Op de derde plaats
– ervan uitgaande dat schommelbewegingen wel degelijk bestaan, maar hun cyclische logica ons nog steeds ontglipt – doet
zich de vraag voor hoe fluctuaties in economische bedrijvigheid maatschappelijk uitwerken? Met andere woorden, zijn er bij
voorbeeld aanwijsbare groeperingen in de
samenleving die als buffer, zo niet kopvan-jut fungeren? En ten slotte zal ik iets
zeggen over de technologische dimensie
van de economische golfslag. Technologische vernieuwingen worden immers vaak
beschouwd als belangrijke bewegingsimpulsen voor de lange golfslag in het economische leven.
schommel/slingerbeweging rond een trend
en zichtbaar te maken via allerlei prijs- en
volumegrootheden, is niet het exclusieve
kennisdomein van economen. Met name
Franse vernieuwers van de geschiedwetenschap hebben zich al vroeg beziggehouden
met de studie van bij voorbeeld prijs- en inkomensbewegingen. Zo heeft C.-Erneste
Labrousse naam gemaakt met zijn studies
naar de oorzaken van de Franse Revolutie,
waartoe hij rekent de economische conjunctuur, de monetaire situatie en het demografische patroon 5). Labrousse, zeer
kritisch over het onderzoek naar prijsbewegingen voor hem, wilde een betrouwbare nationale prijsstatistiek construeren
voor het conjunctuurverloop in de achttiende eeuw. Daartoe koos hij de zogeheten mercurialen (marktberichten annex
prijscourant), die de stedelijke autoriteiten
opstelden om de vinger aan de pols te houden van een bij uitstek agrarische volkshuishouding. Uit zijn omvangrijke en
zorgvuldige onderzoek komt met name de
graanconjunctuur naar voren als barometer van de algemene economische situatie,
die trager en minder extreem door andere
curven wordt gevolgd. De schommelbeweging van de graanprijzen is natuurlijk bewust gekozen, voor zover rogge, meer nog
dan tarwe, het volksvoedsel bij uitstek is.
Anders gezegd, wie de welvaartsontwikkeling in vroegere tijden wil achterhalen,
komt terecht bij het prijsverloop van levensmiddelen zoals graan, groente en voor
wat Frankrijk betreft wijn, die de sociale
werkelijkheid het subtielst registreren.
Tussen de graanhandelaren en transporteurs bestond bij voorbeeld een grote afstand ten opzichte van het gewone boerenvolk. De kooplieden reageerden alert en
speculatief op het conjuncturele klimaat.
En vooral als de graanprijzen stegen en er
honger werd geleden, zag de man in de
straat tot zijn verbijstering meer graan versleept worden dan in jaren van overvloed.
In die tijd moeten ook de voedseloproeren
worden gelokaliseerd als gevolg van woekerprijzen en andere malafide praktijken
6). De conclusie van Labrousse luidt dat de
economische conjunctuur (prijs- en inkomensbewegingen) de revolutionaire con-
Andere disciplines
Tussen het tijdstip waarop de Fransman
Clement Juglar zijn ontdekking van de
economische conjunctuur 2) wereldkundig
maakt en het tijdstip waarop onze landgenoot Jaap van Duijn zijn Engelstalige publikatie over de lange golf in het economische leven het licht doet zien, is er heel wat
afgeschreven over economische fluctuaties
3). Juglar, vereeuwigd door de gemiddeld
negenjarige golven die naar hem zijn genoemd, zocht zijn verklaring voor de
schommelbeweging van rentestand, prijzen e.d. vooral in monetaire factoren. Hij
bleef echter lange tijd een solitair en kon
moeilijk worden ingedeeld bij de destijds
heersende denkrichtingen in de economische discipline. Pas in de twintigste eeuw
heeft zijn werk, met de toenemende belangstelling voor de Kondratieff-golf, verdiende aandacht gekregen 4).
Economische fluctuatie, opgevat als een
1) In de kroegen waar prostitutes na gedanc arbeid ontspanning zochten, werd de jazz-pianist
– enige ,,intellectueel” in het gezelschap veelal spottend aangeduid als ,,the professor”.
2) Conjunctuur is afgeleid van de uitdrukking
,,conjunctio rerum omnium”, wat betekent: een
noodlotsketen, die het bestaan onheilspellend
verbindt (Stoa-filosofie).
3) Clement Juglar, Des crises commerciales et
de leur retourperiodique en France, en A ngleterre et aux Etats Unis, 1860; J.J. van Duijn, The
long wave in economic life, Londen, 1983.
4) I. J. Brugmans, Het raadsel van de lange golven, in: P.A.M. Oeurts en I.A.M. Messing
(red.), Theoretische en methodologische aspecten van de sociale en economische geschiedenis
(deel II), ‘s-Gravenhage, 1979, biz. 44 e.v.
5) Kees Bertels, Geschiedenis tussen structuur
en evenement, Amsterdam, 1973, biz. 54 e.v.
6) Vergelijk R. Dekker, Holland in beroering;
oproeren in de 17e en I8e eeuw, Baarn, 1982,
biz. 122.
junctuur grotendeels heeft bepaald. De explosie van 1789 valt samen met de maximumstand van de graanprijzen sedert het
jaar 1709. Daarnaast is er de cyclische val
ter te voorspellen dan conjuncturele opgang. De theoretische basis van Katona’s
index zit hem in het discretionaire inko-
men. Discretionaire uitgaven zijn die uit-
den — die gedachten met elkaar uitwisselen – met schaatsenrijders op een vijver.
Het vertrouwen van elke schaatsenrijder
wordt door de aanwezigheid van talrijke
van het arbeidsloon, die de situatie verer-
gaven die niet zijn ingegeven door gewoon-
metgezellen waarschijnlijk meer versterkt
gerde. En sedert 1781 hield de faisse de
wijnprijzen in een wurgende greep, zodat
veel boeren hun wijn moesten ruilen tegen
het schaarse brood. Ook de overheid was
medeplichtig doordat zij de nieuwe aanplanting van wijngaarden niet afremde, de
buitenlandse afzet onmogelijk maakte
door oorlog met Engeland en de binnenlandse afzet belemmerde door fiscale
lasten.
Labrousse staat zodoende model voor
te (bij voorbeeld levensmiddelen) of verplichtingen (bij voorbeeld heffingen, hypothecaire lasten), maar een zekere keuzevrijheid en uitgesproken besluitvorming
veronderstellen (bij voorbeeld auto,
vakantiereis).
De theoretische basis van Katona voor
de aanwending van de index als voorspeller
is vrij dubieus. Zijn analyse stoelt op de relatie tussen een aantal historische, economische situaties in Amerika en de vraag
dan verzwakt. In het derde geval past uiteraard de conceptie die Schumpeter heeft
ontwikkeld over ,,business cycles”, waarbij de vernieuwingsdrang van de ondernebedrijvigheid. Hierbij zij aangetekend dat
de theorie der fluctuaties van Schumpeter
vooral van sociaal-psychologische signatuur is. De ondernemer wordt door hem
immers niet als vertegenwoordiger van een
groep behandeld, maar als individu. Tot de
een type geschiedschrijving dat oog heeft
naar duurzame artikelen. Deze analyse is
opvatting dat sociale verschijnselen deter-
voor sociaal-economische schommelbewegingen. Onderzoek van hem, maar ook dat
van Braudel en Goubert, scharniert op de
stelling dat in pre-industriele samenlevingen de tarwe- en roggeprijzen het gevoeligste detectiemechanisme vormen van het
wel en wee. Voor de rijken als witbrood,
voor de armen als meteil (d.i. een menging
van tarwe en rogge). Vooral het onderzoek
van Goubert heeft aangetoond dat het be-‘
grip rijkdom niets zegt als men niet tegelij-
echter duidelijk een ex-post benadering.
Katona doet geen voorspellingen. Daarnaast bestaat over de relatie ,,gedrag volgt
attitude” in de economische psychologic
bepaald geen overeenstemming. Ook mogelijk is namelijk dat de economische situatie eerst het gedrag beinvloedt en dat
daarna pas de attitudes worden gevormd.
Verder ontbreekt in Katona’s werk een
overtuigende motivering van de gekozen
vragen zoals opgenomen in de index, of
minanten kunnen zijn van economische
kertijd de prijs- en inkomensbewegingen
een duidelijke omschrijving van begrippen
niet het exclusieve studie-object is van eco-
alsook de sociale structuur daarin betrekt.
Daarbij speelt uiteraard de kwestie van
heldere begripsvorming een vitale rol. Toekomstige historici, die de economische
golfslag van ons tijdsgewricht willen bestuderen, zullen waarschijnlijk hun tanden
als
,,vertrouwen”
of
,,optimisme/pessimisme” 8).
Recent onderzoek in de Katona-traditie
door W.F. van Raaij naar de invloed van
de economische recessie op de consumptie,
het sparen en de bezuinigingstactieken bij
een dalend inkomen laat onder meer zien
dat pessimistische verwachtingen als het
ware concentrische cirkels beschrijven
rond de realiteit. Dat wil zeggen, niet alleen feitelijke ontwikkelingen (werkloos-
nomisten. Echter, een zoektocht bij belendende disciplines leidt niet tot de slotsom
dat er inmiddels sprake is van een substantiele bijdrage uit die hoek aan de verklaring
van golfbewegingen in het economisch leven. Zo hebben we gezien dat de index van
Katona geen echte voorspeller is. Ook kunnen we de uitspraak noteren van de Franse
socioloog Marchal, dat veel gevonden correlaties bij economische cycli niet noodzakelijkerwijs duiden op causaliteit 11). Dat
stukbijten op de spraakverwarring rond
ons inkomensbegrip: bruto inkomen, onzuiver inkomen, belastbaar inkomen, persoonlijk arbeidsinkomen, netto inkomen
e.d.!
mer impulsen oplevert voor economische
schommelingen, behoort ook de sociologi-
sche cyclustheorie van de Zweed Johan
Akerman uit de jaren vijftig. Voor deze
auteur is de conjunctuurcyclus het gevolg
van strevingen van bepaalde groeperingen
waar zij contact maken, samenwerken en
botsen met andere groeperingen (ondernemers, bankiers, arbeiders enz.).
We kunnen concluderen dat het verschijnsel economische fluctuatie weliswaar
Behalve door historici is door psycholo-
heid, bezuinigingsmaatregelen e.d.), maar
is natuurlijk ook van toepassing op het
gen en in mindere mate sociologen aandacht gegeven aan de economische golfslag. Wat de psychologische discipline betreft, is het vooral George Katona geweest
die tijdens de na-oorlogse recessie start met
zijn opinie-onderzoeken onder consumenten om zo voorspellingen te doen met betrekking tot korte-termijnfluctuaties 7). In
1952 construeert hij, op basis van vragen
over persoonlijke financien, verwachte
prijsontwikkelingen, economische voor-
vooral de psychologische effecten daarvan
tellen. Niet alleen de reele inkomensdaling,
historische conjunctuuronderzoek, waar
bij voorbeeld Labrousse tot een samen-
maar vooral de verwachte verdere inko-
gaan van politieke explosie (Franse revolu-
mensachteruitgang maken de consument
gen. De consument begint koopkracht in te
leveren, belangrijker is echter dat ook de
koopbereidheid daalt, die – in een neerwaartse ,,self-fullfilling” spiraalbeweging
– op haar beurt weer leidt tot een dalende
vraag naar goederen en diensten en aldus
tie van 1789) en inflatie van graanprijzen
concludeert.
Beperken we ons kortheidshalve tot de
sociologie, dan zou misschien het analysemodel van Raymond Boudon aanknopingspunten opleveren, waar hij schommelingsprocessen opvat als behorend tot
de verzameling cumulatieprocessen. Zulke
tot een dalende conjunctuur 9).
processen worden gekenmerkt door terug-
koppelingseffecten zoals die bij voorbeeld
wordt berekend als een eenvoudig gemiddelde van de properties negatieve/positie-
Over de vertegenwoordigers van de sociologische discipline die zich hebben beziggehouden met de economische golfslag,
kunnen we vrij kort zijn. Zien we af van de
rijkelijk abstracte proeve die Parsons en
Smelser destijds hebben gedaan om een
model van cyclische veranderingen te construeren, dan blijft slechts een Fransman
over die de sociologie van de economische
ve antwoorden op een serie vragen. In Ne-
fluctuaties in kaart heeft gebracht 10).
derland is de index slechts twee maal boven
delOOuitgekomen(oktober 1973enjanuari 1978) en bereikte een absoluut dieptepunt van 58,0 in oktober 1980. Het spreekt
vanzelf dat de nodige voorzichtigheid is geboden bij de index als voorspeller van de
consumptieve vraag naar duurzame goederen. De ervaring wijst uit dat de index
vooral bruikbaar is in perioden van sterke,
conjuncturele schommelingen. Voorts is
de voorspellingsperiode (,,lead time”) tamelijk kort en blijkt de index neergang be-
Marchal beschouwt sociale verschijnselen
uitzichten e.d. de bekende ,,index of consumer sentiment”, die hier te lande in aan-
gepaste vorm sedert 1972 bekend is als de
index van het consumentenvertrouwen. De
ervaring leerde Katona dat zo’n zes tot negen maanden van tevoren zich indicaties
voordoen wat betreft de aankoop van
duurzame consumptiegoederen. De index
ESB 24-4-1985
huiverig voor grote bestedingsbeslissin-
als gevolgen, versterkende elementen dan
wel als aandrijvende krachten van de economische golfslag. In het eerste geval wijst
hij bij voorbeeld op de frequentie van hu-
welijkssluiting, die schijnt toe te nemen gedurende de welvaart en vermindert tijdens
de ,,downswing”. In het tweede geval
blijkt het economische subject zich meer te
gedragen als homo socius dan als homo
economicus. De door Marchal aangehaalde auteur vergelijkt bij voorbeeld zakenlie-
optreden bij de bekende varkenscycli
(,,hog cycles”). Nog onlangs werd dit type
fluctuatie gesignaleerd voor de arbeidsmarkt van bibliothecarissen. In de jaren
zeventig kwam namelijk de Wet op het
7) Bij voorbeeld George Katona, Psychological
economics. New York, 1975, biz. 61 e.v.
8) R.V. den Admirant m.m.v. W.F. van Raaij,
Consumentenpsychologie en -gedrag in tijden
van stagflatie, Rotterdam, 1982, biz. 37.
9) W.F. van Raaij, Consumentenvertrouwen en
-bezuinigingen in periodes van recessie, in: K.A.
Soudijn en R.J. Takens (red.), Psychologie en
economische recessie, Lisse, 1984, biz. 214-231.
10) Talcott Parsons en Neil Smelser, Economy
and society, Londen, 1956, biz. 270 e.v.; A.
Marchal, Sociologie van de economische fluctu-
aties, in: George Gurvitch, Handboek van de sociologie (deel II), Utrecht, 1968, biz. 250-276.
11) Marchal, op. cit., biz. 256.
395
openbare bibliotheekwerk tot stand, die
resulteerde in een expanderende vraag naar
geschoolde bibliotheekmedewerkers. De
vergrote opleidingscapaciteit van de bibliotheekacademies, nodig om in die vraag
te voorzien, werd echter in 1984 gecon-
fronteerd met een forse budgetkorting
voor de openbare bibliotheken. Zodoende
zijn de arbeidsmarktvooruitzichten voor
de nieuw-afgestudeerden danig gefrustreerd. Kortom, de ondergeschiktheid van
het personeelsbeleid in de kwartaire sector
aan het algemene economische beleid van
de overheid komt schrijnend tot uiting in
omvangrijke fluctuates in de verwachtin-
gen die de overheid wekt t.a.v. werkgelegenheidsontwikkelingen in die sector. De
overheid geeft in feite te sterke arbeidsmarktsignalen af in de richting van schoolverlaters. De problematische aansluiting
tussen onderwijs- en arbeidsbestel wordt
daarbij nog versterkt door vertragingen in
de aanpassing van het arbeidsaanbod aan
dergelijke vraagfluctuaties 12).
Fluctuatie versus systeemschok
toond. Wijzigingen in het economisch economische fluctuaties. In de vakliteragroeitempo sedert 1820 zouden dan niet tuur komt dan het type buffertheorie naar
zozeer moeten worden verklaard uit syste- voren dat kort gezegd een tegengestelde bematische lange golven, maar veeleer uit weging veronderstelt tussen de omvang
specifieke ad-hoc-storingen of systeem- van de huishoudelijke sector (dat zijn alle
schokken (bij voorbeeld de oliecrisis van activiteiten die niet kunnen worden gere1973 en de verdwijning van het internatio- kend tot de collectieve of particuliere secnale betalingssysteem van Bretton tor) en de conjuncturele golfslag. Zo beWoods). Met name structurele factoren zien vervullen huishoudelijke en vergelijkspelen zijns inziens een grotere rol dan de bare, informele activiteiten een soort bufmeeste golftheoretici denken. Daarbij valt ferfunctie bij fluctuaties in economische
te denken aan de toegenomen rol van de bedrijvigheid. In die opgangsfase worden
dienstensector, waar de amplitude van de dan arbeidsrestmarkten aangeboord (bij
fluctuaties — vergeleken met die van de
voorbeeld die van gehuwde vrouwen), teragrarische en industriele produktie – is af- wijl in de neergangsfase zulke groepen
gedempt. Daarnaast is er de toegenomen werknemers weer worden gedemobiliseerd
rol van de overheid, die de uitgaven- en inof wel uit het arbeidsproces gestoten 16).
komensbewegingen heeft gestabiliseerd.
Empirische verklaringen voor het bestaan
Zonder twijfel valt er veel te zeggen voor van een buffer (bij voorbeeld van gehuwde gedocumenteerde kritiek van Maddi- de-vrouwenarbeid) vanuit de wisselende
son. Inderdaad doet zich steeds weer bij vraag naar arbeid of vanuit de wens het leeconomische golfslag de vraag voor waar vensniveau te handhaven bij dalend gezinsconjunctuur (dynamica) ophoudt en struc- inkomen, leveren tot dusver echter geen
tuur (statica) begint. Mij.dunkt echter dat overtuigende bewijskracht op. Bovendien
de kwestie golfbeweging versus systeem- is het specifieke aandeel van conjuncturele
schok grotendeels een zaak van terminolo- en structurele factoren in de arbeidsparticigie is. Een,,non-issue” wat mij betreft 14). patie van gehuwde vrouwen moeilijk te
achterhalen.
Voor velen onder ons is de idee van een
golf- of schommelbeweging in het economisch leven een vanzelfsprekende zaak.
Met de regelmaat van de klok worden deze
immers gesignaleerd, zoals kortelings nog
in de chipindustrie, waar op het ene moment de markt oververhit is en op het volgende moment weer onderkoeld. Met name de chipmarkt voor ..personal computers” vertoont heftige schommelingen,
sterker dan die voor geluidsapparatuur of
televisies. Die genoemde vanzelfsprekendheid is vooral voor wat betreft de langetermijnschommelingen of
Kondratieff-
golven voorwerp van onenigheid en kritiek. Zo heeft Angus Maddison zich ten
onzent beijverd om de veronderstelde economische golf slag te relativeren 13). Wat
het bestaan van conjunctuurgolven aan-
Contract- en buffertheorie
Technologische golven
Een kwestie die nauw verband houdt
met de betekenis van dynamische resp.
structurele factoren, is het fenomeen van
de stagflatie. We zien hier immers dat de
economie duidelijk onderbezet is terwijl
toch (neerwaartse) prijsstarheid optreedt.
De vraag is hoe dat valt te verklaren. Immers, bij systematische prijsaanpassingen
zou het mogelijk zijn om na een hele con-
junctuurcyclus te eindigen met hetzelfde
prijspeil als waarmee de cyclus begon. De
prijsstijging in de hoogconjunctuur zou
zijn vereffend door de prijsdaling van de
laagconjunctuur. Voor een verklaring van
de a-symmetrische prijsaanpassingen
wordt wel verwezen naar het z.g. palrad-
gaat, acht hij een ernstig probleem dat er
effect. Dat wil zeggen, in de prijsstijging
geen bevredigende maatstaf voor de amplitude van de fluctuaties valt te halen uit de
wordt als het ware een pal gestoken, die
verhindert dat de prijsaanpassing terug-
vele heterogene gegevens zoals prijs- en vo-
draait. Met behulp van de contracttheorie
kan de logica van dit effect worden doorgrond 15). Volgens deze theorie is de arbeidsmarkt zoveel als een klandiziemarkt,
waar de permanentie van de relatie tussen
,,koper” en ,,verkoper” prevaleert boven
plotselinge prijsaanpassingen als gevolg
van gewijzigde vraag-aanbodverhoudingen. Anders gezegd, werkgever en werknemer hebben beiden belang bij een stabiele
lumegroothedden. En ten aanzien van de
lange-termijngolven signaleert hij verschillende problemen, verbonden aan de aanpak van Kondratief f. Zo zou deze niet hebben aangetoond, dat lange golven meer
zijn dan louter een monetair fenomeen.
Voorts is de trendbeweging uit de tijdreeksen geelimineerd alsof dat irrelevant is
voor de discussie. Daarnaast krijgt Schum-
peter een veeg uit de pan voor zover deze
slechts de lengte van zijn golftypen onderscheidt maar niets zegt over hun amplitude. Ook meent Maddison dat de schaarste
van het ondernemerstalent door Schumpeter schromelijk wordt overdreven als drijvende kracht achter economische bedrijvigheid. Evenzo maakt Schumpeter geen
onderscheid tussen economische ..koplo-
per’Manden en landen in het ,,peloton”,
alsof technologische kennis een collectief
goed is. Al met al is Maddison van mening
dat het bestaan van een regelmatig ritmisch
patroon in economische activiteiten op
lange termijn niet overtuigend is aange396
arbeidsverhouding. Toevallige, korte-ter-
mijnschommelingen worden niet verondersteld die duurzame relatie te verstoren.
Neerwaartse loonaanpassingen worden
eerder toegepast bij nieuwkomers op de arbeidsmarkt. Aldus is neerwaartse prijsstarheid of -stabiliteit op de arbeidsmarkt
verklaarbaar door het bestaan van een impliciet arbeidscontract, dat de werknemer
als het ware beschermt tegen inkomensschommelingen. Aangezien de arbeidsmarkt niet bestaat, doet zich de vraag voor
welke deelmarkten fungeren als veilingmarkt. Anders gezegd, welke (groepen
van) werknemers zijn het slachtoffer van
Grosso modo kan worden gezegd dat
korte-termijnfluctuaties in economische
bedrijvigheid vooral samenhangen met
vraagfactoren, bij voorbeeld teruglopende
koopkracht en kooplust. Lange-termijn-
schommelingen hebben daarentegen meer
te maken met aanbodfactoren zoals produkt(ie)innovaties. De beslissende rol van
technologische ontwikkeling bij ,,long
swing” is weliswaar weinig omstreden,
maar over de precieze causaliteit bestaat
geen eenstemmigheid. Technische veranderingen zijn natuurlijk een noodzakelijke
voorwaarde voor economische groei, maar
ook politieke en sociale structuren moeten
als het ware gereed zijn voor de introductie
en toepassing van nieuwe technologieen.
Een vergelijking tussen de twee technologische golven van de industriele revolutie
maakt dat duidelijk 17).
De industriele omwenteling van de acht-
12) Raymond Boudon, De logica van het sociale, Alphen aan den Rijn, 1981, biz. 142 e.v.; A.
de Grip, Van overschot naar tekort, Intermediair, 1 maart 1985, biz. 51-53.
13) Angus Maddison, Ontwikkelingsfasen van
het kapitalisme, Utrecht, 1982, biz. 90 e.v.
14) Zie ook de ,,non-issues”, zoals genoemd
door Immanuel Wallerstein, Economic cycles
and socialist policies, Futures, jg. 16, 1984, biz.
580.
15) J. Theeuwes, Veilingmarkten, klandiziemarkten en de inflatoire slagzij van de markteconomie, Beleid & Maatschappij, jg. VIII, 1981,
biz. 170-176.
16) Buffertheorieen en daarbij behorende on-
derzoekingen zijn voortreffelijk behandeld door
R.J. Nagtegaal m.m.v. W.F. van Raaij, Huishoudelijke sector en economische neergang.
Over huishoudelijke arbeid als buffer, Rotterdam, 1982.
17) Orio Giarini (red.), Cycles, value, and employment, Oxford, 1984, biz. 20 e.v.
tiende eeuw betekende in essentie de toepassing van ervaringskennis. Zo zijn technische vindingen in de textielindustrie
destijds gedaan door leken, die niet be-
industriele sector inmiddels sterk ,,getertiariseerd” door de aanwezigheid van allerhande witte-boordenwerkers rond het feitelijke produktieproces. Anderzijds zijn de
peringen het meeste te lijden hebben van
economische fluctuaties. Voorts is de relatie tussen technologie en economische golfslag nog steeds een omstreden zaak. Dat
schikten over wetenschappelijke scholing.
agrarische en dienstverlenende sector inmiddels sterk ,,gei’ndustrialiseerd” door de
introductie van fabriekmatige technieken
(bij voorbeeld intensieve veehouderij)
respectievelijk informatieverwerkende apparatuur (bij voorbeeld geautomatiseerde
kantoren). Kortom, de successen van de industriele technologie hebben bij wijze van
spreken hun eigen grenzen gecreeerd. En
veel technische nieuwigheden zijn in feite
gericht op de verlaging van kosten, die oude technologie onbedoeld heeft gegenereerd. Zoiets is het geval waar informatietechnologie onder meer leidt tot goedkopere produkten (vergelijk computergestuurde gereedschapsmachines en ontwerpapparatuur).
heeft onder meer te maken met het zoge-
Hargreaves, uitvinder van de ..spinning
jenny” (1764), was wever; Arkwright, uitvinder van het ..waterframe” (1767), was
barbier; en Cartwright, uitvinder van de
,,power loom” (1785), was van beroep
plattelandsgeestelijke 18). Deze eerste
technologische golf in de achttiende eeuw
wordt verder gekenmerkt door de toepassing van traditionele innovaties in een
gunstige sociaal-economische en politieke
omgeving, namelijk die van het Engelse liberalisme. De tweede technologische golf
van de industriele revolutie, die in het midden van de negentiende eeuw aanvangt, betekent in de kern de toepassing van wetenschappelijke kennis. Maakt bij de eerste
golf de nieuwe technologie massaproduktie en -consumptie van katoenvezels mogelijk, de produktie van kunstvezels veronderstelt wetenschappelijke kennis van de
chemische structuur van cellulose. Een
ontwikkeld wetenschapsbedrijf met bin-
dingen naar het bedrijfsleven is daarmee
kenmerkend voor de tweede technologische golf van de industriele omwenteling.
De politieke en sociaal-economische omgeving was echter niet van dien aard dat nieuwe technologieen onmiddellijk konden gedijen. Zo heeft het geruime tijd geduurd
voor de vraagzijde als het ware rijp was
voor de opname van de nieuw aangeboden
goederen. De inzichten van Keynes en de
nieuwe aanpak van Franklin Roosevelt
waren nodig om de vraag via overheidsstimulering te effectueren. Bovendien was de
overwegend agrarische en burgerlijke bevolking ook weinig gewend om het geld te
laten rollen. Alles bij elkaar heeft het tot
het midden van deze eeuw geduurd voordat de volledige vruchten konden worden
geplukt van de tweede technologische golf.
Wat de jaren tachtig van deze eeuw aangaat, levert de vakwetenschappelijke discussie over golf slag en technologie ten
minste een tweetal hypothetische ontwikkelingen op 19). De eerste ontwikkeling
komt erop neer dat zich een vertraging
voordoet in de technologische ontwikkeling aangezien de grenzen van het wetenschappelijke kennispotentieel in zicht komen en nieuwe vindingen, vergeleken met
die van de achttiende en negentiende eeuw,
niet zo maar uit voorraad leverbaar zijn.
Bovendien vereist de toepassing van innovaties buitengewoon ingewikkelde technieken. Zo heeft het bij voorbeeld destijds ca.
tien jaar geduurd voordat de Saturnusraket-5 en het eerste ruimteschip operationeel waren. De tweede hypothetische ontwikkeling heeft betrekking op de afnemende opbrengsten van technologie. De indirecte en impliciete kosten rond het feitelijke produktieproces zijn immers enorm
gestegen (bij voorbeeld onderhouds-,
organisatie- en maatschappelijke kosten).
Op die manier is ook het gangbare beeld
van een post-industriele samenleving —
met een gewichtsverschuiving van agrarische naar industriele en dienstverlenende
sector – nogal misleidend. Enerzijds is de
ESB 24-4-1985
Afsluiting
Economische golfslag is een verschijnsel
dat – in wetenschappelijk opzicht – lange
tijd onopgemerkt is gebleven. Sedert de industriele omwenteling is daar danig verandering in gekomen. Met name economisten
en in mindere mate historici, psychologen
en sociologen, hebben zich beijverd om de
systematiek en logica van schommelbewegingen te ontrafelen. Deze studieuze onderneming levert talloze vragen op die het
wetenschapsbedrijf gaande houden. Vanuit een oogpunt van maatschappelijke relevantie – een riskant en elastisch concept
— doet zich een samenstel van vraagpun-
noemde dilemma van Collingridge. In
vroege fasen van technologische ontwikkeling – als deze nog goed stuurbaar is zijn de maatschappelijke belangen erbij
onvoldoende ontwikkeld om zich te doen
gelden. Vakorganisaties verwierven pas
kracht toen de industriele technologie al op
voile sterkte aanwezig was. In latere fasen
– wanneer de maatschappelijke stuurbaarheid sterk afneemt — kunnen de inmiddels zichtbaar geworden sociale gevolgen moeilijk meer op de technologische
ontwikkeling sec worden teruggekoppeld.
Er ligt dus een lang en ingewikkeld traject
tussen de oorspronkelijke determinanten
en uiteindelijke consequenties van technologische ontwikkelingen, waarbij met name de vakbeweging zich gesteld ziet voor
vertaalproblemen 20). In ieder geval kunnen we concluderen dat het economisch leven bepaald geen golfslagbad is. Het vertoont geen voorspelbare getijdenbeweging, waarin een ieder naar hartelust rondspartelt.
H.J. van de Braak
18) D.C. van der Poel, Hoofdlijnen der economische en sociale geschiedenis (deel II), Utrecht,
1953, biz. 129 e.v.
19) Giarini, op. cit., biz. 23 e.v.
ten voor dat opheldering verdient. Zo is
20) Loet Leijesdorff, Werknemers en het technologisch vernieuwingsbeleid, Amersfoort,
onduidelijk welke maatschappelijke groe-
1984.
397