Economische demografie
Een impressie van het derde ESPE-congres
Van 8 tot 10 juni jl. vond in Bouray sur
Juine bij Parijs het derde jaarlijkse congres plaats van de European Society for
Population Economics (ESPE). Al op de
eerste ochtend werd de relatie tussen
demografen en economen pregnant onder woorden gebracht: “Demographers
try to describe the world, economists
think they understand the world.” Dit citaat duidt niet alleen op het bestaan van
een arbeidsverdeling tussen de beide
disciplines, maar ook op de pretentie
waarmee economen het terrein van de
demografie hebben betreden. Op het
ESPE-congres lieten zij via ruim vijftig
papers en presentaties zien wat de economische demografie zoal te bieden
heeft. Daarbij werd zowel ingegaan op
de bijdrage van de economische wetenschap aan de verklaring van demografische verschijnselen, als op de analyse
van de economische gevolgen van demografische ontwikkelingen. In dit artikel
wordt daarvan een impressie gegeven.
Een overzicht van de papers is opgenomen in de appendix.
De invloed van de pil
In de afgelopen decennia heeft het
geboortencijfer in de westerse wereld
een enorme daling ondergaan. Dit geldt
in het bijzonder voor Nederland dat in
betrekkelijk korte tijd van een situatie met
een geboortencijfer dat ruim boven het
gemiddelde van de westerse landen lag,
terecht is gekomen in een situatie met
een geboortencijfer dat ruim onder het
gemiddelde ligt. De beoefenaren van de
sociale demografie schrijven deze daling
gewoonlijk toe aan sociaal-culturele factoren, waaronder met name veranderingen in preferenties. Economen zoeken
de oorzaken gewoontegetrouw in exogene veranderingen.
In zijn ‘presidential adress’ volgt Ermisch laatstgenoemde weg door nader
in te gaan op de effecten op het geboortencijfer van wat wel de grootste technische innovatie aller tijden op het gebied van de geboortenregeling wordt
genoemd, te weten de pil. Zondertwijfel
heeft de pil ertoe geleid dat het aantal
ongewenste geboorten drastisch is verminderd. Met behulp van het economische instrumentarium kan worden afgeleid dat de gevolgen van de pil daartoe
niet beperkt zijn gebleven. De pil heeft
er immers ook toe geleid dat sex buiten
het huwelijk aanzienlijk minder risico’s
met zich meebrengt, waardoor het be-
ESB 6-9-1989
lang van het huwelijk als verzekering
tegen de risico’s van sex is verminderd.
Als gevolg hiervan gaan jongeren later
trouwen en vaker ongehuwd samenwonen. De hogere huwelijksleeftijd leidt
ertoe, dat voorafgaande aan het huwelijk meer ervaring op de arbeidsmarkt
wordt opgedaan, dat de verdiencapaciteit toeneemt en dat de leeftijd stijgt
waarop de vrouw haar eerste kind krijgt.
De grotere verdiencapaciteit van vrouwen leidt tot een stijging van de
(tijd)kosten van kinderen waardoor het
geboortencijfer nog eens extra onder
druk komt te staan.
De hogere verdiencapaciteit van vrouwen doet hun economische onafhankelijkheid toenemen, waardoor de kans op
echtscheiding wordt vergroot. Dit verhoogde risico op echtscheiding vormt op
zich een extra prikkel voor vrouwen om,
ook als er kinderen zijn, op de arbeidsmarkt te blijven werken en te blijven investeren in behoud en uitbreiding van
hun verdiencapaciteit. Het verhoogde risico op echtscheiding maakt bovendien
het hebben van kinderen riskanter, gegeven het feit dat een-ouderschap doorgaans gepaard gaat met een zeer zwakke financieel-economische positie. Ook
langs deze weg leidt de pil uiteindelijk tot
een verhoging van de leeftijd waarop het
eerste kind wordt geboren en tot een
verlaging van het geboortencijfer.
Door Ermisch wordt in navolging van
David1 gewezen op het feit dat economische ontwikkeling er doorgaans toe leidt
dat economische activiteiten beter voorspelbaar, verzekerbaar en beheersbaar
worden. Dit in tegenstelling tot de onzekerheden die sowieso aan het krijgen
van kinderen zijn verbonden (wat voor
kind zal het worden, hoe zal het
hem/haar vergaan en, na verloop van
tijd, wat hebben we verkeerd gedaan?).
Zolang ouders geihteresseerd zijn in het
welzijn van hun kinderen, blijft het hebben van kinderen een relatief risicovolle
aangelegenheid. Risico-averse potentiele ouders zullen geneigd zijn hun behoeftenbevrediging te zoeken in minder
onzekere activiteiten.
De timing van geboorten
Het geboortencijfer wordt niet alleen
beTnvloed door het aantal kinderen dat
vrouwen krijgen, maar ook door de ‘timing’ van de geboorten. Wanneer een
geboorte wordt uitgesteld, dan neemt
de kans af dat de geboorte ook werkelijk
plaatsvindt. Maar ook wanneer de geboorte inderdaad optreedt, leidt het uitstel tot een lager geboortencijfer in een
bepaalde periode.
Blijkens het paper van Groot en PottButer daalde het aantal eerste kinderen
in Nederland in de jaren tachtig aanvankelijk van ruim 78.000 in 1980 naar ruim
73.000 in 1982omdaarnaweertestijgen
naar bijna 82.000 in 1987. De gemiddelde leeftijd waarop een vrouw haar eerste
kind kreeg, steeg in dezelfde periode van
25,6 naar 27,0. Uft onderzoek blijkt dat
ook financieel-economische overwegingen ten grondslag liggen aan deze stijging. De leeftijd waarop een vrouw haar
eerste kind krijgt, stijgt met de loonvoet
van zowel de man als de vrouw, maar
daalt daarentegen naarmate het gezinsinkomen hoger is.
Een factor die in de analyse van Groot
en Pott-Buter niet is opgenomen, te weten de werkloosheid, staat centraal in het
paper van Papastefanou. Op basis van
een empirische analyse van de leeftijd
van vrouwen bij de geboorte van hun
eerste kind in West-Duitsland sinds
1950, laat hij zien dat voor de oudere
cohorten een hogere werkloosheid van
mannen leidt tot uitstel van het eerste
kind en een hogere werkloosheid van
vrouwen daarentegen tot vervroeging.
Dit resultaat spoort met de verwachting
dat de verdiencapaciteit van de man positief en die van de vrouw negatief is
gecorreleerd met de bereidheid van de
vrouw om kinderen te hebben en daar
thuis voor te zorgen. Voor de jongere
cohorten wordt echter precies het omgekeerde gevonden: een hogere werkloosheid van mannen gaat gepaard met een
daling van de leeftijd van vrouwen bij de
geboorte van hun eerste kind, terwijl een
hogere werkloosheid van vrouwen gepaard gaat met een stijging. Deze laatste
bevinding spoort met de resultaten van
een recent onderzoek in Belgie2. Uit dit
onderzoek bleek dat vrouwen die ooit
werkloos waren geweest niet alleen vaker kinderloos bleven dan vrouwen die
nooit een betaalde baan hadden gehad,
maar ook vaker dan vrouwen die steeds
een betaalde baan hadden gehad. De
deelname door de vrouw aan betaalde
arbeid belemmert weliswaar het proces
van gezinsvorming, maar geen deelname verhindert dit proces kennelijk nog
meer. Bij dit laatste speelt mogelijk de
opvatting mee dat de geboorte en zorg
voor een of meer kinderen haar kansen
op een betaalde baan verkleinen3.
1. P.A. David, Comment on ‘Altruism and the
economic theory of fertility’ by G.S. Becker
and R.J. Barro, in: K. Davis, M.S. Bernstam
en R. Ricardo-Campbell, Below-replacement fertility in industrial societies: causes,
consequences, policies, Cambridge, 1987.
2. K.K. Impens, De impact van werkloosheid
bij vrouwen op de vruchtbaarheid in Vlaanderen, Bevolking en Gezin, 1987.
3. K.K. Impens, op.cit., biz. 92.
883
In een analyse van de gezinsvorming
door Engelse vrouwen combineren
Barmby en Cigno micro- en macro-data.
Blijkens de resultaten heeftde kinderbijslag een positief effect op de kans dat
een eerste kind geboren wordt. Met quotient van de netto loonvoet van de vrouw
en de netto loonvoet van de man heeft
een negatief effect op de geboorte van
een kind. Mede gezien de stijgende trend
van dit quotient in Nederland , lijkt het de
moeite waard deze factor te incorporeren
in analyses van de ontwikkeling van het
Nederlandse geboortencijfer.
Kinderen kosten zowel tijd als geld.
Een grotere verdiencapaciteit van de
vrouw, dat wil zeggen een hogere (potentiele) loonvoet, betekent daarom niet
alleen een hogere prijs van haartijd hetgeen op zich tot een kleiner kindertal
leidt, maar ook een vergroting van de
mogelijkheid betaalde kinderopvang te
kopen, hetgeen op zich tot een groter
kindertal leidt. Een nadere uitwerking
door Hinde en Ermisch geeft aan dat
deze redenering leidt tot de hypothese
dat er sprake is van een kromlijnig verband tussen verdiencapaciteit en de
leeftijd waarop de vrouw haar kinderen
krijgt: deze leeftijd is zowel relatief laag
bij een kleine als bij een grote verdiencapaciteit en relatief hoog bij een gemiddelde verdiencapaciteit. Deze hypothese
wordt bevestigd door de resultaten van
een empirische analyse voor Engeland.
Migratie
Uiteraard laat het jaartal 1992 ook de
economische demografie niet onberoerd. Gewoonlijk worden de migratiebewegingen die worden verwacht op
te treden als gevolg van de aan dat
jaartal gekoppelde EG-maatregelen
beschouwd vanuit het oogpunt van potentiele immigratielanden. Barosa en
Pereira bezien het vraagstuk daarentegen vanuit het perspectief van een potentieel emigratieland, te weten Portugal. De resultaten van hun analyse
doen vermoeden dat na 1992 een sterke emigratiedruk vanuit Portugal op de
rijke, noordelijke EG-landen kan worden verwacht.
Pensionering
In de afgelopen jaren zijn veel Amerikaanse ondernemingen overgegaan tot
de invoering van ‘window plans’. Dergelijke plannen behelzen het verstrekken
van een bonus aan een groep werknemers (van een bepaalde leeftijd, een bepaalde beroepsgroep en/of een bepaalde afdeling van een ondememing) wanneer deze binnen een bepaalde periode
met pensioen gaan. Op basis van een
analyse van de werking van zo’n plan in
een grote Amerikaanse onderneming
concluderen Stock en Wise dat een bonus ter grootte van een jaarsalaris de
vervroegde-pensioneringsgraad
verdubbelt.
884
Besluit
Wie geTnteresseerd is in vraagstukken
op het raakvlak van economic en demografie kon op het derde ESPE-congres
veel te weet komen en inspiratie opdoen.
Gezien het feit dat de papers en presentaties niet alleen veel antwoorden bevatten, maar ook veel nieuwe vragen, zal
het echter nog wel even duren voor “economists really understand the world.”
Yolanda Grift
Jacques Siegers
De auteurs zijn verbonden aan het Economisch Instituut/Centrum voor Interdisciplinair Onderzoek van Arbeidsmarkt- en Verdelingsvraagstukken (CIAV) van de Rijksuniversiteit Utrecht. De laatste auteur is tevens
verbonden aan het Nederlands Interdiscipli-
18. D. Greenwood en E.N. Wolff, Changes
of wealth: life cycle, period and cohort effects
in the US; 1962-1984.
19.Y.K. Grift en J.J. Siegers, Estimating an
individual utility labour supply model with a
family budget constraint and with Pareto optimal outcomes.
20.W.N.J. Groot en H.A. Pott-Buter, The timing of maternity in the Netherlands.
21 .Y. Guillotin, The beginnings of the wageearner’s career: the case of France 19671982.
22.A. Giirsoy-Tezcan, Population and population policy.
23. P.R.A. Hinde en J.F. Ermisch, Women’s
earning capacity and childbearing.
24.J.-P. Huiban, Labour markets in food industries.
25. E. van Imhoff, Modelling the impact of
changing living arrangements on social security.
nair Demografisch Instituut te Den Haag.
26.W.A. Jackson, Population ageing, produktivity and unemployment.
4. J.J. Schippers en J.J. Siegers, Women’s
relative wage rate in the Netherlands, 1950-
27.P. Jensen en N. Smith, Unemployment
and marital dissolution.
1983: a test of alternative discrimination
28. N.A. Klevmarken, Short-run changes in
Appendix
30. R. Lifran, The interaction between the
size and the sex composition of the progen-
labour supply.
29. F. Levy, Recent trends in United States
earnings and family incomes.
Papers gepresenteerd tijdens het derde
ESPE- congres, gehouden van 8-10 juni
1989 in Bouray sur Juine:
1. T. Barmby en A. Cigno, A sequential probability model of fertility patterns.
2.J.P. Barosa en P.T. Pereira, Economic integration and labour flows: the European
single act and its consequences.
3. A.M. Seller en J.W. Graham, Trends in
child support payments in the USA.
4.D. Blanche!, Smoothing income flows within and between generations in non-stable
populations.
5.F. Breyer, On the intergenerational Pareto
efficiency of pay-as-you-go financed pension systems.
6.C.A. Calhoun, Bivariate ordered-probit
models for censored data with applications
in demography.
7.P.-A. Chiappori, Collective labor supply
and welfare.
8. S. Cohen en J.M.C. Tuyl, Growth and
equity effects of changing demographic
structures in the Netherlands.
9. R. Connelly en P. Gottschalk, The effect
of cohort composition on human capital accumulation across generations.
10. H. Cremer, D. Kessler en P. Pestieau,
Private and public intergenerational transfers within the family.
11. J.F. Ermisch, European women’s employment and fertility again.
12.J.F. Ermisch en R.E. Wright, Lone parenthood and labour supply in Great Britain.
13.G. Feichtinger, Fertility waves in Easterlin-type models.
14. B. Felderer, A neoclassical model of
population growth.
15. L. Flood en D.C. Stapleton, Work, marriage and the welfare of husbands and wives: household earnings and time use in
Sweden and the United States.
16.A. Furcht, Social, political and economical issues on migration: a complementary
approach to formal analyses.
17. R. Gaiha, On the chronically poor in rural
India.
cy: the case of French farmers.
31. K.E. Lommerud, Statistical discrimination and dual labor markets.
32.Y. Machines, Unemployment insurance
and guest workers.
33. G. Menahen, Relationships between domestic organisation, household’s debts and
delay in payment.
34.M.F. Mendes en P.T. Pereira, Allocation
of time: the case of Portugese families.
35. B. Mikulic, Consequence of labour emigration on Yugoslav agrarian sector.
36. P. Nijkamp en A. Vollering, Services for
the eldery: theoretical and empirical developments.
37.G. Papastefanou, Effects of economic
conditions on women’s timing of first birth
and its historical change in the FRG after
1950; a cohort analysis combining longitudinal data at the micro and aggregate level.
38.S. Perelman en P. Pestieau, House ownership and family size.
39. S. Quamrul Aksan, Exogenous shocks
and expectations formation: an econometric
model of famine period markets.
40. F.P. Schioppa, Redistributions in the retirement public pension scheme and population trends: the Italian case.
41. H.G. Seifert-Vogt, An econometric model
of guest-worker migrations to and from the
FRG based on an individual decision-theoretical approach.
42. W. Sander, Americans of European ethnicity and educational attainment.
43.C. Sofer, A theoretical and empirical analysis of non institutional marriage.
44.J.H. Stock en D. Wise, Windows and
retirement.
45. H.A.A. Verbon, Transfers to the old, government debt and the demographic chan-
ge.
46.R.K. von Weiszsacker, Population change and social security: politico-economic
aspects of state pension financing.
47. D.E. Wildasin, Non-neutrality of debt with
endogenous fertility.
48. R.E. Wright, The impact of cohort-size on
earnings in Great Britain.