In het derde deel van de serie Economen in de praktijk bevraagt Rethinking Economics Jan Donders. Donders is werkzaam bij de Rijksacademie voor Financiën, Economie en Bedrijfsvoering en als directeur van de BoFEB, een traineeship voor economen met als thuisbasis het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. In de laatste rol komt Donders in aanraking met veel net afgestudeerde economen. Zijn deze door hun opleiding eigenlijk wel voldoende geëquipeerd als ze aan hun carrière als beleidsmedewerker beginnen?
In het kort
In deze blogreeks geeft ESB het woord aan Rethinking Economics. Zij interviewen economen die werkzaam zijn in de praktijk om inzichtelijk te krijgen wat nodig is in economieopleidingen om economen gedegen te equiperen.
Bekijk ook de blogreeks over economen voor de klas.
Een traineeship voor startende beleidseconomen; wat doen de deelnemers daaraan precies?
“Deelnemers aan het traineeship zijn net op masterniveau afgestudeerde algemene economen. Zij hebben in de collegezalen weliswaar economische inzichten opgedaan, maar zijn nog niet geheel voorbereid voor het werk van een financieel-economisch beleidsmedewerker. Daarom krijgen zij in het BoFEB-programma de mogelijkheid een half jaar lang een opleiding te volgen die hun kennis vergroot van het financieel-economisch beleid in Nederland, en een half jaar lang stage te lopen bij een van de deelnemende ministeries, of andere overheidsorganisaties als de Autoriteit Consument en Markt of De Nederlandsche Bank. Nadat de trainees hun programma voltooid hebben, kunnen ze aan de slag als beleidsmedewerker.”
Wat is volgens u het inhoudelijke verschil tussen het opleidingsgedeelte van de BoFEB en een masteropleiding op de universiteit?
“In de BoFEB-opleiding is er veel aandacht voor de praktische werking van instituties in Nederland. Dan gaat het over vragen als: hoe ziet het begrotingsbeleid eruit? Welke afspraken worden er gehanteerd? En waarom denken we dat het op deze manier goed werkt? De praktijkopdrachten vormen een andere belangrijke component. Dit zijn opdrachten die hen het werk laten doen dat ze later als beleidsambtenaar zelf ook moeten doen, zoals het schrijven van een advies aan de minister. De opleiding verdient zich daarmee eenvoudig terug, omdat afdelingen zelf trainees deze specifieke vaardigheden niet hoeven bij te brengen.
Dat betekent niet dat we bij de BoFEB enkel de meer dagelijkse praktijk behandelen; we staan soms ook bij stil bij de ontwikkeling van het denken in de loop van de tijd. Zo gaan we bijvoorbeeld in op de verschillen in het denken dat ten grondslag lag aan het structurele begrotingsbeleid dat door Jelle Zijlstra is geïntroduceerd en het denken waarop het trendmatige begrotingsbeleid sinds Zalm steunt. Hierbij komt aan de orde waarom men indertijd dacht dat een structureel tekort op de begroting noodzakelijk is en waarom we nu streven naar een begroting die structureel in evenwicht is of een structureel overschot vertoont.
Het verschil met universitaire programma’s betreft daarom vooral de focus. Nederlandse universiteiten besteden weinig tot geen aandacht aan de zaken die ik net noemde.”
Vindt u dat een probleem? Of moeten economen die iets van de Nederlandse economie willen weten maar een traineeship of iets soortgelijks volgen?
“Wat mij betreft zou er op de universiteit best ruimte kunnen zijn om aandacht te besteden aan de Nederlandse economische praktijk. Mensen kunnen daar in het algemeen gewoon veel van leren, ook als ze later een andere richting opgaan dan beleidsambtenaar en bijvoorbeeld in de private sector uitkomen. Vroeger was de aandacht voor de werkelijkheid overigens heel gewoon. Toen ik studeerde besteedden professoren veel tijd aan Nederlandse vraagstukken en instituties. Dat enthousiasmeerde studenten destijds ook wel.
Mijns inziens zijn er twee ontwikkelingen die ervoor zorgen dat aandacht voor de Nederlandse economische realiteit op universiteiten achterblijft. Ten eerste onderwijzen veel economieprogramma’s uit Amerikaanse tekstboeken. Hiermee valt samen dat docenten steeds meer gebiologeerd zijn geraakt door publicaties in internationale tijdschriften. Gemiddeld gesproken hebben deze publicaties een vrij Amerikaanse inslag, en is er weinig aandacht voor Nederlandse instituties. Ten tweede trekken Nederlandse universiteiten steeds meer buitenlandse studenten aan. Die zullen per definitie minder belangstelling hebben voor Nederlandse instituties. Aandacht voor de Nederlandse economie ligt voor universiteiten daarom minder voor de hand, zeker als ze zich ten doel stellen studenten uit alle delen van de wereld aan te trekken.
Overigens vind ik het vrij absurd om economieopleidingen in het Engels te organiseren als er geen of nauwelijks buitenlandse studenten zijn. Zeker omdat het onderwijs geregeld in een vorm van steenkolenengels wordt gegeven. Je ziet toch steeds meer dat Nederlandse studenten hele basale taalfouten maken juist als ze in hun eigen moedertaal schrijven. Als het mogelijk is om in een opleiding het Nederlands te gebruiken, lijkt me dit daarom wel verstandig. Daar heb je als rijksambtenaar later ook baat bij.”
Wat moet een goede beleidseconoom volgens u qua vaardigheden in huis hebben?
“Een goede econoom zal bij de analyse van bepaalde vraagstukken kijken naar zowel alle voordelen van een bepaalde aanpak als alle nadelen die er tegelijkertijd aan vast zitten. Het diepste inzicht dat een econoom heeft is wellicht nog wel dat er in het economisch leven allerlei afruilen zijn bij de keuzes die we maken. Bij het maken van beleid moeten we de voor- en nadelen van beleidsvoorstellen wegen. Het is de taak van de politieke beslisser om dit te doen. Een beleidseconoom moet de voor- en nadelen in kaart brengen, en kan daaraan eventueel een advies verbinden. De uiteindelijke beslissing is echter aan de politiek.
Een econoom wordt opgeleid om dit soort analyses te kunnen maken. Een goede econoom zal ook altijd naar de feitelijke omstandigheden kijken die voor zijn analyse van belang zijn. Deze omstandigheden zijn van invloed op de aannames die je maakt, op de theoretische inzichten die je kiest, en daarmee uiteindelijk ook op de conclusies. Economen weten immers dat er geen finale en universele waarheden zijn. Ik heb ooit college gehad van D.B.J. Schouten die zei: “Economie is een soort aangeklede logica”. De veronderstellingen die we maken komen natuurlijk niet uit de lucht vallen, en de conclusies die we trekken daarom ook niet; een goede econoom weet hoe hij de juiste economische theorie kan gebruiken voor de geldende omstandigheden, dat wil zeggen wanneer welke assumpties relevant zijn.
Daarnaast is het belangrijk dat je als beleidseconoom helder en intuïtief uit kan leggen wat de voor- en nadelen zijn om iets te doen. “Het komt uit mijn model” is natuurlijk geen overtuigende boodschap. Tegelijkertijd zal er misschien wel iets mis zijn met een theorie als deze niet in helder Nederlands toe te lichten valt. Sommige beleidsconclusies zijn echter wel contra-intuïtief. Een voorbeeld is het achterwege blijven van extra werkgelegenheid bij de bouw van (delen van) de Joint Strike Fighter in Nederland; veel mensen zien niet direct in dat de mensen die hieraan zullen werken anders ook wel werk zouden hebben gehad en dat de werkgelegenheidswinst door de bouw van de JSF daarom gelijk aan nul is. Je kan daarom wel een begaafd wiskundige zijn, maar als je niet begrijpelijk uit de doeken kan doen wat je model impliceert, schiet je als beleidsmedewerker niet veel op.
Iemand als Jan Tinbergen combineerde technische gaven met de gave van het woord. Die combinatie zie je niet heel geregeld. Dit heeft ook invloed op de rolverdeling bij de beleidsvoorbereiding; econometristen die op fantastische wijze modellen kunnen bouwen zul je nauwelijks op ministeries tegenkomen, maar bijvoorbeeld juist wel bij het CPB. Mensen die de gave van het woord hebben tref je wel op de departementen aan of werken op instellingen als het CPB met de econometristen samen”.
Wat voor advies heeft u voor studenten die een carrière als financieel-economisch georiënteerde rijksambtenaar nastreven?
“Algemene economische studierichtingen zijn heel geschikt; die leiden je op tot generalist en dat komt goed van pas. Daarnaast kan het ook geen kwaad om aanvullend aan je studie het politieke debat en het debat over het Nederlandse economische beleid te volgen. Waar het politieke debat nog wel via de gewone media te volgen is, helpt het voor het volgen van discussies over het economische beleid, de publicaties van bijvoorbeeld het CPB en de ESB te volgen. Samen met je meer theoretisch georiënteerde studie kun je dan veel kennis verwerven die goed van pas komt bij wat je later zult gaan doen als beleidseconoom”.
Auteur
Categorieën