Ga direct naar de content

Welke prijsindex moet als baken dienen?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 13 1991

.nflatie

Welke prijsindex moet als
baken dienen?
In loononderhandelingen en bij bet voeren van monetair beleid is bet
wenselijk het geschoonde prijsindexcijfer te gebruiken. Het afremmen
van de economische groei werkt averechts in bet geval de overheid de
inflatie veroorzaakt.

In de Miljoenennota zijn maatregelen opgenomen die direct leiden tot
hogere prijzen. Hierbij valt te denken aan de volgende voorstellen. De
huren stijgen per 1 juli met 5,5%. Het
huurwaardeforfait gaat 1 januari met
0,4% omhoog. De accijns op tabak
wordt in twee stappen met 43 cent
verhoogd. Ten slotte worden per 1
januari de prijzen van het openbaar
vervoer met 6% verhoogd. Ook het
streven de milieuvervuiling met regulerende heffingen te bestrijden, zal
naar alle waarschijnlijkheid leiden
tot hogere prijzen. Met deze maatregelen wordt beoogd het finanderingstekort te verminderen door de
inkomsten te verhogen (accijnzen,
huurwaarde) of het beroep op subsidies te verminderen (hogere huren).
Voor de milieumaatregelen geldt dat
ze op een effectieve manier milieubelastende activiteiten afremmen .
Een nadeel van deze maatregelen is
echter dat een belangrijke andere
doelstelling, namelijk het beperken
van de prijsstijging, wordt tegengewerkt. In de eerste plaats leiden de
maatregelen direct tot een stijging
van het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie. Daarnaast dreigt het
gevaar dat de vakbonden een looncompensatie voor deze prijsstijgingen zullen eisen. De prijsstijging
wordt dan nog eens versterkt als de
hogere lonen in de prijzen worden
doorberekend. Voor Zalm, directeur
van het Centraal Planbureau, vormt
dit een reden om het belang van de
prijsstijging af te zwakken. De prijsstijging zou geen directe betekenis
voor de koopkracht hebben. Hij
pleit er voor dat de sociale partners
de geschoonde prijsindex hanteren
bij het vaststellen van lonen . Deze
geschoonde index wijkt op twee
punten van de oorspronkelijke af.
De kosten van medische verzorging
hebben een lagere weging en de in-

1136

vloed van wijzigingen in de indirecte
belastingen en subsidies zijn niet opgenomen.
Ook Wellink, directeur van De Nederlandsche Bank, heeft bij de vakbeweging op gematigde looneisen
aangedrongen met het argument dat
de inflatie niet zo sterk is gestegen
als sommigen suggereren Hierbij
noemt hij een inflatiepercentage dat
ongeveer overeenkomt met de stijging van de door Zalm genoemde geschoonde index.

De vakbeweging
Naar mijn mening is de stellingname
van Zalm en Wellink tegenover de
vakbeweging slechts gedeeltelijk
juist. Om mijn positie toe te lichten
wil ik verwijzen naar de factoren die
volgens macro-economische modellen de loonvorming bepalen. Deze
factoren zijn: de prijscompensatie,
de arbeidsproduktiviteit, het niveau
en/of de verandering van de werkloosheid en de afwenteling van een
toename van werknemers- en werkgeverslasten. De prijscompensatie is
bedoeld voor die prijsstijgingen die
zijn veroorzaakt door een toename
van het verschil tussen vraag en aanbod op de verschillende goederenmarkten en/of door het doorberekenen van hogere kosten (lonen, rente
grondstofprijzen) in de prijzen. De
prijscompensatie is niet bedoeld als
compensatie voor hogere belastingen. Vandaar dat bij de automatische
prijscompensatie in een aantal cao’s
de geschoonde prijsindex wordt gebruikt. In dit opzicht deel ik de mening van Zalm en Wellink dat voor
het bepalen van de prijscompensatie
de prijsindex geschoond moet worden voor de invloed van hogere indirecte belastingen en lastenverlichtingen.
Dit impliceert naar mijn mening
niet dat bij de loonvorming de par-

tijen geen rekening hoeven te houden met veranderingen in de indirecte belastingen en subsidies.
Deze be’invloeden wel degelijk de
koopkracht, maar de compensatie
in de lonen is een vorm van afwenteling. In het algemeen zal de mate
waarin deze stijgingen in de lonen
worden doorberekend ongeveer de
helft bedragen van de prijscompensatie’1. Regulerende heffingen zijn
het beste vergelijkbaar met indirecte belastingen. Beide zijn gericht
op het be’invloeden van het gedrag
en beide genereren opbrengsten
voor de staat. Via regulerende heffingen probeert de overheicl de kosten van de produktiefactor natuur
op de twee andere produktiefactoren, arbeid en kapitaal, in rekening
te brengen. Door in de loononderhandelingen effecten van deze heffingen op de prijzen als lastenverzwaring op te nemen wordt bereikt
dat elke produktiefactor ongeveer
de helft van deze kosten voor zijn
rekening neemt. Hierbij dient wel
rekening te worden gehouden met
eventueel beschikbaar gestelde
compensaties. Belangrijk is ten slotte, dat de mate waarin hogere prijzen en lasten in de lonen worden
verwerkt afhankelijk is van de
stand van de werkloosheid en de
internationale concurrentiepositie 1 .
De stellingname van Zalm en Wellink is dus in zoverre juist dat bij de
loononderhandelingen de geschoonde index moet worden gebruikt voor
het bepalen van de prijscompensatie. Het verschil tussen deze index
en de oorspronkelijke index geeft
een toename van de lasten weer en
dient derhalve als zodanig behandeld te worden.

1. Zie bij voorbeeld L.F. van Muiswinkel,
E.A. Oskam en H.P. Tamerus, Economic

en milieu en het Nederlandse beleid,
ESB, 11 September 1991, biz. 904-907.
2. Zie NRCHandelsblad, 18 September
1991.

3. Het Financieele Dagblad, 5 September
1991.

4. Volgens de meeste schattingen wordt
op lange termijn gemiddeld ongeveer de
helft van de stijging van de werknemers-

lasten doorberekend, terwijl de prijsstijging volledig in de loonstijging wordt opgenomen. Zie M.M.G. Fase, P. Kramer en
W.C. Boeschoten, Morkmon II: bet DNB-

kwartaalmodel voor Nederland, 1990,
biz. 125.
5. Een onderbouwing van deze steling is
te vinden in C.A. Mosselman. Prijscompensatie en inflatie, ESB, 20 September

1978, biz. 952-957.

De monetaire autoriteiten

Dat zo’n situatie niet ondenkbeeldig

De hierboven gevoerde discussie
heeft implicaties voor het streven
van de Nederlandsche Bank naar
prijsstabiliteit. De Nederlandsche
Bank beschouwt prijssstabiliteit en
een evenwichtige betalingsbalans als
noodzakelijke voorwaarden voor het
bereiken van de overige doelstellingen van economisch beleid: redelijke inkomensverdeling, redelijke economische groei en voldoende
werkgelegenheid. Gezien de boven-

is, bewijst de verhoging van de offici-

staande discussie rijst de vraag op

toegerekende huurwaarde van eigen

trouwenwekkend.

welke prijsindex dit beleid gericht
moet zijn, opdat het streven naar
prijsstabliteit niet de andere doelstellingen doorkruist.
De Bank zal zich moeten richten
op de gecorrigeerde prijsindex. Immers, zij heeft alleen instrumenten
tot haar beschikking die zijn gericht op het bestrijden van inflatie.
Dat wil zeggen gericht op het bestrijden van prijsverhogingen die
voortkomen uit spanningen op goederenmarkten en uit het doorberekenen van kostenstijgingen. Veelal
duidt dit op een situatie met een relatief hoge economische groei. Op
dergelijke prijsstijgingen zal de Nederlandsche Bank in het kader van
prijsstabilisatie, reageren door een
verkrapping van het monetaire beleid, bij voorbeeld met een verho-

woningen en 0,6 procentpunt door
stijging van accijnzen’. Hier stonden
prijsdalingen van kleding, schoeisel
en geneesmiddelen tegenover. Het is
niet verwonderlijk dat het gecorrigeerde inflatiecijfer, waarin geen rekening wordt gehouden met wijzigingen in de indirecte belastingen, een

ging van de officiele rentetarieven.
Hierdoor wordt de economische
groei afgeremd en dus wordt de
oorzaak van de prijsstijging bestreden.
Het inzetten van deze instrumenten
werkt echter averechts als dit gebeurt ter bestrijding van prijsstijgingen, die veroorzaakt zijn door ver-

hoogde indirecte belastingen en/of
andere lastenverhogingen. De oorzaak van de prijsstijging wordt niet

weggenomen en een belangrijke
doelstelling van het macro-economische beleid, namelijk het verminderen van de werkloosheid wordt onnodig in gevaar gebracht. Immers
door de toegenomen indirecte belastingen is het reeel beschikbaar inkomen gedaald, waardoor de vraag

daalt en de werkloosheid toe kan nemen. Door hier met een renteverho-

ging op te reageren dreigt het gevaar
van een deflatoire spiraal: de over-

heid verlaagt het ree’le inkomen wat
versterkt wordt door de rentestijging, terwijl er in dit hele proces nergens aandacht is geweest voor de
omvang van de werkloosheid. Hiermee brengen de autoriteiten de eigen werkloosheidsdoelstelling in gevaar.

ESB 13-11-1991

ele tarieven op 15 augustus jl. Toen

toen de rente verhoogd werd, werd
gewezen op de sterke stijging van
de inflatie, die tot midden juli al tot

volgde de Nederlandsche Bank de

4,5 procentpunt op jaarbasis zou zijn

Bundesbank en verhoogde de offici-

gestegen. Zoals hierboven al werd

ele tarieven, onder andere met het
argument dat de inflatie recentelijk
sterk was opgelopen . Deze stijging
ten opzicht van juni met 1,6 procent-

vermeld, -wees Wellink begin Septem-

punt in de maand juli, was echter

hoge looneisen hoefde te stellen.

volledig het gevolg van overheidsmaatregelen: 1,1 procentpunt door
verhoging van de huren en van de

gecorrigeerde en ongecorrigeerde in-

ber erop dat de inflatie meeviel en
hooguit op 3,1 procentpunt uit zou
komen, zodat de vakbeweging geen
Het naar believen gebruiken van de

dex van de prijsstijging is niet ver-

Eelke de Jong
De auteur is universitair hoofddocent bij

de vakgroep Macro-economic, Universiteit van Amsterdam. Hij dankt L.J.R. Scholtens en H. Jager voor commentaar op een
eerdere versie van dit artikel.

veel kleinere stijging laat zien, namelijk 0,8 procentpunt. Indien de Nederlandsche Bank toen haar beleid
had gericht op de stijging van de gecorrigeerde prijsindex, dan had ze,
vanuit het oogpunt van inflatiebestrijding, waarschijnlijk niet tot een renteverhoging over hoeven te gaan.
Vanwege de koppeling van de gulden aan de Duitse mark, moet de Nederlandsche Bank met haar monetaire beleid rekening houden met dat
in Duitsland. Het afstemmen van het
anti-inflatiebeleid op een gecorrigeerd prijsindexcijfer moet dan ook
in overleg met de Bundesbank gevoerd worden. Dit overleg kan worden gevoerd binnen de bestaande organen . Hierbij valt onder andere te
denken aan het subcomite voor het
monetaire beleid van het Committee
of Alternates. Het gebruik van dit en
andere Europese overlegorganen
heeft als bijkomend voordeel dat
ook de implicaties voor het monetaire beleid in een Economische en Monetaire Unie (EMU) ter sprake kunnen komen. In een EMU zal
prijsstabilisatie een van de doelstellingen zijn, zodat het bovenstaande
ook voor het monetaire beleid in
een EMU relevant is.
In hoeverre een dergelijk gecoordineerd beleid succes zal hebben
hangt mede af van de reactie van de
financiele markten. Verwacht mag
worden dat de partijen zijn te overtuigen wanneer de monetaire autoriteiten duidelijk de markpartijen over
hun visie informeren en hun beleid
consequent volgens deze principes
uitvoeren. Dit vereist een grotere
consistentie dan de Nederlandsche
Bank de afgelopen maanden heeft
getoond. Immers midden augustus,

6. Zie Het Financieele Dagblad, 18 augustus 1991.
7. Ook in het verleden heeft de ovcrhcid
door middel van belasting en heffingen
een belangrijk aandeel gehad in de stijging van prijzen. Zie bij voorbeeld L. van
der Geest, De prijzenslag, ESB, 12 januari

1983, biz. 21.
8. Voor verschillende overlegorganen zij
verwezen naar A.P.P. Bakker, De Internationale financiele instellingen, NIBE,

1990, inz. biz. 145-149.

11=57

Auteur