Ga direct naar de content

De wetenschap vooruit

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 20 1991

De wetenschap vooruit
Hoe ziet de economische wetenschap er over honderd jaar uit? Deze vraag stelde hoofdredacteur John
Hay aan een groot aantal vooraanstaande economen
ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van The
Economic Journal en The Royal Economic Society.
Sommigen weigerden te antwoorden beseffend dat
voorspellen niet de sterkste kant van het vak is. Anderen durfden niet verder te gaan dan een terugblik en
constateerden dat de economische thema’s sinds 1890
nauwelijks zijn veranderd. Enkelen, ten slotte, brachten de zwakke plekken van de hedendaagse economiebeoefening op gevoelige wijze aan het licht en
filosofeerden over nieuwe paradigma’s .
De respondenten betreuren het schizofrene imago
van de economische wetenschap. Die schizofrenie
is voor een belangrijk deel te wijten aan het ontbreken van een synthese tussen de verschillende benaderingen, zoals de neoklassieke en de Keynesiaanse, de micro- en de macro-theorie. Er is niet een
algemeen geldend model dat het economische keuzeproces volledig kan verklaren. Vrijwel alle bijdragen aan The Economic Journal stippen dit netelige
probleem aan. Stiglitz stelt voor om de oplossing te
zoeken bij de micro-economische onderbouwing
van de theorie. Door micro en macro met elkaar te
verbinden, kan een nieuwe ‘general theory’ ontstaan. Daarbij is de verdienste van de orthodoxe
neoklassieke benadering zijns inziens dat er een
bundel van hypothesen wordt gepresenteerd die
naar hartelust gefalsifieerd kan worden om aldus tot
een samenhangend idee omtrent de werkelijkheid
te komen.
Voordat Stiglitz’ wens in vervulling kan gaan, zal er
nog veel onderzocht moeten worden. De praktische
toepasbaarheid van micro-theorieen is vaak ver te
zoeken. Ingewikkelde modellen met opbrengsten- en
kosten- of vraag- en aanbodfuncties leverden tot nu
toe vaak alleen maar een bijdrage aan de theoretische
gedachtenvormig. In de praktijk blijken deze functies
door een veelheid aan factoren – zoals onvolledige informatie over de markt en discontinu kostenverloop helaas niet vast te stellen. Als reactie op deze tekortkoming heeft de industriele economic wel enige theoretische vorderingen gemaakt, resulterend in het zogenaamde ‘structure-conduct-performance’-theorema
en strategieformulering. Daarbij wordt verder gekeken dan de aard van vraag en aanbod. Ook de relatieve macht van concurrenten, leveranciers en afhemers
wordt in de beschouwing betrokken. Slechts weinigen echter bezitten het talent om dit gedachtengoed
in praktijk te brengen. Michael Porter, bij voorbeeld,
heeft grote faam op dit terrein verworven niet als
theoreticus, maar vooral als toepasser. Wat tevens opvalt is dat zowel de traditionele micro-economie als
de industriele economic het wezen van de onderneming niet echt vatten. Waarom werken mensen samen? En in welke samenwerkingsvorm kan het beste
resultaat worden behaald? Na het artikel “The theory
of the firm” uit 1937 van Ronald Coase, is dit terrein
bijna volledig braak blijven liggen. Tot slot is er naar
het consumentengedrag wel veel onderzoek gedaan,
maar er zijn toch maar weinig alomvattende theo-

ESB 20-3-1991

rieen. Het is niet zo verwonderlijk dat economen (pur
sang) in de praktijk op micro-niveau slechts een bescheiden rol spelen.
Vrijwel alle economen zijn het erover eens dat de
kloof tussen theorie en praktijk op een noemer is
terug te voeren: de economiebeoefening heeft te
veel geabstraheerd van het werkelijke menselijke
keuzegedrag. Om tot theorievorming te komen is
dit begrijpelijk, maar er moet een moment aanbreken waarop de vooronderstellingen kunnen worden
losgelaten, zonder dat de theorie haar waarde verliest. De veronderstelde homo economicus die over
alle informatie beschikt en rationed handelt, bestaat
immers niet en markten werken vrijwel nooit perfect. Meer in het algemeen kan worden vastgesteld
dat economen vaak een voorkeur hebben gehad
voor onderwerpen die betrekking hebben op de
nationale welvaart. Micro-economische onderwerpen spreken vanuit welvaartsperspectief veel minder tot de verbeelding.
Er zijn echter pogingen om de kloof te overbruggen.
Onder invloed van de sociologie en de psychologic
winnen gedragsbenaderingen sterk aan belang. Het
begrip beperkte rationaliteit krijgt steeds meer erkenning, hoewel inkapseling in een model vooralsnog
op grote problemen lijkt te stuiten. Een verbinding
met de speltheorie zal de stap vooruit waarschijnlijk
eenvoudiger maken. De verwachting is dat scenariomodellen gebaseerd op de spelgedachte veel terrein
op de traditionele econometrische benadering zullen
winnen. En tot slot kan er een sterke impuls uitgaan
van ontwikkelingen op het terrein van de beslissingstheorieen. Vooral dank zij de snel voortschrijdende
computertechnologie is het mogelijk geworden ingewikkelde beslissingsprocedures te testen en toe te
passen. Een toepassing kan bij voorbeeld worden
gevonden bij de strategieformulering van ondernemingen. Maar ook het gedrag van consumenten zou
gesimuleerd kunnen worden.
De bijdragen aan The Economic Journal vormen
een unieke inventarisatie van de stand van zaken
van de economische theorie. Een introspectie uit
veel verschillende invalshoeken leert dat vooral aan
de basis van het economische systeem nog veel
werk valt te verzetten. Economen lijken tamelijk huiverig om zich te begeven tussen ondernemingen of
consumenten. Zij bekijken het economische subject
liever op afstand en als het kan in zo groot mogelijke aantallen tegelijk. Maar het is juist de wisselwerking tussen de verschillende individuen, groepen of
instellingen, die een verklaring kan geven voor hun
gedrag. Sommigen zijn van mening dat als het menselijke gedrag eenmaal in een model is gevangen,
alle bestaande modellen overboord kunnen worden
gezet. Anderen verwachten een synthese van verschillende benaderingen of een aanvulling van de
bestaande, in gebreke gebleven theorieen. De wetenschap kan voorlopig vooruit.
T.P. van Walderveen
1. The Economic Journal, januari 1991.

Auteur