Ga direct naar de content

De waarde van het aandelenbezit

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: februari 17 1988

De waarde van het aandelenbezit
De val van de aandelenkoersen op Zwarte Maandag heeft een forse deuk geslagen in het
vermogen van veel beleggers. De omvang hiervan onttrekt zich echter aan de
waameming doordat er weinig bekend is over het aandelenbezit. In dit artikel worden
twee methoden toegepast om de waarde van het aandelenbezit van enkele economische
sectoren te schatten. De waarde van het aandelenbezit van gezinshuishoudingen aan het
eind van 1986 wordt geraamd op / 80 a 90 mrd.

DRS. B.H. HASSELMAN – DRS. F.A.M. VAN ERP – A.G.H. NIBBELINK*
De recente ineenstorting van de aandelenkoersen heeft
voor vele beleggers forse vermogensverliezen opgeleverd
(in ieder geval op papier), zie de figuur. Het is denkbaar dat
dit met enige vertraging invloed heeft op de ontwikkelingen
in de reele sfeer. Om daarover uitspraken te kunnen doen,
is het nuttig na te gaan waar het aandelenbezit is gelocaliseerd. In dit artikel wordt daartoe een tweetal methoden
toegepast1.
De eerste methode spitst zich toe op de berekening van
het aandelenbezit van gezinnen vanaf 1965. Dit geschiedt
aan de hand van gegevens omtrent koersen, beurswaarde van genoteerde aandelen en het aandelenbezit van diverse sectoren, afkomstig van het CBS en De Nederlandsche Bank(DNB). De tweede methode poogt op een indirecte wijze tot een raming te komen voor het aandelenbezit van verschillende sectoren. Daartoe wordt aan de hand
van geschatte dividendontvangsten van de diverse sectoren voor de periode 1977-1986 de daarmee overeenkomende theoretische beurswaarde van het aandelenbezit
berekend. Dat gebeurt op basis van discontering van verwachte toekomstige dividendontvangsten.
Door onzekerheid ten aanzien van de gebruikte cijfers
en de gemaakte veronderstellingen zijn de gepresenteerde uitkomsten slechts ramingen. Door evenwel de cijfers
Figuur. Koersverloop op de Amsterdamse effectenbeurs

300 -|

. Beurswaarde-index totaal
-—ANP-CBS-index

250200150100-

van verschillende berekeningsmethoden en bronnen met
elkaar te vergelijken en de verschillen te analyseren, kan
wel enig inzicht in het aandelenbezit worden verkregen.
Deze vergelijking vindt plaats aan het einde van dit artikel.
De directe methode leidt tot de conclusie dat de waarde
van het aandelenbezit van gezinnen per eind 1986 ca. / 80
mrd. bedroeg. Dat komt overeen met ca. 50% van de
beurswaarde van de uitstaande aandelen. De indirecte methode komt op een lets hoger bedrag uit (ca. / 90 mrd.),
wat mede veroorzaakt wordt doordat de dividenden van
niet op de Amsterdamse beurs genoteerde aandelen in de
beschouwing worden betrokken. Geconcludeerd kan worden dat de uitkomsten van de twee methoden voor de andere sectoren eveneens in grote lijnen met elkaar overeenkomen.

Directe methode
Uitgangspunt voor de directe berekening is de beurswaarde van de gewone Nederlandse aandelen genoteerd
op de Amsterdamse beurs. De gegevens voor het totaal
exclusief beleggingsmaatschappijen, Internationale ondernemingen, bank-, krediet- en verzekeringswezen en de op
de beurs genoteerde beleggingsmaatschappijen staan in
label 1.
Het bezit van Nederlandse aandelen bij institutionele beleggers en banken is bekend uit de statistische bijlagen van
de jaarverslagen en kwartaalberichten van De Nederlandsche Bank. Het is niet exact bekend hoe deze bedragen
gewaardeerd zijn; soms wordt gewaardeerd tegen beurswaarde, soms tegen aankoopwaarde en soms tegen het
minimum van beurswaarde en aankoopwaarde. Voor de
vergelijkbaarheid zou het wenselijk zijn om bij deze sectoren een correctie toe te passen zodat de bedragen in actuele beurswaarden luiden. Door gebrek aan gegevens is
dit niet mogelijk. Wel kan geconcludeerd worden dat er

50*De auteurs zijn verbonden aan het Centraal Planbureau te Den
Haag.

1957

148

1965

1975

1985

1. Dit artikel is gebaseerd op Werkdocument nr. 21 van het Centraal Planbureau.

Tabel 1. Beurswaarde van aandelen in mrd. gld. per ultimo, 1956-1986

Totaal

Banken

excl.

en

bel.inst.

Bankwezerf 1 Institutionele Buitenland0 Restant°Gezinnend
beleggersb

Internationale Beleggingsconcerns instellingen3

verz.wezen

1957
1958
1959
1960

16,335
14,460

0,715
0,582

20,879
26,968

0,758
1,041

1960
1961
1962
1963
1964
1965
1966
1967
1968
1969

28,554
30,406
28,862
32,593
35,820
34,023
27,690
36,121
47,787
45,354

1,231
1,396
1,477
1,911
1,941
1,866
1,649
1,865
2,478
2,692

19,300
20,938
20,063
22,258
25,066
23,425
18,280
24,765
35,702
33,708

4,665
5,856
7,503

1970
1971
1972
1973
1974
1975
1976
1977
1978
1979

42,332
38,186
48,537
39,249
28,775
41 ,284
41,383
43,337
44,195
46,645

3,104
3,269
4,467
3,876
3,648
5,330
5,523
6,726
8,524
9,219

30,464
25,919
30,692
24,292
16,417
25,656
26,530
26,580
28,177
28,151

5,882
5,882
7,775
7,119
5,125
7,736
8,214
7,552
8,086
8,863

1980
1981
1982
1983
1984
1985
1986

52,701
49,094
57,685
89,889
110,748
145,251
160,506

9,257
8,632
9,572
14,790
17,536
31,749
28,738

35,283
32,243
37,165
56,897
72,034
79,951
90,191

9,990
9,837
9,798
13,512
14,994
19,302
22,986

0,109
0,109
0,123
0,127

0,505
0,552
0,593

8,999
11,616
15,084
15,741

4,927
8,649
1 1 ,209
12,093

1961
1962
1963
1964
1965

1 1 ,598
10,535
15,557

1956
1957
1958
1959

0,425

0,140
0,273
0,206
0,258
0,266

0,666
0,904
0,954
1,077
1,246

15,979
14,414
15,700
17,938
16,035

13,621
13,271
15,733
16,547
16,476

19,071

1966
1967
1968
1969
1970

0,243
0,261
0,329
0,341
0,323

1,376
1,638
1,750
2,041
2,113

12,993
16,643
22,096
20,574
18,798

13,078
17,579
23,612
22,398
21,098

15,305
19,912
26,540
26,149
24,039

1971
1972
1973
1974
1975

0,306
0,339
0,440
0,430
0,325

2,272
3,031
3,771
4,036
4,381

17,218
22,462
17,821
12,233
17,375

18,390
22,705
17,217
12,076
19,203

21,331
26,593
20,776
14,639
23,071

1976
1977
1978
1979
1980

0,289
0,248
0,249
0,238
0,225

4,726
4,429
5,102
4,919
5,124

16,967
18,071
18,573
19,927
23,329

19,401
20,589
20,271
21 ,561
24,023

23,508
24,365
24,314
25,993
29,018

1981
1982
1983
1984
1985

0,317
0,523
0,907
1,074
1,364

5,193
5,839
8,978
1 1 ,465
14,153

22,044
26,796
41 ,895
50,469
66,919

21 ,540
24,527
38,109
47,740
62,815

26,459
29,426
44,865
55,237
72,466

1986

1,714

17,606

71,916

69,270

80,763

19,153

5,191
4,453

Bran: MaandstatistiekFinandewezen(CBS), Vereniging voorde Effectenhandel.
a. Exclusief vastgoedfondsen.

voor de sector bank- en verzekeringswezen sprake is van
enige onderschatting van de waarde van hun aandelenbezit.
Voor het buitenland zijn geen uitgebreide gegevens beschikbaar over het bezit van Nederlandse aandelen. Bekend is slechts wat het buitenland in 1985 aan Nederlandse aandelen in bezit had2, namelijk / 66,9 mrd. Voorts is
bekend wat het buitenland elk jaar c.q. kwartaal netto aankoopt c.q. verkoopt aan Nederlandse aandelen3. Samen
met de gegevens voor de beurswaarde-index kan een tijdreeks worden samengesteld voor het aandelenbezit van
het buitenland door een geschikt startniveau te kiezen (in
bij voorbeeld 1956) en vervolgens te cumuleren op basis
van de rekenregel:
Wt = Wt-i.BKt/BKt-i+NA t

waarin:
Wt = waarde ultimo jaar t;
BKt = beurskoers ultimo jaar t;
NAt = netto aankopen in jaar t.
Er wordt dan verondersteld dat buitenlandse beleggers
een portefeuille-opbouw hebben die gelijk is aan die van
het totaal. Denkbaar is dat deze groep beleggers relatief
meer belangstelling heeft voor de aandelen van de internationals; gegevens ontbreken echter. Voorts wordt aangenomen dat de netto aankopen gedurende het jaar reeds

ESB 10-2-1988

Tabel 2. Aandelenbezit voor enkele sectoren in mrd. gld.
per ultimo

a. Algemene banken, overige geldscheppende instellingen, spaarbanken,
De Nederlandsche Bank en hypotheekbanken en bouwfondsen.
b. Pensioenfondsen, verzekeringswezen en sociale fondsen.
c. Zie teksl.
d. Restant + 50% beurswaarde beleggingsinstellingen (label 1).

gewaardeerd zijn tegen de koers per ultimo. Bij grote koersstijgingen gedurende het jaar en relatief grote aankopen
kan hierdoor een vertekening van de waarde van het aandelenbezit per ultimo ontstaan.
De gegevens omtrent netto aankoop van aandelen door
het buitenland, te zamen met de gegevens voor banken en
institutionele beleggers, en de uitkomsten voor het aandelenbezit van het buitenland staan in label 2. In de kolom
Restant is de beurswaarde van het aandelenbezit opgenomen dat niet bij de genoemde sectoren zit. Het bedrag luidt
exclusief de waarde van de uitstaande aandelen van ter
beurze genoteerde beleggingsmaatschappijen.
Het is in principe mogelijk om het aandelenbezit van gezinnen te bepalen als de som van het genoemde restant
en de beurswaarde van de aandelen van de beleggingsmaatschappijen. Dit levert echter naar alle waarschijnlijkheid een overschatting op van het aandelenbezit van gezinnen. De redenen hiervoorzijn:
2. M. van Nieuwkerk, Kapitaalexport, ESB, jg. 72, nr 3602, 15/22
april 1987.

3. Vanaf 1967; voor de periode daarvoor is aangenomen dat

31,7% van het totale buitenlandse aanbod op de kapitaalmarkl betrekking had op aandelen. Zie E. Sterken, Een statistiek van de
Nederlandse kapitaalmarkt, CCSO-reeks nr. 4, Groningen, 1987.
De gegevens komen uit label 7.1 van de stalislische bijlagen van
de jaarverslagen c.q. kwartaalberichten van DNB.

149

– niet alle aandelen van beleggingsmaatschappijen hoeven in handen te zijn van gezinnen;
– een gedeelte van de beleggingsmaatschappijen legt
zich toe op belegging in obligaties en onroerend goed;
– het aandelenbezit van beleggingsmaatschappijen bestaat ook deels uit binnenlandse aandelen;
– een gedeelte van de beleggingsmaatschappijen heeft
een buitenlands management en opereert ten behoeve
van buitenlandse beleggers.
Gegevens met betrekking tot ter beurze genoteerde beleggingsmaatschappijen ontbreken. Het CBS publiceert
echter de statistiek Financiele gegevens beleggingsinstellingen, waaruit enige gegevens te destilleren zijn omtrent
de beleggingen van beleggingsinstellingen4. Uit die gegevens voor 1983 – 1984 blijkt dat bij de beleggingsinstellingen die overwegend in effecten beleggen:
– ca. 90% van het eigen vermogen in effecten is belegd
(aandelen, obligaties en pandbrieven);
– ca. 70% van het effectenbezit betrekking heeft op aandelen;
– ca. 80% van het aandelenbezit in het buitenland is belegd;
– ca. 60% van het obligatiebezit, inclusief pandbrieven, in
het buitenland is belegd.
Indien deze cijfers ook als indicatief beschouwd mogen
worden voor ter beurze genoteerde instellingen en verondersteld wordt dat het eigen vermogen van deze instellingen gelijk is aan de beurswaarde, zou circa 50% van de
beurswaarde van de beleggingsmaatschappijen indirect
aan gezinnen toegerekend kunnen worden in de vorm van
aandelenbezit. De beurswaarde zou voor 63% (= 0,9 x 0,7)
betrekking hebben op aandelen, waarvan circa 20% belegd is in binnenlandse aandelen. Deze laatste mogen in
de berekening niet worden meegenomen omdat dan een
dubbeltelling zau plaatsvinden. Hieruit resulteert de toerekeningsfactor van 0,5 (= 0,63 x 0,8). Een raming van het
aandelenbezit van gezinnen is dan te berekenen door de
kolom Restant van label 2 te vermeerderen met 50% van
de beurswaarde van beleggingsinstellingen (label 1). Voor
de periode 1965 – 1986 staal de uilkomsl in label 2.
Voor- en nadelen
Als belangrijkste voordeel van deze melhode kan genoemd worden dal de gebruikle cijfers op waarnemingen
beruslen en slechls een tweelal veronderstellingen nodig
is len aanzien van de effeclen in builenlandse handen en
de toerekening van hel aandelenbezil van beleggingsinslellingen. De belangrijksle beperkingen zijn gelegen in hel
niet rekening houden mel:
– hel rechlslreekse builenlandse-aandelenbezil van gezinnen;
– de waarde van hel preferenle-aandelenbezil;
– de waarde van niel ler beurze genoleerde aandelen (zoals bij voorbeeld Vendex);
– de waarde van hel aandelenbezil van de overheid5;
– de waarde van een evenlueel aandelenbezil van bedrijven (zoals bij voorbeeld Elsevier);
– een eventuele onderwaardering van hel aandelenbezil
van banken en inslitulionele beleggers.

De eersle drie facloren zouden lol een groler aandelenbezil leiden; de laalsle drie tot een lager. Over de omvang
van deze correclies valt zonder nadere gegevens weinig
le zeggen.

Indirecte methode
De indirecle melhode is gebaseerd op de veronderslelling dal de conlanle waarde van loekomstige dividenden
gelijk is aan de Iheorelische waarde van hel aandelenbezil. De omvang van de loekomstige dividenden wordt benaderd met de actuele waarde van de dividenduitkeringen
en een verwachte groei hiervan. De theorelische beurswaarde is:
Z D(1+g)t/(Up)t =[(Ug)/(p-g)].D

waarin:
D = dividendbedrag;
g = groei van de dividenden (g < p);
p = rente plus risico-opslag.
De gezamenlijke omvang van de onlvangen en belaalde dividenden, royallies, pachlen en dergelijke is sedert de
Nationale Rekeningen 1977 (op kasbasis) opgenomen
voor de secloren6:
– niel-financiele bedrijven;
– bankwezen (DNB, algemene banken, spaarbanken)7;
– verzekeringswezen (levensverzekeringsmaalschappijen en pensioenfondsen);
– overheid (rijk en overige publiekrechlelijke lichamen);
– sociale verzekeringen;
– gezinshuishoudingen;
– buitenland.
De door deze secloren onlvangen en betaalde dividenden hebben belrekking op:
– aandelen aan de Nederlandse effeclenbeurs genoleerd;
– aandelen aan builenlandse effectenbeurzen genoleerd
(in handen van Nederlandse ingezelenen);
– aandelen die niel aan een effeclenbeurs genoteerd zijn
(in handen van Nederlandse ingezetenen). Dil kan zowel betrekking hebben op fondsen op bijzondere soorlen aandelen zoals bij voorbeeld preferenle aandelen;
– deelnemingen in bedrijven. Deze zullen verder ook als
aandelen worden belileld zodal hel begrip ook niel direcl in waardepapieren belichaamd risicodragend vermogen zoals bij voorbeeld deelnemingen omvat.
De dividendontvangsten van de overheid beslaan voornamelijk uil de winsl van DNB, aardgaswinslen en de winsl
van de PIT. Om een vertekening door deze slaalsbedrijven van de waarde van hel aandelenvermogen le voorkomen, is de winst van DNB in mindering gebrachl op de dividendbelalingen verrichl door het bankwezen en zijn de
resterende onlvangslen bij de overheid in mindering gebrachl op de dividenduilkeringen van niet-financiele bedrijven. Tevens zijn de reslerende dividendbelalingen bij de
niel-financiele bedrijven en hel builenland mel / 1,5 mrd.
respeclievelijk een / 0,5 mrd. verlaagd als raming voor de
belaalde pachlen, royallies en dergelijke. Aan de balenkanl van de dividendslromen is deze lolaal / 2 mrd. reduclie in mindering gebrachl op de niel-financiele bedrijven (/
0,5 mrd.), verzekeringswezen (/ 0,25 mrd.), gezinshuishoudingen (/ 0,5 mrd.) en builenland (/ 0,75 mrd.).

4. Inclusief niet ter beurze genoteerde maatschappijen en depots.
5. Naar schatting was per ultimo 1986 de beurswaarde daarvan
ca. / 3 mrd.
G.Staat 9.8 e.v. Nationale rekeningen 1983, idem 1984 en 1985;
label S 10 e.v. Nationale rekeningen 1986.

7. In tegenstelling tot in de financiele rekeningen bevat de sector
bankwezen hier niet de beleggingsinstellingen. De door deze ontvangen dividendstromen zijn rechtstreeks naar de aandeelhou-

ders hiervan geboekt.

150

f

Tabel 3. De geschatte disconteringsvoet in % opjaarbasis
1977

Rente
Opslag

8,00
3,60

Groei
Discontovoet

2,00
9,41

1978
7,70
3,60
2,00
9,12

1979

1980

1981

1982

8,60
3,60
2,00
10,00

10,20
3,60
2,00
11,57

11,50
3,60
2,00
12,84

9,90
3,60
2,00
11,27

lils|||ls
ll| |||||

1984

1983

8,10
3,60
2,00
9,51

8,20
3,60
2,00
9,61

1985
7,30
3,60
2,00
8,73

1986
6,40
3,60
2,00
7,84

iilsswsSiisiiJi^li:

Tabel 4. Geschatte theoretische beurswaarde van het aandelenbezit in mrd. gld. per ultimo
Aandelen

1977

1978

1979

1980

1981

1982

1983

1984

1985

1986

67,52

99,29
2,61
5,40
0,00
0,00
0,00
39,00

101,05
2,42
5,45
0,00
0,00
0,00
40,28

76,94
1,94
5,76
0,00
0,00
0,00
42,12

103,23
1,52
5,94
0,00
0,00
0,00
47,63

134,63
2,65
7,08
0,00
0,00
0,00
60,16

149,74
3,58
7,89
0,00
0,00
0,00
57,84

181,00
4,44
9,63
0,00
0,00
0,00
83,55

201,28
11,00
10,84
0,00
0,00
0,00
78,03

geemitteerd
door
Bedrijven

Gezinnen

0,00

Buitenland

36,98

95,52
3,52
4,72
0,00
0,00
0,00
41,13

1 1 1 ,99

144,88

146,30

149,30

126,76

158,32

204,52

219,04

278,61

301,16

37,29
1,10
5,92
0,00
0,00
51,99
48,59

35,60
1,20
6,30
0,00
0,00
59,40
43,80

36,05
1,12
7,43
0,00
0,00
57,48
47,11

38,31
1,17
7,55
0,00
0,00
36,67
43,06

43,11
1,60
11,97
0,00
0,00
48,34
53,31

52,04
2,08
18,94
0,00
0,00
65,47
65,99

48,06
2,31
23,98
0,00
0,00
66,88
77,81

71,97
2,52
29,80
0,00
0,00
79,31
95,01

63,11
3,32
38,12
0,00
0,00
91,67
104,93

144,88

146,30

149,20

126,76

158,32

204,52

219,04

278,61

301,16

Banken

3,57

Verzekeringsmijen 3,93

Overheid

0,00

Soc. verzekeringen 0,00

Totaal

Waarde aandelenbezit van
Bedrijven
34,32
Banken
0,85
Verzekeringsmijen 5,95

Overheid

0,00

Soc. verzekeringen 0,00
Gezinnen
30,71
Buitenland
40,06

Totaal

111,88

De na deze correctie geraamde bruto dividendbedragen
betreffen in 1977 respectievelijk 1986 een totale omvang
van / 10 mrd. en / 23 mrd. Hiervan wordt circa 65% door
niet-financiele bedrijven uitgekeerd en het restant is vrijwel
geheel afkomstig uit het buitenland. Als belangrijkste ontvangers van dividenden treden het buitenland en gezinshuishoudingen op voor elk ruim 30%.
De hoogte van de disconteringsvoet (tabel 3) is afhankelijk van de lange rente, een risico-opslag voor beleggingen in risicodragend vermogen en een verwachte groei van
de dividenden. Deze laatste is 2% verondersteld en de risico-opslag is geraamd op 3,6%8.
Op basis van deze disconteringsvoeten en gecorrigeerde dividendbedragen is de theoretische beurswaarde van
het aandelenbezit van de onderscheiden sectoren bepaald
(tabel 4).

Voor- en nadelen
Als belangrijkste voordelen van deze indirecte methode
zijn te noemen:
– voor zover buitenlandse aandelen of deelnemingen in
handen van ingezetenen aanleiding zijn tot dividendstromen zijn deze in de totale waarde van het aandelenbezit vertegenwoordigd;
– voor zover aandelen niet op een effectenbeurs genoteerd zijn maar wel tot dividendstromen aanleiding zijn,
zijn deze in de totale waarde van het aandelenbezit opgenomen. Hierbij gaat het zowel om fondsen als om bijzondere soorten aandelen.
Naast bovengenoemde voordelen moeten als belangrijkste nadelen van de indirecte methode aangemerkt worden dat:
– de gebruikte dividendbedragen ook andere betalingen

ESB 10-2-1988

omvat en de correctie in veelvouden van / 0,25 mrd. uiteraard slechts een schatting is;
de gebruikte methode afhangt van uitgekeerde dividenden en de groei hiervan. De waarde van aandelen zal
door de winstinhoudingen waarschijnlijk onderschat
worden. Vooral bij directe investeringen kan dit een bron
van verschillen zijn;
de waarde van de disconteringsvoet onzeker is. Deze
onzekerheid komt enerzijds voort uit het toepassen van
dezelfde disconteringsvoet voor alle onderscheiden
economische sectoren en anderzijds uit de numerieke
invulling van deze variabelen9.

Vergelijking van de resultaten
Tot slot wordt ingegaan op de verschillen per economische sector tussen de uitkomsten van de tabellen 2 en 4
onderling en in vergelijking met elders gepresenteerde cijfers. Voor dit doel zijn in tabel 5 enige cijfers uit andere
bronnen opgenomen.

8. De bron van de groeivoet is Centraal economisch plan 1986,

middellange-termijnraming met nader beleid (2% reele groei en
0% inflatie). De risico-opslag is een gewogen gemiddelde van een
ex post gerealiseerd verschil tussen aandelen en obligatierendement over een aantal landen (Beursplein 5,17 augustus 1987).
9. In het bijzonder zijn van belang: 1. de nominale groeivoet die in
het recente verleden groter was dan de gebruikte 2%; 2. de constante opslag van 3,6%(-punt) die in het verleden mogelijk hoger
is geweest in verband met de golf van faillissementen; 3. de hantering van de feitelijke lange rente in plaats van de verwachte rente. In de in voetnoot 1 genoemde publikatie zijn daarom enige onzekerheidsvarianten opgenomen.

151

Tabel 5. Waarde van net aandelenbezit volgens andere
bronnen in mrd. gld.
Bankwezen3

1977
1978
1979
1980
1981
1982
1983
1984
1985
1986

Verzekeringswezenb

0,682
0,875
0,965
0,982
0,930
1,508
2,247
2,289
2,453
3,125

6,410
6,824
6,635
7,078
7,326
8,443
12,897
15,752
29,980
37,730

Gezinnen

25C

56d

a. Jaarverslag DNB, 1986, label 2.1, kolommen 12,13,16(incldeelnemin-

gen).
b. Incl, pensioenfondsen, Jaarverslag DNB, 1986, label 2.2, kolommen 10

en 12, (inclusief deelnemingen).
c. P.A. van de Paverd, De beleggingspolitiek van institutionele beleggers onder andere ten aanzien van risicodragend vermogen, preadvies in: Risicodragend vermogen is het aanbod hiervan voldoende of is de vraag te Mem ?,
NIBE, 1982.
d. BeurspleinS, 14 november 1986 (Van de Paverd geciteerd).

De uitkomsten voor de waarde van het aandelenbezit
van banken in label 4 zijn groter dan de in label 2 gepresenteerde cijfers. De belangrijkste oorzaken hiervoor zijn:
– de minimumwaarderingsregel die ten grondslag ligt aan
de cijfers van label 2;
– het ontbreken van niel aan de beurs genoleerde aandelen in de cijfers van label 2. Een voorbeeld hiervan zijn
de deelnemingen die wel in de cijfers van label 5 zijn opgenomen. De verschillen tussen de labellen 5 en 4 zijn
derhalve klein;

Samen goed voor een slordige f 80 mrd.

152

– hel onlbreken van buitenlandse aandelen in de cijfers
van label 2.
Mel betrekking lol hel aandelenbezil van hel verzekeringswezen slemmen de cijfers uil label 4 overeen mel label 5. De belangrijksle oorzaken van de oplredende verschillen zijn:
– de minimumwaarderingsregel die ten grondslag ligl aan
de cijfers van DNB;
– de cijfers van DNB belreffen een sleekproef.
Ten aanzien van hel aandelenbezil van gezinshuishoudingen slemmen de cijfers uil label 2 overeen mel door Van
den Paverd gepubliceerde cijfers (zie label 5), maar zijn
kleiner dan de in label 4 genoemde. Dit vindt vooral zijn
oorzaak in het onlbreken van:
– niel aan de Nederlandse effeclenbeurs genoleerde aandelen;
– buitenlandse aandelen in handen van gezinshuishoudingen.

B.H. Hasselman
F.A.M. van Erp
A.G.H. Nibbelink

Auteurs