Ga direct naar de content

De ruimtelijke dynamiek van het Nederlandse bedrijfsleven

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: februari 17 1988

r

De ruimtelijke dynamiek van het
Nederlandse bedrijfsleven
In een stagnerende economie zijn er in het algemeen weinig bedrijfsverplaatsingen,
omdat investeringsbeslissingen worden afgelast of uitgesteld. Nu er al weer enige jaren
sprake is van een economische opleving, doet zich het omgekeerde verschijnsel voor. Het
bedrijfsleven wordt, met andere woorden, weer mobiel. Echter, niet overal profiteert men
in gelijke mate van de bedrijfsuitbreidingen en -verplaatsingen. Er blijken onder de
verschillende regio’s winnaars en verliezers te zijn. Op basis van nieuw cijfermateriaal
van de Kamers van Koophandel is onlangs voor het eerst sinds de jaren vijftig weer een
regionale bedrijfsmigratiebalans opgesteld. De belangrijkste uitkomsten worden hier
gepresenteerd.

DRS. N.J. KEMPER * – DR. P.H. PELLENBARG **
Bedrijfsverplaatsing als fenomeen
Voor een individueel bedrijf is een verhuizing altijd een
zeer ingrijpende gebeurtenis. Ze vormt meestal het antwoord op een periode van stress in de produktie-organisatie, en gaat gepaard met tal van onzekerheden aangaande de relaties tussen bedrijf en omgeving, zeker indien de
verhuizing niet slechts lokaal is maar leidt tot het verlaten
van de oorspronkelijke plaats of regio van vestiging. Als het
fenomeen van de bedrijfsverplaatsing enige omvang krijgt
kan het ook van betekenis zijn voor de lokale of regionale
economie als geheel, maar dat is slechts bij uitzondering
het geval. Een voorbeeld daarvan was de emigratie in de
loop van de jaren zestig van industriele en groothandelsbedrijven vanuit de stedenring in West-Nederland, die een
aanmerkelijke bijdrage (van ca. 14%) aan de werkgelegenheid van het Groene Hart leverde. Of westelijk Noord-Brabant, waar in 1975 meer dan 10% van de industriele werkgelegenheid werd gevonden in sinds 1950 geTmporteerde
bedrijven. Gemeenten als Amsterdam en Den Haag verloren in de loop van de jaren zestig en zeventig jaarlijks 1 tot
1,5% van hun totale werkgelegenheid als gevolg van bedrijfsverhuizingen1.
Effecten van deze omvang zijn echter zeldzaam gebleken. Economisch-geografisch onderzoek, in het bijzonder
van prof. Wever uit Nijmegen, heeft uitgewezen dat voor
de algemene groei of afname van lokale of regionale werkgelegenheid de bedrijfsverplaatsingscomponent als regel
van veel minder betekenis is dan de componenten oprichting en opheff ing, respectievelijk groei en krimp bij bestaande bedrijven2. Vooral de oprichting van nieuwe bedrijven
heeft recentelijk zeer veel aandacht gekregen van onderzoekers en beleidsmakers. Begrijpelijk, gezien de te verwachten bijdrage van nieuwe lokale werkgelegenheidsinitiatieven aan de vermindering van de werkloosheid en de
mogelijke versterking van lokale en regionale produktiestructuren. Minder interessant zijn de ‘starters’ echter vanuit het perspectief van de werkelijke vestigingsplaatsvoor-

ESB 10-2-1988

keur van ondernemers. Of en hoe die verandert is uit het
ruimtelijke patroon van nieuwe bedrijfsoprichtingen – de
‘primaire lokatiekeuze’ – nauwelijks af te lezen. Nieuwe bedrijven worden meestal als vanzelfsprekend gesticht in de
woonplaats van de aspirant-ondernemers. Hun opkomst
en overlevingskans weerspiegelt bovendien niet zozeer de
kwaliteit van het lokale of regionale produktiemilieu, alswel
de impuls tot ondernemerschap die het sociaal-culturele
milieu oplevert3. Lokatievoorkeuren in de zin van ruimtelijke preferences die ontstaan bij de afweging van alternatieve vestigingsmogelijkheden zijn veel beter zichtbaar bij ‘secundaire lokatiekeuzes’ ofte wel bedrijfsverhuizingen. Geheel anders dan bij de oprichting van het bedrijf staat bij
een verhuizing de vraag waar het bedrijf te vestigen voorop in de rij van te nemen beslissingen. De beslissingen die
dan worden genomen zijn in principe weloverwogen ruimtelijke keuzen. Aldus is het actuele patroon van bedrijfsverhuizingen te zien als een duidelijk signaal van de vigerende vestigingstendensen in het bedrijfsleven. En natuurlijk
zijn de verhuizende bedrijven zelf ook interessant voor hun
nieuwe vestigingsgebied. Produkt- en marktinnovaties, leidend tot groei van omzet en personeel zijn vaak de drijfveer voor verhuizing . Welke gemeente zou geen prijs stellen op zulke kandidaten voor het bedrijfsterrein?

* Werkzaam bij de Vereniging van Kamers van Koophandel te
Woerden.
** Universitair hoofddocent Economische Geografie aan de Rijksuniversiteit Groningen.
1. Voor een overzicht van deze en andere gegevens over bedrijfsverplaatsingsprocessen in het nabije verleden, zie P.H. Pellenbarg, Bedrijfsrelokatie en ruimtelijke kognitie, dissertatie, R.U.
Groningen.
2. Zie onder andere E. Wever, Nieuwe bedrijven in Nederland, Van
Gorcum, Assen, 1984.
3. P.H.M. Bleumink, G.B. de Groot, J. Bilderbeek en E. Wever,
Nieuwe ondernemingen en regio, Nijmegen, 1985.
4. J.A.A.M. Kok, G.J.D. Offerman en P.H. Pellenbarg, Innovatieve bedrijven in hetgrootstedelijk milieu, Geografischlnstituut.R.U.
Groningen, 1985.

153

Onderzoek naar bedrijfsverplaatsingen
Met onderzoek naar bedrijfsverplaatsingsprocessen in
Nederland is altijd sterk gehandicapt door het ontbreken
van een goede landelijke registratie van de mutaties in het
bedrijfsleven. Er zijn weliswaar diverse landelijke bedrijvenregistraties, maargeendaarvanhieldooitsystematisch
bij wanneer, vanwaar en waarnaartoe bedrijven verhuisden. Slechts eenmaal is, voorde jaren vijftig, door het SISWO een landelijke inventarisatie gemaakt, op basis van
een uitwerking van gegevens uit de kartotheek van de Algemene Industrie Statistiek, die nu niet meer bestaat5.
Juist door zijn landelijke optiek is dit onderzoek klassiek geworden. Het schetste een beeld van bedrijfsverplaatsing
binnen West-Nederland enerzijds en tussen West- en overig Nederland anderzijds (tabel 1).
De eerste beweging had voornamelijk betrekking op ‘industriele suburbanisatie’ rond de grote steden, de tweede
was voornamelijk een trek van arbeidsintensieve produktiebedrijven en -afdelingen naar de provincies in Noord-,
Oost- en Zuid-Nederland, waar bij de gespannen arbeidsmarktverhoudingen van die tijd nog voldoende goedkoop
en ongeschoold personeel was te vinden.
De jaren vijftig liggen inmiddels ver achter ons, en de bedrijfsmigratiepatro nen zijn sindsdien ingrijpend veranderd.
In het bijzonder geldt dit voor de op arbeid gerichte deconcentratie van bedrijvigheid uit West-Nederland, die zich bij
de veranderende arbeidsmarktomstandigheden in de jaren
zestig en zeventig geleidelijk is gaan richten op de Mediterrane landen en de lage loongebieden in de derde wereld. De korte-afstandscomponent van de bedrijfsmigratie
bleef echter bestaan, en werd onderwerp van een ware
hausse in bedrijfsmigratie-onderzoek in de tweede helft
van de jaren zeventig en begin jaren tachtig. Gealarmeerd
door het wegvallen van de vele spontane verplaatsingen
naar Noord-, Oost- en Zuid-Nederland enerzijds, en anderzijds gei’ntrigeerd (of ge’irriteerd) door het toenemen van de
‘urban overspill’ van bedrijvigheid rond de grote centra in
West-Nederland, zetten tal van lokale en regionale instanties zich aan het bestuderen van de bedrijfsverplaatsingsbewegingen en hun achtergrond. Vrijwel al deze studies
hadden een beperkte lokale of regionale optiek. Door het
gebruiken van zeer uiteenlopende bedrijfsregistratiesystemen zijn ze bovendien slecht vergelijkbaar, laat staan optelbaar. Niettemin zijn er over de ontwikkeling van de bedrijfsverplaatsingen in de periode 1960-1980 enkele globale conclusies te trekken:
– bedrijfsverhuizingen vinden vooral plaats in West-Nederland. Er vindt nog slechts een bescheiden deconcentratie plaats naar andere provincies, met name richting
Noord-Brabant;
– de grootste bedrijfsmobiliteit vindt plaats rond Amsterdam. De deconcen tratie vanuit Rotterdam en Den Haag,
en zeker die bij Utrecht, is in verhouding kleiner;
– er zijn aanwijzingen dat de expulsie van bedrijvigheid
vanuit Amsterdam e.o. zich verlegt van het Groene Hart
naar aan de Oostflank van de Randstad gelegen bestemmingen (Oost-Utrecht en Gelderland);
– gelet op de vertrekrichting van bedrijven zijn de Noorden Zuid- vleugel van de Randstad als het ware gescheiden polen;
– de groothandel verdringt in de jaren zestig de industrie
als meest mobiele sector. In de loop van de jaren zeventig worden ook delen van de zakelijke dienstensector in
het bedrijfsmigratieproces betrokken;
– in de tweede helft van de jaren zeventig valt de intensiteit van de bedrijfsdeconcentratie rond de agglomeraties
in West-Nederland terug.
Door het fragmentarische karakter van de bronnen

154

Tabel 1. Aantallen tussen 1950 en 1960 verplaatste industriele bedrijven met meer dan tien werknemers, naar
landsdeel van herkomst en vestiging
Landsdeel

Landsdeel van vestiging

van
herkomst

Noord

Oost

West

Zuid

Totaal

Noord
Oost
West
Zuid

89
31
117
4

15
164
159
21

2
6
321
3

1
15
189

107
216
711
217

Totaal

241

359

332

319

1251

114

waarop bovenstaande conclusies werden gebaseerd kunnen ze niet als echt hard worden beschouwd. Maar bovendien is tot dusverre niet duidelijk in hoeverre de tendensen
waarom het gaat zich doorzetten in de jaren tachtig dan wel
worden afgebroken of omgebogen. De gevolgen van de recessie in het begin van de jaren tachtig en de verschuivingen in de sectorstructuur en lokatie-eisen die sindsdien zijn
opgetreden, zijn onbekend gebleven, ook al omdat de belangstelling voor het bedrijfsmigratieverschijnsel bij geografische en economische onderzoekers sterk is afgenomen.
Belangrijke actuele vragen blijven daardoor onbeantwoord. Allereerst de primaire vraag, aan het begin van dit
artikel reeds opgeworpen, of inderdaad sprake is van oplevende mobiliteit in reactie op de verbeterde economische
omstandigheden. Daarnaast is uiteraard van groot belang
in welke sectoren die mobiliteit zich thans manifesteert, en
welke regie’s vandaag de dag de belangrijkste herkomsten bestemmingsgebieden zijn. Het laatste is vooral van betekenis in verband met de – eerder beredeneerde – signaalfunctie die bedrijfsmigratieprocessen hebben voor de
huidige vestigingsplaatsvoorkeuren van ondernemers c.q.
lokatietendensen van sectoren. Voor het eerst sinds de jaren vijftig zijn hierover nu actuele cijfers beschikbaar, niet
zoals toen beperkt tot de industriele sector, maar voor het
totale bedrijfsleven.

Mutatiebalansen voor 1986
Uit het bovenstaande blijkt dat een sluitend systeem,
waarin de bedrijfs verplaatsingen worden geregistreerd, tot
nu toe ontbrak. In feite ontbrak een totaalsysteem voor het
registreren van de bedrijvigheidsdynamiek, dat wil zeggen
de ontwikkeling in oprichting, opheffing, overneming en
verplaatsingen van bedrijven en bedrijfsvestigingen. Om
deze reden zijn de Kamers van Koophandel in 1985 gestart
met het z.g. ‘mutatiebalansensysteem’. In dit systeem worden op basis van het Handelsregister alle relevante wijzigingen van een code voorzien. Op deze wijze is het mogelijk groepen mutaties te onderscheiden die in positieve zin
(verschijnen) of negatieve zin (verdwijnen) van invloed zijn
op de omvang van het bedrijfsleven. Op deze wijze kan
men sectoraal en regionaal ‘mutatiebalansen’ opstellen6.
Deze geven voor beleid een beter inzicht in de processen
die zich in de regionale economie afspelen. Naast groepen
als nieuwe en opgeheven bedrijfsvestigingen wordt ook
een ruimer overzicht geboden van de verplaatsing van bedrijfsvestigingen.
5. SISWO, Verplaatsing industriele bedrijven, deelrapport I en II,
Amsterdam, 1967.
6. N.J. Kemper, Regionaal-economische mutatiebalansen, Planning, nr. 22, 1984, biz. 2-12.

Bedrijfsverplaatsing naar sector
In totaal zijn in 1986 ca. 27.000 bedrijfsverplaatsingen
geregistreerd (tabel 2). Het grootste deel hiervan vond
plaats in de sector zakelijke diensten (1/3). De groothandel, de detailhandel en de verzorgende diensten kennen
elk3000-4000 verplaatsingen (10-15%). De industrie komt
lager uit met ca. 2400 verplaatsingen. Als we het aantal
verplaatste vestigingen betrekken op het totaal van de vestigingen per sector (verplaatsingsfactor), dan blijkt dat per
jaar 5% van de bedrijfsvestigingen wordt verplaatst. De
groothandel is het meest mobiel (6,9%), gevolgd door de
zakelijke diensten (6,8%). De detailhandel (2,8%) en de
verzorgende diensten (3,1%) zijn het meest honkvast. De
afstand van de verplaatsing is benaderd door het onderscheid tussen verplaatsingen binnen het district van de Kamer van Koophandel (korte afstand) en verplaatsing tussen Kamer van Koophandeldistricten (lange afstand). Ook
dan blijken de groothandel en de zakelijke diensten het
meest mobiel, terwijl de detailhandel, de verzorgende diensten en ook de bouw dichter bij hun oude vestigingsplaats
blijven.
Bedrijfsverplaatsing per provincie
In het vervolg van de analyse gaan we ervan uit dat de
industrie, de groothandel en de zakelijke dienstverlening
de meest ‘stuwende’ sectoren zijn voor de regionale economie. Verplaatsing van deze sectoren is daarom een belangrijk ruimtelijk-economisch proces. In 1986 hebben zich
in deze sectoren 2800 verplaatsingen tussen provincies
voorgedaan (tabel 3). Dit is aanmerkelijk meer dan in 1985,
toen 2288 verplaatsingen werden geregistreerd. Een aanzienlijke migratiedynamiek zien we in Noord- en Zuid-Holland (ca. 600), gevolgd door Noord-Brabant, Utrecht en
Gelderland (ca. 300). Het vertrekpercentage ligt vooral in
Utrecht boven het gemiddelde (1,7), maar Utrecht heeft
ook het hoogste vestigingspercentage (1,9), gevolgd door
Drenthe (1,4) en Gelderland (1,3). Groningen heeft het
laagste vestingspercentage (0,7) en door een hoog vertrekpercentage ook een sterk negatief percentueel migratiesaldo (- 0,6). Het vertreksaldo was in Groningen in 1986
echter aanzienlijk ongunstiger dan in 1985 (- 39 t.o.v. -9).
We zien ook in een aantal andere provincies dat het migratiesaldo niet erg stabiel is, zoals in Drenthe, Overijssel/Flevoland en in Limburg. Utrecht en Noord-Brabant vertonen
een overtuigend vestigingsoverschot, Noord- en Zuid-Holland daarentegen een aanzienlijk vertrekoverschot in zowel 1985 als 1986. De provincie Groningen heeft vooral
een negatief saldo in de zakelijke dienstverlening. Drenthe
heeft hier juist een positief saldo, evenals Overijssel/Flevoland, dat ook in de groothandel een positief beeld toont.
Gelderland boekt alleen winst in de groothandel en verliest
vestigingen in de zakelijke diensten. Utrecht heeft zowel
een positief saldo in de groothandel als in de zakelijke diensten, terwijl Noord-Holland juist het omgekeerde beeld vertoont. Zuid-Holland verliest vestigingen in de industrie en
de groothandel. Noord-Brabant toont juist winst in deze
sectoren en verlies in de zakelijke diensten.

Interregionaalverplaatsingspatroon
Voor het totaal van de sectoren industrie, groothandel
en zakelijke dienstverlening is een interregionaal migratieoverzicht samengesteld (tabel 4). Het betreft hier gemiddelde cijfers over de jaren 1985 en 1986. Groningen blijkt
met vrijwel alle andere provincies een negatief vestigingssaldo te hebben. Ook Friesland toont in overwegende mate
een negatief beeld. Groningen verliest vooral bedrijven aan
Gelderland, Utrecht en Noord-Holland; Friesland vooral
aan Overijssel/Flevoland en Noord- en Zuid-Holland.
Drenthe heeft een tamelijk evenwichtige migratiebalans.
Overijssel/Flevoland verliest bedrijven aan Gelderland en
het zuiden van het land, maar ontvangt bedrijven uit West-

ESB 10-2-1988

Tabs/ 2. Verplaatsing van bedrijfsvestigingen naar sectoren, 1986
Bedrijfs
klasse

Verplaatsing
aantal
%

Agrarische sector

461

Delfstoffenwinning

28
2381
12
1909

Industrie

Nutsbedrijven
Bouw

Groothandel
Detailhandel
Zakelijke diensten3
Verzorg. dienstenb
Overige diensten0
Holdings

Overig
Totaal

4196
3633
9049
2944
522
1463
486
27085

1,6
0,1
8,7
0,0
6,8
15,8
13,0
33,8
10,5
1,9
5,5
2,2
100,0

Verplaatsingsfactor
korte
lange
afstand afstand totaal
2,5
3,9
4,0
3,2
3,8
4,4
2,3
4,5
2,5
3,8
4,7
3,5
3,5

0,6
1,8
1,5
0,4
1,0
2,6
0,6
2,3
0,6
1,3
2,7
23,2
1,5

3,1
5,7
5,6
3,6
4,8
6,9
2,8
6,8
3,1
5,0
7,4
26,7
5,0

a. Transport, opslag, communicatie, bank- en verzekeringen, makelaardij,
zakelijke dienstverlening.

b. Horeca, reparatie, sport, recreatie, reiniging, wasserijen, kappers e.d.,
fotoateliers.
c. Overheid, onderwijs, medische en sociale diensten, religieuze en sociaalcultureleinstellingen.

Nederland. Ook Gelderland verliest bedrijven aan het zuiden, maar ontvangt bedrijven uit het noorden (Overijssel/Flevoland) en westen (Zuid-Holland). Utrecht vertoont
een zeer sterke overloop uit Noord- en Zuid-Holland.
Noord-Holland toont in overwegende mate een vertrekoverschot. De bedrijven trekken naar het zuidoosten
(Utrecht, Flevoland/Overijssel) en zuiden (Zuid-Holland en
Noord-Brabant). Vanuit Zuid-Holland trekken de bedrijven
in oostelijke (Flevoland/Overijssel, Gelderland en Utrecht)
en zuidelijke richting (Noord-Brabant). Zowel in Noord- als
Zuid-Holland is een lichte instroom uit Groningen en Friesland. Zeeland vertoont evenals Groningen over de gehele
linie een negatief migratiesaldo. Noord-Brabant trekt daarentegen juist bedrijven aan uit vrijwel alle provincies van
Nederland, vooral Noord- en Zuid-Holland en Overijssel en
Gelderland. Ook Limburg trekt bedrijven aan uit een groot
deel van Midden-Nederland.
De interregionale verplaatsingspatronen vertonen wel
duidelijke verschillen in de tijd (tabel 5). De trek vanuit
Noord-Nederland naar West-Nederland is stabiel, evenals
de trek uit West-Nederland naar Utrecht. Tegenover een
trek uit West-Nederland naar Noord-Brabant in 1985 stond
in 1986 echter een stroom naar Flevoland/Overijssel en
Gelderland. Binnen West-Nederland vertonen de regie’s
Rotterdam en Gouda, Zaandam en Hilversum een vertrekoverschot, Amsterdam heeft een evenwichtige migratiebalans, terwijl de regio Den Haag bedrijven aantrekt. Buiten
West-Nederland zijn het vooral de regie’s Flevoland,
Utrecht, Veluwe, West-Betuwe, West-Brabant en Noordoost-Brabant die bedrijven aantrekken7.
Werkgelegenheidseffecten
De migratiepatronen van de vestigingen lopen van jaar
tot jaar uiteen. Nog meer verschillen zullen we aantreffen
bij de Werkgelegenheidseffecten van de migratie. De omvang van de verplaatste bedrijven kan immers sterk uiteenlopen. Dit moet bedacht worden bij de interpretatie van de
werkgelegenheidsgegevens (tabel 6). Bij de interprovinciale verplaatsingen waren in 1986 een kleine 6000 arbeidsplaatsen betrokken. De hoogste vertrekcijfers zien we in
Noord- en Zuid-Holland, de hoogste vestigingscijfers in

7. P.M. Pellenbarg, S. Grit en N.J. Kemper, Atlas van Nederland,
deel 9: Bedrijven, Staatsuitgeverij, ‘s Gravenhage, 1987.

155

Tabel 3. Interprovinciale migratie van bedrijfsvestigingen naar sector en provincie, 1986
Provincie

Industrie
b

a
Groningen
Friesland
Drenthe
Overijssel/

10
14
13

Flevoland
33
Gelderland
52
Utrecht
38
Noord-Holland 48
Zuid-Holland 62
Zeeland
7
Noord-Brabant 69
Limburg
16
Totaal
362

b

17

16

1

3
3

12
17

20
19

-8
-2

1
0
-3
-7
-19
0
29
1
0

32
52
41
55
81
7
40
15
362

a

-8

18
11
10

Zakelijke diensten
a
b
c

Groothandel

c

67
118
108
138
159
9
132
38
815

50
96
93
184
189
16
94
38
815

17
22
15
-46
-30
-7
38
0
0

c

Totaal
b

a

Percentage
b
c

90
64
52

-39
-7
23

0,7
0,8
1,4

1,3
0,9

199

165

346
363
551
610
44
384
120
2800

334
316
634
660
49
334
102
2800

34
12
47
-83
-50
-5
50
18
0

1,1
1,3
1,9
1,0

1,0
1,2
1,7
1,2
1,0
0,8

24
31
45

56
33
23

-32
-2
22

51
57
75

99
176

83
186
182
395
390
26
200
49
1623

16
-10
35
-30
-1
2
-17
17
0

217
365
389
28
183
66
1623

a

c

-0,6
-0,1
0,4

1,0

0,9
0,8
1,0
0,8
1,1

0,2
0,0
0,2
-0,2
-0,1
-0,1
0,1
0,1
0,0

0,9
0,7
1,1

a. Vestiging. b. Vertrek. c. Saldo.
:».ft;S¥::i¥ft«W£wfc¥K*

llllll
liili

SSMiKMsSi*

J5K»jii¥Ji}wS«*M»

Utrecht en Gelderland. Deze provincies hebben ook een
aanzienlijk positief saldo, terwijl het saldo van Noord- en
Zuid-Holland sterk negatief is. Ook Limburg, Groningen en
Zeeland hebben een negatief saldo. Opvallend is dat
Noord-Brabant tegen verwachting geen aanzienlijk positief
saldo heeft. Alleen in de groothandel is het saldo van
Noord-Brabant positief. Groningen verliest werkgelegenheid zowel in de Industrie als in de zakelijke diensten. In
Gelderland wordt het positieve saldo juist vooral door de
zakelijke diensten bepaald. Utrecht scoort voor alle drie de
sectoren een positief beeld, terwijl het in Noord-Holland
juist over de hele linie negatief is. In Zuid-Holland is er vooral een negatief saldo in de zakelijke dienstverlening, terwijl
het saldo in de Industrie positief is. Limburg heeft een negatief saldo dat vooral wordt veroorzaakt door de Industrie.

Siiil
iilli

Conclusies
De nieuwe gegevens over bedrijfsmigratie tonen een dynamisch beeld van de Nederlandse bedrijvigheid. Een jaarlijkse mobiliteit van 5% wijst erop dat in een betrekkelijk korte periode een aanzienlijk deel van het bedrijfsleven van
lokatie verandert. We moeten daarbij in aanmerking nemen
dat een groot deel van deze verhuizingen lokaal van karakter is. Toch blijken jaarlijks enige duizenden verhuizende
bedrijven de provinciegrenzen te overschrijden, en de
daarbij optredende ruimtelijke patronen zijn zeker interessant, gelet op de verschillen die optreden met de situatie
voor 1980.
De mobiliteit in de industrie, ooit verhuizer nr. 1, is ver-

Tabel 4. Migratie bedrijfsvestigingen in industrie, groothandel en zakelijke diensten per provincie,
1985/1986
Provincie

8
24
3

Gelderland

4

Zeeland
Noord-Branbant
Limburg
Totaal
Provincie

2
12
10

0
4
3
68

c

11
26
5
9
6
19
10
2
5
1
92

-3
-2
—2

-5
-5
-8
-1
-2
-1
2

-24

Noord-Holland
a
b
c

Groningen

19

Friesland

15

Drenthe

6

Overijssel
33
Gelderland
57
Utrecht
83
Noord-Holland
Zuid-Holland
214

Zeeland

b

a
11

Groningen
Friesland
Drenthe
Overijssel
Utrecht
Noord-Holland
Zuid-Holland

Friesland

Groningen

a

7

Noord-Brabant 65
Limburg
17
Totaal
513

12
12
6
48
57
136
223
5
76
18
591

8
3
0
-15
0
-54
-10
2
-12
-1
-78

a. Vestiging uit. b. Vertrek naar. c. Saldo

b
8

5
4
6
5

5
9
4
5
15
9
1
2
1
58

12
5
2
2
2
50

c
3
-1
-6
2
0
-3
-4
1
-1
1
-8

a
26
5

24
5

2
1

10
8

10
9
3
6

0
-1
2
0
0
1
2
1
6

b

c

7
25
58
60
223

10
5
7
31
66
92
214

1
4
0
-6
-B
-32
10

17
107
19
532

16
139
22
598

1
-32
-4
-66

10
9

Overijssel

5
6
7
1
3
1
70

a
2
1

7
0
2
0
64

Zeeland
b
c
0

0
0
3
1
5
16

0
4
3
7
17

2
-1
-1
0
-1
-3
-2
-1

13
1
39

15
3
50

-3
-2
-11

2
1

Gelderland
b
c

a

b

c

a

5
9

3
4
10

2
6
0

9
4
9
43

4
6
8
33

5
-2
1
10

43
11

-10
0
15
6
0
-5
-2
12

60
57

64
57
58
3
52
15
298

-4
0
8
1
-9
-A
6

10

Zuid-Holland
a

Drenthe
b
c

33
11
48
31
0
12
3
160

33
25
0
16
5
149

66
4
43
11
304

c

a

1
1
-2
5
9
0
12
32
3

1
1

16
52
25
76
139
15

4
2
3
12
43
25
65
107
13

32
362

27
297

6
65

5
2
2

b

6

c

64

Noord-Brabant

a

Utrecht
a
b

0
5
15
9
18
22
3
27
99

Limburg
b
c
3
2
1
3
11

5
17
19
1
32
92

-2
-1
-1
2
4
4
1
4

2
-6
7

2
5
5
11
60

5
0
-2
0
4

136
92
3
25
5
349

83
60
1
25
9
258

54
32
3
0
-4
91

5
3
11

Tabel 6. Interprovinciale migratie van werkgelegenheid naar sector en provincie, 1986
Provincie

a
Groningen
Friesland

145
10
46
75
243

Drenthe

Overijssel/FI.
Gelderland
Utrecht
Noord-Holland
Zuid-Holland

Zeeland
Noord-Brabant
Limburg
Totaal

444
106
415
35
338
28
1885

Industrie
b
170
59
17
151
170
185
234
218
59
425
197
1885

Groothandel
c
-25
^9
29
-76
73
259
-128
197
-24
-87
-169
0

a
29
27
20
179
237
509
234
272
23
377
28
1935

b
35
18
11
157
177
260
596
360
46
249
26
1935

Totaal

Zakelijke diensten

a

c
-6
9
9
22
60
249
-362
-88
-23
128
2
0

11
54
41
130
578
372
271
305
14
139
89
2004

b
62
33
5
38
198
133
458
850
30
158
39
2004

c
-51
21
36
92
380
239
-187
-545
-16
-19
50
0

b

a
185
91
107
384
1058
1325
611
992
72
854
145
5824

267
110
33
346
545
578
1288
1428
135
832
262
5824

c
-82
-19
74
38
513
747
-677
-436
-63
22
-117
0

a. Vestiging. b. Vertrek. c. Saldo.

der teruggevallen ten opzichte van de groothandel. De zakelijke dienstverlening is thans het meest mobiel (met een
jaarlijkse mobiliteit van bijna 7%), juist over de wat grotere
afstanden. Over het totale bedrijfsleven genomen lijkt de
verhuisactiviteit groeiende.
De grootste dynamiek is – als voorheen – waarneembaar in Noord- en Zuid-Holland, maar de geografische
schaal van de hier optredende migratieprocessen heeft
zich verruimd, waardoor deze provincies als geheel nu op
verlies staan in de emigratie/immigratiebalans. Winst is er
in de Halfwegzone, met name in Utrecht en Noord-Brabant.
Opmerkelijk is daarbij dat Noord-Brabant weliswaar veel
bedrijven ontvangt vanuit het Westen, maar er ook veel terugstuurt! Qua werkgelegenheid is de balans zelfs in het
nadeel van Brabant. Van de overige provincies is de positie van Gelderland, Overijssel en Drenthe goed. De meest
noordelijke provincies, Groningen en Friesland, staan op
verlies, evenals Zeeland. Opmerkelijk is, dat bij de expulsie van bedrijvigheid de Noord- en Zuidvleugel van de
Randstad niet langer gescheiden polen lijken te vormen:
Noord-Holland zendt ook bedrijven naar Zuid-Holland en
Noord-Brabant, en Zuid-Holland naar Utrecht, Gelderland
en zelfs Overijssel. Het globale patroon is dat van een ruimtelijke uitdijing van de bedrijvigheid in West-Nederland,
waarvan de regie’s Oost en Zuid profiteren. Aldus bevestigen de bedrijfsmigratietendensen het ook reeds uit andere onderzoekingen8 sterk opkomende beeld van Nederland als een ‘urban field’, met een steeds smaller worden-

Tabel 5. Migratie Noord- en Zuid-Holland, 1986 (groothandel en zakelijke diensten)
Vestiging in

Vertrek uit

N&Z-Holland
N&Z-Holland
Saldo
Provincie 1985 198686-85 1985 198686-85 1985 1986
Gr/Fr/Dr

Overijssel
Gelderland
Utrecht

59
46
86
65

Zeeland
23
N-Brabant 110
Limburg

Totaal

29
418

54
48
111
147
17
182
36
595

-5
2
25
82
-6
72
7
177

41
46

76
148
17
166
30
524

37
88
132
205
20
188
36
706

17
-4
18
42
0 -40
56
10 -21
57 -83 -58
3
6
-3
22 -56
-6
-1
6
0
182 -106 -111

de periferie in het uiterste Noorden en Zuidwesten, en wellicht de dreiging van een uitholling in het oorspronkelijke
centrum.

N. J. Kemper
P.H. Pellenbarg

8. E. Wever, Regionaal-economischperspectief, Van Dien en Co.,
1985.

Vestigingsplaatsen met een zachte g zijn het meest in trek

ESB 10-2-1988

159

Auteurs