De vier zonden van Kok
A. Knoester*
V:
‘anuit Europeesperspectief bezien maakt minister Kok zich op vier manieren
schuldig aan een verslechtering van de Nederlandse concurrentiepositie. Ten
eerste warden de collectieve lasten de facto verhoogd. Ten tweede is de overheid de
aanstichter van een loon-prijsspiraal, waardoor Nederland zijn traditionele positie
van laag-inflatieland verliest. Ten derde betekent het milieubeleid vooral een
lasten-verzwaring voor internationaal opererende bedrijven en ten vierde blijven
de uitgaven voor technologic- en industriebeleid opmerkelijk achter, juist nu de
industriele structuur moet worden versterkt.
“Nederland komt sterker te staan door de ingeslagen
weg te vervolgen. Daarmee kunnen wij de Europese
concurrentie aan”, zo belooft de minister van Financien ons in het voorwoord van de Miljoenennota
1993- Hij wekt hiermee de suggestie dat het kabinetLubbers/Kok alle mogelijke moeite doet om toch
vooral goed in te spelen op de eisen die de steeds
verdergaande Europese integratie aan ons land stelt.
Maar is dit nu wel zo? Wat bedoelt minister Kok met
het vervolgen van de ingeslagen weg? Vindt hij soms
dat we vooral door moeten gaan met de verzwaring
van de collectieve-lastendruk die tijdens zijn bewind
tot stand kwam? Of bedoelt hij met het vervolgen
van de ingeslagen weg dat de Nederlandse regering
moet doorgaan met het veroorzaken van inflatie
door kostenstijgingen vanuit de collectieve sector?
Deze en andere vragen komen op bij lezing van de
Miljoenennota.
Bezien vanuit Europees perspectief is op de Miljoenennota 1993 het nodige aan te merken. Ik beperk
mij tot een beknopte bespreking van vier zonden
die Kok mijns inziens in Europees verband begaat.
Deze hebben achtereenvolgens betrekking op de
collectieve-lastendruk, de loon-prijsspiraal, de lastenverzwaringen uit hoofde van het milieubeleid en
de veel te geringe inzet van middelen voor het industrie- en technologiebeleid.
Collectieve-lastendruk
Naar verwachting zal de collectieve-lastendruk volgend jaar met 0,6 % van het nationale inkomen dalen, waardoor hij in 1993 op 53,0% van het nationale inkomen uitkomt. Deze ingeboekte daling is
echter bijzonder ongewis. Zo is het Centraal Planbureau in de Macro Economische Verkenning voor
1993 uitgegaan van een bijkans utopische dollarkoers van/ 1,85. Afgaande op de huidige dollarkoers en de reele verwachting dat de Amerikanen
nog wel even zullen doormodderen met hun bestaande dubbeltekort, lijkt een benedenwaartse bijstelling van de dollarkoers met een kwartje goed
verdedigbaar. Uit de Macro Economische Verkenning 1991 (biz. 27) blijkt dat door zo’n aanpassing
de collectieve druk met 0,5 procent van het nationa-
le inkomen oploopt. Met andere woorden, tegen de
huidige dollarkoers zal er volgend jaar helemaal
geen sprake zijn van een daling van de collectievelastendruk.
Afgezien hiervan geldt dat volgend jaar de collectieve-lastendruk – ook al mocht deze in 1993 het niveau van 53% van het nationale inkomen bereiken toch nog altijd hoger ligt dan het niveau van 52,3 procent in 1990. In het regeerakkoord 1989 is afgesproken de collectieve druk te stabiliseren ten opzichte
van 1990 en niet, zoals de minister van Financien
ons wil doen geloven, ten opzichte van het achteraf
te hoog geraamde niveau van 53,6 procent .
De Centraal Economische Commissie heeft bij herhaling haar zorg uitgesproken over de lange reeks van
lastenverzwaringen die dit kabinet heeft doorgevoerd of nog gaat doorvoeren van per saldo ruim
/ 10 mrd. zoals onder meer de milieuheffingen
(/ 1,7 mrd.), de tabaksaccijnzen (f 850 mln.), het
huurwaardeforfait (/ 600 mln.), de overbrenging
van produkten en diensten naar het hoge BTW-tarief (/ 335 mln.), de beperking van de inflatiecorrectie (in 1993/ 760 mln.), de vermindering van de
rijksbijdrage aan het AAW/AWW-fonds (/ 2 mrd.),
de verhoging van de autokosten (f 1,1 mrd.) onder
meer door hogere dieselaccijns en motorrijtuigenbelasting. Tegenover al deze lastenverzwaringen staat
maar een beperkte lastenverlichting ter grootte van
/ 3 mrd. (waarvan circa/ 2 mrd. voor de voorgenomen verlaging van het hoge BTW-tarief), zodat per
saldo een lastenverzwaring van/ 7 mrd. resteert.
Nog afgezien van de vraag hoe wij dit in nationaal
verband ervaren, zijn dit niveau en deze ontwikkeling van de Nederlandse collectieve-lastendruk in
Europees perspectief bezien, hoogst ongewenst. Uit
figuur 1 blijkt dat de Nederlandse lastendruk zich
momenteel ruim boven het niveau bevindt van de
belangrijkste buitenlandse concurrenten, zoals
Duitsland, Frankrijk, Italic en het Verenigd Konink* De auteur is verbonden aan de vakgroep Toegepaste
Economic van de Katholieke Universiteit Nijmegen.
1. Zie regeeraakkord 1989. Tweede Kamer. 1989-1990.
nr. 21132. ‘s Gravenhage, 1989.
rijk. Dit geldt in nog sterkere mate in vergelijking
met de Verenigde Staten en Japan. Uit concurrentieoverwegingen kan ons land zich een dergelijk verschil in lastendruk niet lang permitteren.
Dit klemt te meer omdat per 1 januari a.s. de interne
Europese markt tot stand komt en voor de eeuwwisseling de in het Verdrag van Maastricht afgesproken
Europese Economische en Monetaire Unie (EMU).
Ons land zal in de komende jaren wat de collectieve
druk betreft onherroepelijk tot de Europese orde
worden geroepen. Dit komt neer op de noodzaak
om de Nederlandse collectieve-lastendruk met vijf a
tien procentpunten van het nationale inkomen te
verlagen tot een niveau dat in de buurt komt van
dat van Duitsland. Minister Andriessen van Economische Zaken en CDA-fractievoorzitter Brinkman hebben dit blijkbaar goed begrepen als we afgaan op
hun recente pleidooien om in de komende jaren de
Nederlandse lastendruk jaarlijks met ten minste
0,5% van het nationale inkomen te verlagen. Het is
daarom onbegrijpelijk dat minister Kok – die als een
van de architecten van het Verdrag van Maastricht
toch het best geinformeerd moet zijn over de toene-
mende beleidsconcurrentie in Europees verband zich niet uitlaat over de noodzaak van een dergelij-
ke drukverlaging en in plaats daarvan de Nederlandse collectieve-lastendruk juist verhoogt.
Loon-prij sspiraal
Vanuit Europees perspectief bezien is ook de Nederlandse loon- en prijsontwikkeling van belang. Volgens het Centraal Planbureau zal dit jaar de loon-
som per werknemer in bedrijven met 5,25% stijgen,
terwijl voor 1993 een loonstijging van vijf procent
wordt verwacht. Nu zal er wel geen opzet in het
spel zijn, maar uit tabel 1 blijkt dat het Centraal Planbureau de loonstijging van dit kabinet systematise!!
heeft onderschat.
Ook voor 1993 bestaat er een goede kans dat de
loonstijging hoger uitkomt dan nu wordt geraamd.
Uit de Macro Economische Verkenning 1993 blijkt
dat het Centraal Planbureau tot de loonraming van
vijf procent komt via een veronderstelde contract-
loonstijging van 4,25% in 1993. In de pers verschijnen echter nu al loonclaims die oplopen tot acht
procent, en dat terwijl nog maar voor 20% van de
onder een cao vallende werknemers een akkoord
voor 1993 is bereikt . De loonstijgingen die al zijn
opgetreden en dreigen op te treden, gaan ver uit
boven de destijds in het Regeerakkoord geraamde
loonstijging van jaarlijks 3,25%. Het is nu reeds zonneklaar dat dit gemiddelde niet gerealiseerd gaat
worden, aangezien dit zou vereisen dat in 1994 de
loonsom met ruim 1,5% zou moeten dalen.
Het kabinet roept daarbij om overleg met de sociale Figuur 1.
partners en om adviezen van de Sociaal-Economische Raad en wijst en passant op de bekende cliui j
i
u T-, •
u
ches, zoals de ankerroli van het Duitse monetaire beleid in Europa en de onzekerheden rond de dollar-
koers. Minister Kok verzuimt echter de hand in eigen boezemte steken. Onthullend is dat de Raad
van State in zijn advies over de Miljoenennota concludeert dat de inflatiebestrijding in 1993 en later
meer aandacht verdient omdat onder meer het BTWtarief niet van jaar tot jaar kan worden verlaagd’. De
Raad pleit dan ook bij het kabinet om een meer
structurele aanpak van de loon-prijsspiraal.
En daar wringt hem nu net de schoen. Vooral als gevolg van de eerder besproken lange reeks van lastenverzwaringen is het kabinet Lubbers-Kok zelf als eerste verantwoordelijk voor de weer opgestoken loonprijsspiraal. Deze lastenverzwaringen leiden via afwenteling niet alleen tot hogere looneisen maar ook
rechtstreeks tot een hogere inflatietempo. Uit tabel 2
blijkt dat de collectieve sector in 1989 nog in het geheel niet bijdroeg aan de stijging van het Nederlandse prijspeil. Maar al direct na het aantreden van het
kabinet-Lubbers/Kok Hep het volledig mis. In 1990
en 1991 was de collectieve sector (via onder meer de
indirecte belastingen, de huren, aardgasprijzen en de
kosten van kwartaire diensten) voor ruim 50% en in
1992 voor bijna 40% rechtstreeks verantwoordelijk
voor de oplopende inflatie.
Ondanks de voorgenomen BTW-verlaging per 1 oktober a.s. draagt de collectieve sector in 1993 wederom voor bijna 50% bij aan het inflatietempo. Ook
op dit punt begaat minister Kok een doodzonde aangezien hij de met veel pijn en moeite door voorgaande kabinetten bereikte uitstekende positie van de
Nederlandse loon- en prijsvorming in Europees verband in de waagschaal stelt. Het is het toppunt van
hypocrisie om, nu dit dreigt mis te gaan, een beroep
te doen op de verantwoordelijkheden van de sociale partners. Laat hij eerst zelf maar eens het goede
voorbeeld geven.
De geschetste loonontwikkeling gaat hand in hand
Milieu-, Industrie- en technologiebeleid.
met een aanzwellend inflatietempo, met andere
Vorig jaar snoefde Wim Kok in zijn Miljoenennota
woorden de loon-prijsspiraal is anno 1992 weer vol-
1992 nog over het ‘tweesnijdende zwaard’ van het
milieubeleid . Hiermee kondigde hij aan, dat de opbrengst van milieuheffingen zou worden aange-
ledig terug in Nederland. Dit is extra droevig omdat
ons land tot voor kort het laagste inflatietempo van
de EG bezat. Vandaag de dag is het inflatietempo
van landen zoals Frankrijk, Belgie, Denemarken en
lerland veel lager, waardoor het Nederlandse inflatietempo nog maar net beneden het EG-gemiddelde
uitkomt.
In de Miljoenennota 1993 heet het dat de bestrijding
van de weer opgedoken loonprijsspiraal de “inzet
en vasthoudendheid van alle betrokkenen vereist”.
ESB 16-9-1992
2. Zie bij voorbeeld NCW-voorzitter Blanker! in NRCHan-
delsbladvan 12 September 1992 en FNV-voorzitter Stekelenburg in de Haagsche Courantvan 12 September 1992.
3. Raad van State, Advies bij de concept-Miljoenennota
1993, ‘s Gravenhage, 7 September 1992.
4. Tweede Kamer, Miljoenennota 1992, ‘s Gravenhage,
1991, biz. 32.
Cottecttevelastendruk in
de EG, Japan
_ ,,„ V><.
en de VS
wend voor een verlaging van de collectieve-lastendruk op arbeid. Hiermee dacht Kok twee vliegen in
een klap te slaan, namelijk enerzijds een verbetering van het milieu en anderzijds een vergroting van
de werkgelegenheid.
Het valt te betwijfelen of dit tweesnijdende zwaard
wel zo’n goed idee is. De milieuheffingen – en in het
bijzonder de beruchte heffingen in het kader van de
Wet Algemene Bepalingen Milieuhygiene (WABM) –
drukken namelijk in het bijzonder op de energielasten van het bedrijfsleven. De relatief energie-intensieve bedrijven (zoals de petrochemie, de basismetaalindustrie en de voedings- en genotmiddelenindustrie)
zijn in het algemeen echter zeer kapitaalintensief en
relatief weinig arbeidsintensief. Via het zogenaamde
Figuur 2. Uitgaven voor Industrie en technologiebeleid, 1990-1993. in miljoenen guldens
160O
r
r
1400
1200
1OOO
c=] Technologic
mssaa Industrie
n
r
8OO
n
6OO
400
n
im i
grog
HE9
m
90
2OO
91
92
93
94
tweesnijdende zwaard van het milieubeleid is aldus
de jacht geopend op de relatief kapitaalintensieve
sectoren van de Nederlandse economic, die een
meer dan evenredige bijdrage leveren aan de Nederlandse export. Het tweesnijdende milieubeleid is dan
ook een kortzichtig en weinig doordacht beleid. Het
komt crop neer dat de sectoren die juist van eminent
belang zijn voor de Nederlandse export extra worden belast in de nai’eve verwachting dat een toena-
beeld worden gevreesd bij een belasting op afval.
Los van dit alles is het bijzonder schadelijk om op
eigen houtje milieubeleid te voeren in plaats van in
Europees verband.
Merkwaardigerwijs kunnen we op het terrein van het
Industrie- en technologiebeleid weer een tegengesteld beleid traceren. Terwijl grote Europese concur-
renten, zoals Duitsland en Frankrijk, er bepaald geen
me van meer milieuvriendelijke activiteiten (zoals bij
moeite mee hebben de nationale Industrie met om-
voorbeeld meer kappers en postbodes) ons land alsnog zal opnemen in de vaart der volkeren.
In de Miljoenennota 1993 heeft de minister van Fi-
vangrijke subsidies in staat te stellen om een sterke
uitgangspositie te veroveren op de interne Europese
markt , kenmerkt het Nederlandse Industrie- en technologiebeleid zich door een hoge mate van passiviteit. Sterker nog, in de afgelopen jaren heeft het kabinet-Lubbers/Kok de uitgaven voor dit beleid stelselmatig verlaagd. Gesneuveld is onder meer de zogenaamde de innovatiestimuleringsregeling uit 1984,
die bedoeld was om de R&D-activiteiten van het bedrijfsleven te stimuleren. Veel sluipender, maar qua
structured effect veel ingrijpender waren de bezuinigingsronden van het kabinet waarbij de consumptieve overheidsuitgaven over een kam werden geschoren met het industrie- en technologiebeleid. Met
name hierdoor is de begroting van Economische Zaken in deze kabinetsperiode met vele honderden miljoenen guldens gekort. Uit figuur 2 blijkt dat de uitgaven voor het industrie- en technologiebeleid die,
anno 1990 nog ruim/ 1,6 mrd. bedroegen, in 1993
nancien het tweesnijdende zwaard intussen al ver-
vangen door de botte bijl. Opeens lezen we bijkans
niets meer over de noodzaak om de hogere milieulasten terug te sluizen in de vorm van lagere lasten
op arbeid. De milieuheffingen zijn sluipenderwijs
verworden tot een methode om een nieuwe dekking te creeren voor overheidsuitgaven voor consumptieve doelen. Terecht zet de Raad van State
een reeks vraagtekens bij deze handelswijze^.
Ook merkt de Raad heel fijntjes op dat milieuheffin-
gen niet altijd leiden tot gewenste veranderingen in
het gedrag van de consument. Dit moet bij voorTabel 1, Ranting en realisatie van de loonso in per werknemer in bedrijven , 1990-1993
Loonraming volgens:
1990
1991
1992
1993
Regeerakkoord 1989
3,0
3,0
3,25
3,25
3,25
MEV 1990
MEV 1991
4,25
5,0
Realisaties
3,6
4,3
Tot slot
5,25
Bron: Centraal Planbureau en Tweede Kamer, op cit.
Tabel 3. Opbouw van de consumptieprijsstijging,
Bijdrage uit hoofde van: 1989
Invoerprijzen
Collectieve sector
Loonkosten
Diversen
Consumptieprijs
0,9 mrd. Als we rekening houden met de inflatie zijn
deze uitgaven derhalve reeel met ca. 50% gedaald. In
het licht van de toegenomen Europese beleidsconcurrentie is dit een toppunt van kortzichtigheid.
4,0
MEV 1992
MEV 1993
zullen zijn ineengeschrompeld tot een schamele/
1990
1,8
0,0
-0,4
0,3
-0,5
1,3
0,7
1,6
1991
0,7
1,9
1989-1993
1992
0,5
1993
1,25
1,75
In de middeleeuwen werd iemand die een doodzonde beging geexcommuniceerd. Bij minister Kok gaat
het echter niet om een, maar om vier doodzonden.
Een viervoudige excommunicatie van Kok zou daarom in de rede liggen. Maar er is nog hoop. Per slot
van rekening konden berouwvolle zondaren hun
dreigende excommunicatie voorkomen door hun
opvattingen te herzien. Voor Kok bieden de komende algemene politieke en financiele beschouwingen
0,8
1,3
-0,5
1,25
1,0
0,5
-0,25
in de Tweede Kamer hiertoe een eerste kans. Het is
voor alien te hopen dat hij deze gelegenheid met
beide handen zal aangrijpen.
2,4
3,4
3,25
• 3,75
Anthonie Knoester
1,0
Bron: Centraal Planbureau, MEV 1993.
5. Raad van State, op.cit.. biz. 13 <–.v.