binnenland
De toekomst volgens de
Nederlandse pensioenbestuurders
Een pensioenfonds besturen is allang geen liefdewerk oud
papier meer. De ontwikkelingen in de pensioensector zijn
niet te stuiten. Waar gaat de pensioensector naar toe? De
bestuurders zelf komen aan het woord. Op basis van eigen
onderzoek blijkt dat zij de eigen organisatie verder willen
stroomlijnen, nog beter de deelnemer bedienen en inzetten
op beter pensioenfondsbestuur.
P
ensioenfondsen lijken na dertig jaar relatieve rust niet te ontkomen aan dezelfde
strategische transformatie die banken,
verzekeraars en beleggingsfondsen in
Europa hebben doorgemaakt. Bestuurders hebben
sinds 2002 stevig ingegrepen in de pensioenregeling
en aansturing van het pensioenfonds doorgevoerd.
De Pensioenwet schrijft hoge eisen voor aan de
zorgplicht aan pensioendeelnemers; risicobeheersing
lijkt steeds meer op die van banken en verzekeraars.
Het ministerie van SZW buigt zich zelfs nu over de
vraag hoe er naast pensioenfondsen een alternatieve pensioenorganisatie moet worden opgetuigd.
In de discussie over het beleid rond pensioenen en
pensioenbeheer is de verleiding groot om eerst een
perfecte wereld te schetsen, en vervolgens dit beeld
te spiegelen aan wat beslissers denken en doen. De
problemen die de ontwerper ziet, hoeven niet noodzakelijk overeen te komen met de problemen die de
man of vrouw in de praktijk waarneemt. Wij willen
op dit punt de zaken omdraaien om de beslissers
als uitgangspunt te nemen. Hoe pensioenfondsbestuurders denken over hun eigen branche en de
toekomst ervan is welhaast terra incognita en kennis
hierover is vooral ingegeven door een exegese van
jaarverslagen. Een voor de hand liggende aanpak is
om bestuurders vragen voor te leggen over de toekomst van hun pensioenfonds. Eind december 2006
figuur 1
Kansen en bedreigingen in de pensioenmarkt volgens pensioenbestuurder
Wetgeving overheid
Beleid toezichthouders
Kees Koedijk en
Alfred Slager
Hoogleraar financieel
management Erasmus
Universiteit Rotterdam en
voorzitter REA, universitair
Vergrijzing
Liberalisering Europese
pensioenmarkt
Pension fund governance
Concurrentie verzekeraars
Concurrentie
pensioenfondsen
Concurrentie
beleggingsfondsen
Bedreiging
Kans
0
docent financieel manage-
10
20
30
40
50
percentage
ment aan de Erasmus Universiteit Rotterdam
436
ESB 13
Bron: RSM, pensioenonderzoek (2006)
juli 2007
60
70
stuurde de Rotterdam School of Management (RSM)
een enquête aan 120 bestuurders en directeuren
van zowel bedrijfstakpensioenfondsen als ondernemingspensioenfondsen en werd gevraagd hoe zij de
ontwikkelingen in de pensioenmarkt interpreteren.
De respons op deze enquête was 35 procent. Het
totaal aantal waarnemingen was 42. Daaronder
bevonden zich tien grote bedrijfstakpensioenfondsen en 32 ondernemingspensioenfondsen. Door
de deelname van de grootste pensioenfondsen van
Nederland aan deze enquête, vertegenwoordigt deze
relatief kleine groep bestuurders praktisch de gehele
Nederlandse pensioensector qua vermogen.
Kansen en bedreigingen pensioenfondsen
Wie over pensioenzaken nadenkt, is geneigd om de
vergrijzing als de grootste bedreiging van de houdbaarheid van het pensioenstelsel te zien. Echter,
bij de vraag naar welke ontwikkelingen pensioenfondsbestuurders als een kans of bedreiging zien,
kwamen verrassenderwijs de overheid en toezichthouder als de grootste bedreigingen naar voren:
72 procent van de bestuurders vindt de wetgeving
van de overheid een (grote) bedreiging en 56 procent van de bestuurders vindt het beleid van de
toezichthouders een (grote) bedreiging. Pas na de
wetten van de overheid en de bemoeienissen van
de toezichthouders wordt vergrijzing als een bedreiging genoemd. Gevraagd naar wie de belangrijkste
concurrenten nu zijn, springen verzekeraars er met
19 procent als belangrijke concurrent uit; een hoog
percentage gegeven de verplichtstelling van pensioenopbouw. Overigens noemt een flink aantal van de
ondernemingspensioenfondsen de bedrijfstakpensioenfondsen als belangrijke concurrent. Een aantal
pensioenfondsen voelt dus een concrete dreiging.
Andere financiële instellingen (zoals beleggingsfondsen) worden overwegend niet als concurrent gezien.
Als gevraagd wordt naar de belangrijkste concurrenten over vijf jaar, verschuiven de verhoudingen.
Banken, verzekeraars en beleggingsfondsen worden
belangrijker, maar ook de rol van Europese instellingen neemt enigszins toe: bijna 22 procent ziet
een Europese financiële instelling over vijf jaar als
een belangrijke concurrent, terwijl nu nog maar tien
procent van de bestuurders Europese instellingen
als concurrent beschouwt. Bestuurders zien de
ontwikkeling in pensioenfondsbestuur (pension fund
governance) overwegend als een kans (55 procent).
Over de implementatie en ontwikkeling van de vorm
van het pensioenfondsbestuur lopen de meningen
overigens ver uiteen. Gevraagd naar de stelling of
figuur 2
Strategische reacties van pensioenfondsen op toekomstige ontwikkelingen
Kostenreductie
Outsourcing
Actiever beleggingsbeleid
Uitbreiding productmix
wel
niet
Samenwerking ander pensioenfonds
Internationalisering
Samenwerking verzekeraar/bank
0
10
20
30 40 50
percentage
60
70
Bron: RSM, pensioenonderzoek (2006)
gepensioneerden bestuurders rechtstreeks kunnen
kiezen of benoemen, was 25 procent van de bestuurders het hiermee oneens, en was zestig procent
het ermee eens. Dat gepensioneerden vertegenwoordigd moeten worden in pensioenbesturen onderschreef driekwart van de pensioenfondsbestuurders.
Waarschijnlijk zijn bestuurders hier al aan gewend
na de discussie rondom de principes voor pensioenfondsbestuur. De bestuurders zetten vooralsnog in
op het toelaten van de deelnemers in dit bestuur.
Andere ontwikkelingen in het pensioenbestuur en
-toezicht worden echter (nog) resoluut afgewezen.
Zo is bijna 67 procent het oneens met de stelling
dat pensioenfondsbesturen een raad van commissarissen moeten hebben. Bijna negentig procent vindt
niet dat pensioenfondsen aandeelhouders moeten
hebben. Een belangrijke vraag is natuurlijk hoe men
denkt te reageren op de kansen en bedreigingen die
zich voordoen in de pensioenmarkt. Figuur 2 toont
de uitkomsten, en het algemene beeld dat opdoemt
uit de reacties is dat men de organisatorische oplossingen vooral zoekt in het reduceren van kosten,
binnen het bedrijf dan wel door diensten uit te
besteden (outsourcing). Strategische samenwerking
met andere pensioenfondsen wordt door sommigen
nog wel overwogen, maar samenwerking met verzekeringsmaatschappijen of banken of internationalisering van de organisatie wordt door de meerderheid
van pensioenbestuurders resoluut afgewezen. De geringe bereidheid om na te denken over schaalvergroting of internationalisering wekt verbazing omdat dit
toch een van de kansen is die de Europese liberalisering van de pensioenmarkt biedt. In figuur 1 ziet
figuur 3
Contraproductieve wet- en regelgeving in
de ogen van pensioenbestuurders
De pensioenwet
Pension fund governance
Wet op het Financieel Toezicht
Wet Financiële Dienstverlening
Europese richtlijn
International Financial
Reporting Standards
wel
niet
0
10
20
30
40
percentage
Bron: RSM, pensioenonderzoek (2006)
50
60
70
27 procent dit toch als een kans, maar wellicht dat op dit terrein een dubbele
moraal heerst: als gevraagd wordt of Nederlandse pensioenfondsen over vijf jaar
in andere Europese landen pensioenen gaan aanbieden, denken bijna zeven van
de tien bestuurders dat ondernemingspensioenfondsen dit zullen doen, en zes
van de tien dat bedrijfstakpensioenfondsen dit zullen aanbieden. Gevraagd naar
of het eigen pensioenfonds dit zal doen, antwoordt 77 procent dat dit niet het
geval is. Met andere woorden, bestuurders achten het waarschijnlijk dat andere
pensioenfondsen dit doen, maar niet het eigen pensioenfonds. Wellicht dat de
interne oriëntatie ook aangemoedigd wordt door de inschatting van het politieke
krachtenveld. Over de Nederlandse overheid hebben pensioenfondsbestuurders
zo hun reserveringen, over de Brusselse autoriteiten is men niet veel positiever:
ruim vijftig procent vindt dat de belangen van Nederlandse pensioenfondsen in
Brussel niet goed worden behartigd, terwijl twaalf procent nog enigszins te spreken is over de Europese overheid. Toch geven de bestuurders op indirecte wijze
aan dat de Haagse regels de pensioenfondsen meer belemmeren in hun doen en
laten dan de Brusselse regels (zie figuur 3).
Klant is een beperkt rationele koning
Over één stelling is praktisch iedere pensioenbestuurder het eens: pensioenfondsen bieden een product aan dat de afnemers niet snappen. Gevraagd naar hun
mening stelt 87 procent van de bestuurders dat deelnemers de complexiteit van
een pensioenproduct niet kunnen doorgronden; nagenoeg iedereen ziet de rol
van communicatie dan ook toenemen. Het is een standaardreactie om beperkte
rationaliteit te corrigeren door meer informatie te genereren in de hoop dat deelnemers op die wijze de complexiteit wel kunnen doorgronden. De lessen die men
uit de experimentele economie kan trekken is dat dit ijdele hoop is. Men verandert wellicht intenties, maar door een gebrek aan wilskracht blijft er een gapend
gat tussen intenties en gedrag. Het lijkt logischer om goede default-opties in
pensioensystemen in te bouwen die afgestemd zijn op individuele deelnemers.
Een beperkt aandeel bestuurders verwacht het bestaande pensioenproduct aan
te passen op de deelnemer. Zo verwacht bijna 23 procent beleggingen aan te
bieden, afgestemd op een persoonlijk profiel.
Conclusie
Het algehele beeld van de enquête onder bestuurders is dat zij de aandacht op
korte termijn vooral richten op het stroomlijnen van processen (vooral het beleggingsproces, de resultaten hiervan zijn niet opgenomen), en het bedienen van
de deelnemer. Op langere termijn (in de enquête een vijf-jaarshorizon) lijken
pensioenfondsen meer te bewegen op het strategische vlak, maar nog steeds
in beperkte mate. De bestuurders lijken wel in te willen zetten op beter pensioenfondsbestuur in de toekomst. Opvallend is dat bestuurders negatief zijn over
de rol van de overheid. De pensioengiganten zien in wetgeving en de rol van de
toezichthouder de grootste bedreiging voor het reilen en zeilen van de sector. Dit
punt verdient echter enige relativering; de pensioenbestuurder lijkt hier eerder
vanuit zijn eigen toegenomen werkdruk en administratieve lasten te redeneren.
Tot slot is er een beperkt zicht op het belang van Europa. Europa is niet belangrijk
in de hoofden van de doeners in de Nederlandse pensioensector. In de antwoorden
op de enquête is Europa nog een randverschijnsel. Deze houding kan een serieuze
keerzijde hebben. De Europese commissie houdt vast aan het uitrollen van de
Europese financiële integratie, veruit het grootste succesnummer van de Europese
integratie. Als gevolg hiervan vindt er een geleidelijke standaardisatie plaats in
reguleringsraamwerken. Solvency II – het reguleringsraamwerk voor verzekeringsmaatschappijen – is al grotendeels afgestemd op die van banken (Basel II) en
pensioenlobbyisten doen momenteel verwoede pogingen deze niet te laten gelden
voor pensioenfondsen. De trend is echter gezet. De maat voor pensioenfondsen zal
steeds meer vergeleken worden met die van banken en verzekeraars. Zorgelijk in
dit verband is dat pensioensystemen in Europa vooral richting ‘defined contribution’ worden ingericht. Dit is eenvoudig op te zetten waar vooral beleggingsexpertise een rol speelt, maar veel minder bij expertise over Asset Liability Management
(ALM). Een kolfje naar de hand van de beleggingsfondsenindustrie, en een bedreiging voor het Nederlandse pensioenstelsel op lange termijn.
ESB 13
juli 2007
437