Ga direct naar de content

De toekomst van de macro-economie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 15 1989

De toekomst van de
macro-economie
In ESB van 10 mei 1989 vraagt J.E.
Andriessen zich af of de macro-economie nog toekomst heeft. Of, meer precies, in de conclusie van zijn betoog
geeft hij aan onder welke voorwaarden
de macro-economie nog toekomst
heeft. Naar mijn idee is de door Andriessen ontwikkelde gedachte eenzijdig en
op een aantal punten on veiled ig.
De eenzijdigheid berust op het feit
dat alleen de voorspellende waarde van
de macro-economische theorie ter discussie wordt gesteld. De voorspellingskracht van de macro-economische
theorie blijkt gering te zijn, met name
ten aanzien van de omslagpunten en
de structurele problemen, zo wordt gesteld. Ik hoop niet dat Andriessen hier
bedoelt dat macro-economen in staat
zouden moeten zijn tamelijk exact het
tijdstip van omslag te voorspellen. Dat
zou een flauw argument zijn omdat de
macro-economie ook nooit de pretentie
heeft gehad dit te kunnen. Maar, de in
de jaren zeventig ontwikkelde macroeconomische theorieen geven wel aan
onder welke voorwaarden zo’n in het
voorbeeld genoemde beurskrach kan
ontstaan. Indien verwachtingen van beleggers niet worden gerealiseerd zullen
beieggers nun portefeuille aanpassen.
Dit is de les van de moderne macroeconomische theorieen die de nadruk
leggen op verwachtingen. De oliecrisis
was uiteraard een heel ander probleem.
Sommige macro-economen valt te verwijten dat ze de te verwachten effecten
van zo’n structuurbreuk niet correct
hebben ingeschat; dat lijkt mij een
houdbare stelling. Maar voorzien? Het
gaat mij te ver om van de macro-economie te verwachten dat zij het moment
van structurele omwentelingen kan verklaren. Kortom, ik denk dat het niet juist
is de macro-economie slechts te toetsen op haar voorspellende waarde.
De verklarende waarde van de macro-economie acht ik ten minste even
belangrijk. Naar mijn idee is deze verklarende waarde het afgelopen decennium in het geheel niet aangetast. Integendeel, ontwikkelingen op het gebied
van de onevenwichtigheidstheorie hebben geleid tot verhelderende inzichten
op het gebied van de wisselwerking tussen markten. Het gaat niet alleen om ex
post verklaringen zoals Andriessen
aangeeft. De door Andriessen aangehaalde “simpele rustpunten” op het gebied van de valuta-koppeling, de con14-R-1Q8Q

junctuurpolitiek en de tekortreductie zijn
alle afgeleid van macro-economische
theorieen. De ratio achterdeze vuistregels kan met behulp van macro-economische theorieen worden verklaard,
ook ex ante.
Het artikel van Andriessen doet ook
de ontwikkeling van de macro-economische theorievorming in de jaren zeventig en tachtig onvoldoende recht. De
dynamiek van de Phillipscurve, de rol
van verwachtingen, de ontwikkeling
van theorieen op het gebied van coordinatie van economisch beleid, ontwikkelingen op het gebied van de’public
choice’-theorie; niets hiervan wordt vermeld en in deze zin is het betoog onvolledig. Ten slotte, ik proef in het verhaal
van Andriessen toch niet het gebruik
van oude definities over wat macro dan
wel micro is? Keynes heeft ons immers
geleerd dat de macro-economie de wisselwerking tussen markten bestudeert
en niet alleen maar geaggregeerde
grootheden als studieobject heeft? Dan
begrijp ik niet waarom “decentralisatie
tegen de macro-economie werkt” of
waarom “marktgericht dus micro” wordt
gesteld. Immers, het is maar de vraag
of een algemene evenwichtstheorie als
een micro- dan wel als een macro-economische theorie moet worden opgevat.
Ondanks mijn kritiek op Andriessen,
kan ik het met een paar elementen van
zijn betoog wel eens zijn. Onderzoeksresultaten die gebaseerd zijn op macroeconomische gegevens spreken elkaar
nogal eens tegen, in veel onderzoek
wordt een exactheid van resultaten gepresenteerd die eigenlijk niet waar te
maken is. Echter, valt dit de theorie te
verwijten of ligt dit aan de manier waarop men met de theorie omgaat? Uit het
betoog van Andriessen wordt niet duidelijk wat hij precies bedoelt. Welnu,
naar mijn idee schort er lets aan de wisselwerking tussen theorievorming en
onderzoeksresultaten in de ontwikkeling van de macro-economie. Zo heeft
de rol van de verwachtingen een centrale plaats ingenomen in de theorievorming in de jaren zeventig. Een uitvloeisel van deze theoretische analyse zou
naar mijn idee meer aandacht voor de
vorming van verwachtingen moeten
zijn. Hiermee heeft de macro- economische theorie een opening gemaakt om
psychologische en sociologische theorieen in haar domein op te nemen. Te-

vens kunnen institutionele factoren een
ruimte krijgen binnen theorie en empirie. Echter, helaas moet worden geconstateerd dat aan deze mogelijkheden
en naar mijn idee zelfs logische consequenties, noch in de empirie, noch in de
theorie veel aandacht wordt geschonken. Men blijft in de rationele verwachtingen of zich aanpassende verwachtingen sfeer, terwijl de onvolmaaktheden
van beide concepties uitgebreid uit de
doeken zijn gedaan. De modellering
van verwachtingen lijkt vaak meer cosmetisch dan volgend uit een theoretisch
kader. Het gevolg is dat ‘juiste’ theorieen inderdaad niet actueel zijn. Hetzelfde dreigt te gebeuren met de incorporate van resultaten van ‘public choice’-onderzoek in macro-economische
modellen.
Naar mijn idee biedt de theorievorming in de jaren zeventig en tachtig voldoende mogelijkheden om de ‘juiste’
theorieen te vertalen in actuele theorieen. Het is aan de beoefenaren van de
macro economie om deze vertaalslag
ook inderdaad te maken. Immers, er
zijn nog te veel onvoldoende verklaarde verschijnselen op het gebied van de
macro-economie om haar als toekomstloos af te schilderen.

A.P. van Veen
Universitair decent algemene economie aan
de Rijksuniversiteit Limburg te Maastricht

581

Auteur