Ga direct naar de content

De toekomst in eigen hand

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 11 2008

nieuwjaarsartikel
ILL USTRATIE: LOEK WE IJTS

De toekomst in eigen hand
Om te voorkomen dat de huidige periode van hoog­
conjunctuur nu al vastloopt, is het mobiliseren van extra
arbeidsaanbod noodzakelijk. Daarnaast is een onder­
scheidend vestigingsklimaat (via onderwijs, onderzoek
en ondernemerschap) cruciaal om op langere termijn
concurrerend te blijven.

D

Chris Buijink
Secretaris-generaal van het
Ministerie van Economische
Zaken

4

ESB

e Nederlandse economie staat er goed
voor. Sinds 2004 is de economische groei
hoger dan gemiddeld in het eurogebied.
Voor 2007 raamt het CPB een groei van
drie procent. Dat is hoog, zeker gezien de ontwik­
keling van de olieprijs en de onrust op de financiële
markten.
De olieprijs is in het afgelopen jaar sterk gestegen.
In het verleden werden scherpe olieprijsstijgingen
vaak gevolgd door diepe recessies. Dat dit nu niet
het geval is, komt allereerst doordat de reële olieprijs
in euro’s (gecorrigeerd voor inflatie en de lage dol­
larkoers) niet hoger is dan bijvoorbeeld in de jaren
tachtig. Ook is ons olieverbruik per eenheid product
sinds de jaren zeventig bijna gehalveerd.
Het belangrijkste verschil tussen toen en nu is ech­
ter dat eerdere olieprijsstijgingen gedreven werden
door aanbodrestricties, terwijl de prijsstijging nu
voortkomt uit een grote vraag naar olie vanuit snel­

11 januari 2008

groeiende economieën als China en India. Hierdoor
ontstaat een sterke groei van de wereldhandel, waar
Nederland als handelsnatie juist van profiteert.
Ook de aanhoudende onrust op de financiële mark­
ten is een bron van onzekerheid. Onzeker is in welke
mate de problemen op de Amerikaanse huizenmarkt
zullen doorwerken op de Amerikaanse en de wereld­
economie. Daarnaast kan de onrust op de financiële
markten het Nederlandse consumentenvertrouwen
verder onder druk zetten (CBS, 2007a). Bovendien
geeft DNB aan dat de uiteindelijke afschrijvingen in
de financiële sector wereldwijd een veelvoud kunnen
bedragen van het bedrag dat tot nu toe (ruim hon­
derd miljard dollar) aan kredietverliezen is genomen.
Deze grotere onzekerheid doet zich voor bij een naar
verwachting toch al afzwakkende groei in 2008.
Het CPB raamt een groei van 2¼ procent, driekwart
procentpunt onder de geraamde groei voor 2007
(CPB, 2007). De toenemende krapte op de arbeids­
markt dreigt een rem te zetten op de groeipotentie
in de komende jaren. De oplopende spanning op de
arbeidsmarkt kan zich vertalen in verder stijgende
contractlonen en inflatie. De resulterende toename
van de arbeidskosten per eenheid product zal dan
leiden tot een duurdere export en de investeringen
drukken.
Internationale onzekerheden in het conjunctuurbeeld

heeft Nederland niet in de hand.
Voor de aanpak van de krapte op
de arbeidsmarkt zijn echter oplos­
singen voorhanden. De urgentie
van de problemen op de arbeids­
markt vereist dat deze oplossingen
voortvarend benut worden.

Arbeidsmarkt remt groei

Nog nooit stonden zoveel vacatures
open als in september 2007; er
bleven 236.000 vacatures onver­
vuld (CBS, 2007b). Dat zouden
er zelfs nog meer geweest zijn
als Nederland de grenzen niet
had geopend voor werknemers
uit de Midden- en Oost-Europese EU-lidstaten.
Zorgwekkend is dat de huidige arbeidsmarktkrapte
zich veel eerder voordoet dan tijdens de vorige
conjunctuurcyclus. Het recordaantal vacatures gaat
samen met een werkloosheid die nog een procent­
punt hoger is dan in 2001.
De Centrale Economische Commissie wees in het
nog onder leiding van Jan Willem Oosterwijk opge­
stelde advies aan de informateur al op het risico dat
een verouderende beroepsbevolking niet alleen de
participatiegraad drukt, maar ook de werking van
de arbeidsmarkt verslechtert. Ook binnen de groep
van mensen die (tijdelijk) werkloos raken, zal de
gemiddelde leeftijd immers toenemen. Deze oudere
inactieven zijn onvoldoende in staat en bereid om
arbeidsmarktkraptes op te vangen. Onvoldoende
in staat omdat een (vooral lager opgeleid) deel
van deze groep de aansluiting met en daarmee de
inzetbaarheid op de arbeidsmarkt al gedurende het
werkzame leven heeft verloren. Onvoldoende bereid
omdat door een cumulatie van uitkeringsregelingen
en een ontslagvergoeding, die gemakkelijk kan op­
lopen tot twee à drie jaarsalarissen, een ander deel
ook weinig reden heeft om zich op de arbeidsmarkt
aan te bieden. In het verlengde hiervan is het de
vraag of een substantiële toename van de participa­
tie van 63- en 64-jarigen op den duur mogelijk is
zonder de pensioenleeftijd te verhogen. De toene­
mende levensverwachting maakt langer werken goed
mogelijk, hoewel de mogelijkheden daartoe natuur­
lijk variëren met het soort werk. In enkele landen om
ons heen, zoals het Verenigd Koninkrijk, Duitsland
en Zweden, is een (geleidelijke) verhoging van de
pensioengerechtigde leeftijd dan ook bespreekbaar
gebleken.
Voor oudere inactieven en andere kwetsbare groepen
moeten werkgevers dan wel de deuren openen. Zoals
VNO-NCW-voorzitter Wientjes aangaf, neemt bij
werkgevers de bereidheid om de voordeur te ­ penen
o
toe als ook de achterdeur makkelijker open kan
(Jansen en Smit, 2007). Het is opmerkelijk dat in de
discussie over het ontslagrecht onderbelicht is geble­
ven dat een hoge bescherming van zittende werk­
nemers ten koste gaat van mensen die nu buitenspel
staan. Uit onderzoek blijkt dat een hoge mate van

ontslagbescherming een negatief effect heeft op de arbeids­
participatie van kwetsbare groepen als jongeren, vrouwen en
langdurig werklozen (OECD, 2004 en 2006). Als deze kwets­
bare groepen toch participeren is het vaak via tijdelijk werk of
een eigen bedrijf. In Nederland heeft inmiddels twintig procent
van de werkzame beroepsbevolking geen vaste baan, maar een
flexibele arbeidsrelatie (bijna zeshonderdduizend personen) of
is zelfstandige (ruim negenhonderdduizend personen). Het af­
wijzen van een discussie over ontslagbescherming betekent dat
kwetsbare groepen in de praktijk steeds moeilijker een vaste
baan zullen kunnen krijgen. De commissie-Bakker die het kabi­
net zal adviseren over verhoging van de arbeidsparticipatie zal
deze thema’s in haar werk zeker opnieuw tegenkomen.
Naast een negatief effect op het aanpassingsvermogen van de
arbeidsmarkt heeft vergrijzing ook een negatief effect op het
arbeidsaanbod. Dit zal alleen maar verder toenemen. Mede
daarom zullen werknemers uit het buitenland nodig zijn waarbij het vooral zal
moeten gaan om goed geschoolde migranten. Aandachtspunt hierbij is wel dat
Nederland door zijn relatief grote mate van inkomensherverdeling juist voor die
groep in eerste instantie minder aantrekkelijk is (Chorny et al., 2007). Los daar­
van kan arbeidsmigratie het effect van vergrijzing op het arbeidsaanbod hooguit
beperkt mitigeren. De gevolgen van vergrijzing zullen daarom primair moeten
worden opvangen door een hogere arbeidsdeelname. Het kabinet ambieert (in
navolging van de SER) een verhoging van de participatiegraad (in personen) van
73 procent nu naar tachtig procent in 2016. Omdat de SER heeft nagelaten om
deze ambitie met concrete maatregelen te schragen, is het noodzakelijk dat het
kabinet zijn eigen verantwoordelijkheid neemt en met concrete voorstellen komt
om de arbeidsparticipatie te bevorderen.
De grootste participatiewinst ligt echter niet in het aan de slag krijgen van
inactieven, maar in een verhoging van het aantal gewerkte uren van mensen
die al een baan hebben. Nederland is wereldkampioen deeltijdwerk. Ook de
standaard-werkweek van voltijders is in vergelijking met andere West-Europese
landen kort (UBS, 2006). Tezamen leidt dit ertoe dat Nederlanders gemiddeld
vijftien procent minder uren per jaar werken dan Belgen en 27 procent minder
dan Amerikanen (Conference Board en GGDC, 2007). De inzet van het kabinet
om in het onderwijs de BAPO (Bevordering ArbeidsParticipatie Ouderen), feitelijk
een subsidie op minder werken, om te zetten in een beloning voor langer werken,
is een goed voorbeeld van de noodzakelijke beleidsaanpassingen. Wanneer alle
werkenden in Nederland op jaarbasis vijf procent meer uren per jaar zouden
werken (dat is 1,5 uur per week) zou dat al eenzelfde bijdrage aan de houdbaar­
heid van de overheidsfinanciën opleveren als een verhoging van de arbeidsparti­
cipatie (in personen) tot tachtig procent. Het is daarom te overwegen om naast
de participatiedoelstelling in personen ook een toename van het totaal aantal in
Nederland gewerkte uren als doelstelling te kiezen. Kijken naar de uren is des te
relevanter omdat sommige maatregelen wel de participatie in personen bevorde­
ren (op zichzelf belangrijk), maar tegelijkertijd ten koste gaan van het gemiddeld
aantal gewerkte uren per persoon. Voor de arbeidsmarkt en de overheidsfinan­
ciën is vooral het totaal aantal gewerkte uren van belang.

De grootste
participatiewinst ligt
echter niet in het aan
de slag krijgen van
inactieven, maar in
een verhoging van het
aantal gewerkte uren
van mensen die al een
baan hebben.

Dynamische indicatoren en welvaartsgroei
Een verhoging van het arbeidsaanbod kent een natuurlijke grens en is zonder
technologische vernieuwing niet voldoende voor economische groei op langere
termijn. De Nederlandse (en Europese) economie dankt de welvaartsgroei aan
het openen van markten, zowel binnen de EU als met de rest van de wereld,
en een onderscheidend vestigingsklimaat. Nu opkomende economieën zich
ook meer en meer ontwikkelen tot vestigingsplaats voor hoogwaardige dienst­
verlening, ICT en onderzoek, en ook de ontwikkelde economieën hun concur­
rentiepositie versterken, is succes voor Nederland als vestigingsplaats niet meer
vanzelfsprekend.
Een blik op de verschillende internationale ranglijsten lijkt op het eerste ge­
zicht gerust te stellen. Nederland is consequent vertegenwoordigd in de top

ESB

11 januari 2008

5

tabel 1

Plaats Nederland in 2007 op internationale ranglijsten voor vestigingsklimaat

Global Competitiveness
Index
World Economic Forum

World Competitiveness
Yearbook
IMD

Globalisation Index
Foreign Affairs

Global Talent Index
Economist Intelligence Unit

World Investment Report
UNCTAD

1. VS

1. VS

1. Singapore

1. VS

1. VS

2. Zwitserland

2. Singapore

2. Zwitserland

2. Canada

2. VK

3. Denemarken

3. Hong Kong

3. VS

3. Nederland

3. Frankrijk

4. Zweden

4. Luxemburg

4. Ierland

4. VK

4. Hong Kong

5. Duitsland

5. Denemarken

5. Denemarken

5. Zweden

5. België

6. Finland

6. Zwitserland

6. Canada

6. Duitsland

6. Duitsland

7. Singapore

7. IJsland

7. Nederland

7. Australië

7. Nederland

8. Japan

8. Nederland

8. Australië

8. China

8. Spanje

9. VK

9. Zweden

9. Oostenrijk

9. Frankrijk

9. Canada

10. Nederland

10. Canada

10. Zweden

10. India

10. Italië

tien en dus internationaal concurrerend (Global Competitiveness Index, World
Competitiveness Yearbook), ingesteld op globalisering (Globalisation Index),
heeft een aantrekkelijk klimaat voor zakelijk talent (Global Talent Index) en
behoort tot de wereldtop bij het aantrekken van directe buitenlandse investe­
ringen (World Investment Report). Bij nadere beschouwing van de ranglijsten
kunnen echter twee kanttekeningen worden gemaakt. Ten eerste zijn de huidige
scores vooral het gevolg van hervormingsinspanningen in het (recente) verleden.
Om ook op langere termijn in de top mee te draaien, zal Nederland verdere
maat­egelen moeten nemen om het relatief aantrekkelijke vestigingsklimaat
r
te ­ ersterken. Stilstand is een garantie voor achteruitgang. Ten tweede scoort
v
Nederland veel minder goed op dynamische indicatoren als innovatie en onder­
nemerschap, die van groot belang zijn voor welvaartsgroei op langere termijn. Dit
komt ook tot uiting in een consequent lagere productiviteitsgroei per jaar dan de
VS over de afgelopen tien jaar (respectievelijk 1,6 en 2,25 procent). Hierdoor is
vrijwel niets meer over van de ruime voorsprong in productiviteit per uur (ca. tien
procent) die Nederland in 1995 nog had op de Verenigde Staten (Conference
Board en GGDC, 2007). Die trend moet gekeerd worden. En dat kan ook.

Onderscheid durven maken
Een offensieve agenda die zich richt op de factoren die het langetermijn-groei­
vermogen van de economie bepalen, is voor Nederland van het grootste belang.
Ook in een flat world waarin verschillen in uitgangssituatie door globalisering
minder relevant worden (Friedman, 2005), kan Nederland zich internationaal
onderscheiden door een dynamische arbeidsmarkt, excellentie in onderwijs en
onderzoek, en een klimaat dat aanmoedigt tot vernieuwend ondernemerschap.
Om een van de beste plekken in de wereld te blijven om te leven, te werken en
te investeren moet Nederland alle talenten maximaal benutten. En ook degenen
die goed presteren, goed belonen. De toon van het maatschappelijk debat over
topinkomens in het bedrijfsleven doet afbreuk aan het Nederlandse vestigings­
klimaat. Het accent moet gelegd worden op het aanpakken en voorkomen van
excessen. Ook al gaat het daarbij om een gering aantal, de maatschappelijke im­
pact ervan is groot. Toezichthouders en bestuurders in ondernemend Nederland
moeten hier hun verantwoordelijkheid nemen.
Onderwijs en onderzoek: ruimte voor talent
Het onderwijs moet meer ruimte geven aan talent. Uit een analyse van interna­
tionale vaardigheidstesten blijkt dat Nederlandse leerlingen met de laagste sco­
res hoger scoren dan de laagstscorende leerlingen in bijna alle andere landen.
Maar tegelijkertijd blijkt dat de Nederlanders met de hoogste scores juist minder
goed scoren dan de toppers in andere landen (Minne et al., 2007). Ook komen
er maar weinig buitenlandse studenten naar onze hogescholen en universiteiten
(Nuffic, 2007). Om meer buitenlanders aan te trekken en slimme studenten te

6

ESB

11 januari 2008

prikkelen, is het van belang dat universiteiten en ho­
gescholen meer ruimte krijgen voor excellent onder­
wijs. Een belangrijke eerste stap is om universiteiten
in de masterfase de vrijheid te geven zelf de college­
gelden vast te stellen. De ruimere investeringsmoge­
lijkheden die dit biedt, schept, samen met scherpere
selectie, goede mogelijkheden voor toponderwijs.
Daarvoor mag van studenten ook een grotere eigen
bijdrage gevraagd worden. Ook buitenlandse topuni­
versiteiten en nieuwe publiek-private kennisallianties
kunnen een rol spelen bij het creëren van een excel­
lent onderwijsklimaat waarin de concurrentie om
studenten steeds internationaler wordt.
In onderzoek en innovatie hebben het huidige en
het vorige kabinet, mede geïnspireerd door het
InnovatiePlatform, er terecht voor gekozen om de
egalitaire cultuur stapsgewijs te verlaten. De publiekprivate samenwerkingsverbanden op innovatieterrein
in de zogenaamde sleutelgebieden, zoals Point One
(nanotechnologie) en chemie, laten zien dat de over­
heid verschil wil maken wanneer bedrijven en ken­
nisinstellingen zichzelf langjarig committeren. In het
wetenschappelijk onderzoek beoogt de overheveling
van honderd miljoen euro naar de tweede geldstroom
dat een groter deel van de onderzoeksmiddelen
terechtkomt bij de beste onderzoekers. Maar nog
steeds wordt meer dan zestig procent van de eerste
geldstroom door de overheid over universiteiten ver­
deeld zonder rekening te houden met de prestaties
in de beste onderzoeksgroepen en in het onderwijs.
Een keuze voor wat goed is in het onderwijs bete­
kent niet alleen aandacht voor de talenten in het
hoger onderwijs. Het terugdringen van schooluitval
staat terecht hoog op de politieke agenda. Van alle
leerlingen die beginnen in het voortgezet onderwijs
en het mbo valt 28 procent voortijdig uit. Meer dan
de helft hiervan haalt uiteindelijk geen startkwali­
ficatie (Ministerie van OCW, 2007). Van de voortij­
dig schoolverlaters tussen 15 en 22 jaar heeft 35
procent geen betaalde baan. Nederland kan het zich
sociaal noch economisch permitteren om deze groep
af te schrijven, zeker nu er aan de onderkant van de

arbeidsmarkt zo veel onvervulde
Ten slotte: de toekomst in eigen hand
De regels voor
Nederland was de afgelopen jaren een voorloper in hervormin­
vacatures zijn. De voorgenomen
gen en is mede daardoor nu een van de welvarendste landen
introductie van een leerwerkplicht
het aannemen
van Europa. Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat ons land
tot 27 jaar is een krachtig signaal
van personeel zijn
ook in de toekomst een vooraanstaande en onderscheidende
aan jongeren dat er geen andere
keuze is dan werken of leren. Veel
onevenredig zwaar voor economie blijft. Daarvoor is nu verdere actie nodig, waarbij
concurrentiekracht op lange termijn ons kompas moet zijn.
leerlingen leren beter als ze tegelij­
kleine ondernemingen Verbetering van de dynamiek op de arbeidsmarkt, ontplooiing
kertijd ook werken. Het introduce­
van alle talenten in onderwijs en onderzoek, en meer ruimte
ren van bedrijfsscholen maakt het
voor vernieuwend ondernemerschap zijn hiervoor cruciaal.
voor werkgevers beter mogelijk zelf
Net als bij de inzet voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën en het
de opleiding voor toekomstig personeel te verzorgen.
klimaat, thema’s die terecht hoog op de politieke agenda staan, vraagt dit om
Voor de leerlingen betekent dit onderwijs op maat en
doorzettingsvermogen en ambitie. Voor het vasthouden en uitbouwen van een
meer perspectief op een baan.
onderscheidend en aantrekkelijk vestigingsklimaat moet er, meer dan nu, ruimte
worden geboden voor het benutten van talenten en het belonen van prestaties.
Ruimte voor ondernemerschap
Dit betekent bijvoorbeeld meer onderscheid maken tussen gemiddelde en bril­
Het aantal Nederlanders dat bezig is een onderne­
jante studenten, tussen redelijk en toponderzoek, tussen kleine en grote bedrij­
ming op te zetten of een onderneming van minder
ven. Het komt erop aan gelijke kansen te bieden, maar niet te mikken op gelijke
dan 42 maanden oud runt, is met 5,4 procent
uitkomsten. Om hiervoor draagvlak te krijgen, moeten de maatschappelijke
laag in vergelijking met het OESO-gemiddelde (6,4
baten van het investeren in ons vestigingsklimaat overtuigend worden neergezet.
procent; GEM, 2007). Ook het aandeel snelgroei­
Hetzelfde geldt voor de kosten van het ervan afzien om dat te doen. Het pleidooi
ende bedrijven binnen de groep van bedrijven met
om economisch onderscheidend te zijn is geen Haagse mantra zonder beteke­
vijftig tot duizend werknemers blijft met 8,2 procent
nis in de wereld van alledag. Het oppakken van die uitdaging is voorwaarde voor
niet alleen achter bij de VS (13,4 procent), maar
behoud en versterking van welvaart en welzijn in ons deel van Europa. In die zin
ook bij buurlanden als het VK (11,9 procent) en
is Nederland meester van zijn eigen toekomst.
Denemarken (12,3 procent).
Het starten als ondernemer moet gemakkelijker
worden gemaakt. Dat kan door het urencriterium
in fiscale ondernemersregelingen te versoepelen.
Zo wordt deeltijdondernemerschap aantrekkelij­
ker. Om te garanderen dat na het versoepelen van
het urencriterium ondernemersfaciliteiten voorbe­
Literatuur
houden blijven aan ondernemers, is op termijn een
CBS (2007a) Beursklimaat en sentiment consument gaan gelijk op.
aparte ondernemersbox wenselijk. Voor verdere
Conjunctuurbericht 13 december 2007. Voorburg: CBS.
fiscale verlichting kan geleerd worden van Frankrijk,
CBS (2007b) Aantal vacatures hoogste ooit.
dat voor zeer kleine ondernemingen de mogelijk­
Conjunctuurbericht 15 november 2007. Voorburg: CBS.
Centrale Economische Commissie (2006) Notitie ten behoeve van
heid biedt van een vereenvoudigd fiscaal regime,
de kabinetsformatie. Den Haag, november 2006, www.minez.nl/
waarbij de hoogte van belastingen en premies louter
content.jsp?objectid=151153&rid=140374.
op basis van de omzet van de onderneming wordt
Chorny, V., R. Euwals en K. Folmer (2007) Immigration policy and
vastgesteld.
welfare state design. A qualitative approach to explore the interacDe regels voor het aannemen van personeel zijn
tion. CPB Document nr. 153. Den Haag: CPB.
Conference Board en Groningen Growth and Development
onevenredig zwaar voor kleine ondernemingen. Het
Centre (2007) Total economy database. November 2007. www.
is de vraag of de regels voor de bakker om de hoek
conference-board.org/economics/database.cfm.
identiek moeten zijn aan die voor een multinatio­
CPB (2007) CPB Nieuwsbrief 2007 December 2007. Den Haag: CPB.
nal. In het overheidsbeleid wordt soms al rekening
DNB (2007) Kwartaalbericht DNB December 2007. Amsterdam:
gehouden met kleine en startende ondernemers.
DNB.
Friedman, T. (2005) The world is f lat. A brief history of the twentyZo mag de werkgever in ondernemingen tot vijftien
first century. New York: Farrar, Straus and Giroux.
werknemers zelf de preventiemedewerker zijn. Dit
GEM (2007) Global Entrepreneurship Monitor. GEM 2006
onderscheid tussen groot en klein zou veel con­
Summary Results. www.gemconsortium.org.
sequenter doorgevoerd moeten worden. Een grote
Jansen, H. en R. Smit (2007) Simpeler ontslagregels en kansen
administratieve last voor kleine ondernemingen met
voor werklozen: het echte resultaat van de participatietop.
Forum, 5 juli, 10–13.
personeel is de loonadministratie. Om deze last te
Ministerie van OCW (2007) Factsheet voortijdig schoolverlaten.
beperken, zouden stappen genomen kunnen worden
Bijlage bij Uitvoeringsbrief Schooluitval voor Tweede Kamer,
in de richting van een loonsomheffing, eventueel te
30 november 2007. www.minocw.nl/documenten/48811.pdf.
starten bij werkgevers met minder dan tien werk­
Minne, B., M. Rensman, B. Vroomen en D. Webbink (2007)
nemers. Ook vinden ondernemers twee jaar loon­
Excellence for Productivity? Den Haag: CPB.
Nuffic (2007) Internationalization in higher education in the
doorbetaling een groot risico bij het aannemen van
Netherlands: key figures. Den Haag: Nuffic.
personeel. Dit pleit ervoor om voor kleinere onder­
OECD (2004) OECD employment outlook. Parijs: OECD Publishing.
nemingen de loondoorbetalingstermijn te verkorten.
OECD (2006) OECD employment outlook. Boosting jobs and income.
In de toekomst zou de cynische verwensing onder
Parijs: OECD Publishing.
ondernemers “Ik wens u veel personeel†juist een
UBS (2006) Prices and earnings. A comparison of purchasing power
around the globe. 2006 edition. Zürich: UBS AG.
welgemeende boodschap moeten en kunnen zijn.

ESB

11 januari 2008

7

Auteur