De standaard van Sen
Aute ur(s ):
Beus, J. de (auteur)
De auteur is verb onden aan de RUG.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4173, pagina 800, 23 oktober 1998 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
nobelprijs, economie-beoefening
Afgelopen week werd bekend dat Amartya Sen de Nobelprijs voor de economie van 1998 krijgt. Eer voor een menselijk econoom.
Als buitenstaanders en dissidenten keuvelen over de hoofdstroming in de economische wetenschap, dan neigen ze ernaar een dubbele
kritiek onder woorden te brengen. Sommigen zien de economie als het laatste bastion van de Verlichting. In hun visie is dit geloof
bezig uiteen te vallen. Wordt niet elke nadruk op redelijkheid, vooruitgang en individualiteit vrijwel dagelijks tegengesproken? De
verlichters zijn, zo vervolgt men, vastgelopen op hun eigen zandbanken. Kijk maar naar de vervuiling en de overmatige
wereldbevolking of sta stil bij de crisis van de natiestaat en de ontaarde cultivering van vermaak en vergoeding. En ontdek dan wat wel
eens het meest publieke geheim onder weldenkende tijdgenoten zou kunnen worden: de val van de economie, in het bijzonder het
onvermogen van economen om de werkloosheid beschaafd op te lossen, is een integraal onderdeel van deze val van de Verlichting.
Anderen zien de economie als een ideologie van de minderheid van geluksvogels in de schemering van een misdadige eeuw. Hun visie is
bijna even somber als het hierboven aangestipte. Ik vat haar samen alsof wijlen Christopher Lasch het zou kunnen hebben
opgeschreven. “De economische wetenschap was ooit burgerlijk en bevrijdend maar zij heeft inmiddels de vorm aangenomen van
verblinding en verhulling door een verraderlijke transnationale elite. Formele economische theorie voor aio’s en overige gevorderden
komt neer op de aloude verdediging van egoïsme, wedijver tussen ondernemers, private eigendom, stoffelijke stimulansen en
‘doelmatigheid eerst’. Zij voorziet de beleidsmakers van modieuze voorschriften, zoals privatisering, deregulering en bezuinigingen op
overheidsuitgaven. De leidende gedachte van onmiddellijke overgang naar een uniek en zuiver model van marktkapitalisme is
contraproductief en brengt het bestaan van de kwetsbaren in gevaar. Men slaagt er niet in de balans te vatten tussen stabilisatie en groei
aan de ene kant en politieke deelname en sociale bescherming aan de andere kant.”
Amartya Sens oeuvre kan worden gelezen als het beste antwoord op deze afwijzing van de economie. Sen houdt vast aan de menselijke
rede en het ideaal van maatschappelijke rationaliteit. Hij verwerpt de pleidooien voor centrale leiding en sociale sturing van
respectievelijk Marx en Tinbergen. Maar Sen is ervan overtuigd dat de politieke economie ertoe doet. Economen hoeven niet te buigen
voor Darwinisme. Ze kunnen meehelpen aan de bepaling van institutionele voorwaarden voor de kwaliteit van het bestaan in een
burgerlijke samenleving die de wereldschaal begint te bereiken. Volgens Sen dient de economist op te treden als een ‘man of
humanity’ (de term is van Adam Smith). Diens primaire maatschappelijke loyaliteit ligt bij de mensheid. En diens eerste inzicht is dat wij
zelfs in de globalisering van een depressie niet aan de rand van een afgrond staan.
Pluralisme
Maar dit betekent niet dat Sen zich neerlegt bij de prominente plaats van de economische mens. Integendeel, de veronderstelling over
diens aanhoudende streven naar het eigenbelang is het meest misleidende simplisme dat de hoofdstroming heeft voortgebracht.
Rationele gekken zullen nooit een goed economisch stelsel tegen de schaarste tot stand brengen. Sens alternatief is niet de evenzeer
evidente misvatting van de onbaatzuchtige goede mens maar een brede menselijke rationaliteit als antwoord op het kwaad. Dat is een
verband tussen rationaliteit en een veelvoud van drijfveren omtrent het altruïsme, het lidmaatschap van groepen, zedelijke codes en de
bezinning op persoonlijke projecten.
Sen verafschuwt de neiging tot instant advies, zoals de obsessie van sommige ontwikkelingseconomen met de voedselproductie per
hoofd en hun verwaarlozing van het gebrek aan kansen op het verwerven van voedsel voor boeren, vissers, werknemers en werklozen.
Sen verzet zich tegen de utilitaristische gerichtheid op het doelmatige prijsmechanisme en de daarmee samenhangende bereidwilligheid
om te besparen op burgerlijke rechten en voortplantingsrechten van vrouwen.
Zijn alternatief is een pluralistisch kader voor analyse en openbare actie. Dit is een doelstellingsfunctie voor een rechtvaardige
democratie met de volgende argumenten: elementaire vrijheden, gelijke kansen op elementair welzijn, betrokkenheid bij de publieke zaak,
en procedures voor economische groei in de brede zin van humane ontwikkeling.
Sens bijdragen aan de economie zijn ontelbaar, rijk, kernachtig, verrukkelijk helder en buitengewoon gevarieerd. Maar ze zijn ook
genuanceerd en moeilijk in een technische en wijsgerige betekenis. Ik heb eens college gelopen bij de scherpzinnige politicoloog
Kenneth Shepsle. Die verzuchtte na twee uren van gloedvolle explicatie van Sens artikel ‘Necessary and sufficient conditions for rational
choice under majority decision’ (1969) dat hij maar enkele keren in zijn leven het toppunt van doorzichtigheid en grondigheid bereikte
waarop Sen zich driemaal per week lijkt te bevinden (en ikzelf mompelde nog iets over een wensdroom van mijn eigen “eerste keer”). Sen
gooit geen pamfletten in de lucht, zoals Keynes en Krugman. En hij schrijft geen leerboeken of beschouwingen voor het grote publiek,
zoals Samuelson en Galbraith. Het blijft raadselachtig dat een lastige bundel als Resources, values and development (verschenen in 1984)
is beland op de lijst van honderd invloedrijkste boeken sinds 1945 van Times Literary Supplement.
Welvaart en armoede
Ik vat de toekenning van de Nobelprijs staathuishoudkunde 1998 aan deze Sen op als een beloning voor zijn omwenteling van de
welvaartstheorie. Zoals John Rawls de politieke theorie weer tot leven heeft gewekt uit de slaap van louter taalontleding, zo heeft Sen de
welvaartstheorie behoed voor onvruchtbaarheid en haar zelfs grondig vernieuwd.
Tot ver in de jaren zestig werd aan duizenden studenten wereldwijd uitgelegd dat de welvaartstheorie niks kon. De interpersonele
nutsvergelijking was onmogelijk, de neo-Paretiaanse compensatietoetsen waren onbepaald en de afweging tussen aggregatie van
individuele belangen en verdeling was ongefundeerd omdat rechtmatigheid een kwestie van politieke of zelfs esthetische smaak was.
Dertig jaren later blijkt het kerkhof voor optimale economische werelden veranderd in een bouwplaats voor argumenten van praktische
economen. Deze transformatie is niet alleen de verdienste van Buchanan (Nobelprijs 1986) maar ook, en vooral, van Sen.
Hij heeft het onmogelijkheidstheorema van Arrow uitgewerkt tot een zelfstandig vakgebied dat zich bezighoudt met procedures voor
gemeenschappelijke besluitvorming en maatstaven voor de beoordeling daarvan. Wat Williamson deed met de transactiekostenbenadering van Coase, dat deed Sen met Arrows prototype van de maatschappelijke-besluitvormingstheorie. Daarbij behandelde Sen
alle belangrijke thema’s (welvaart, rationaliteit, vrijheid, gelijkheid, recht, gemeenschap) met dezelfde mengeling van systematiek en
precisie. Begripsvorming in relatie tot de ethiek, theoretische inbedding in relatie tot de dogmengeschiedenis en de wetenschappelijke
frontlinie, axiomatische formalisering, meting, empirisch onderzoek, verbetering van de economische theorie der instellingen en de
staatstheorie, en voorstellen voor hervorming.
Een geslaagd en thans dus gelauwerd voorbeeld van deze keten betreft Sens studies over armoede. Ook valt op dat Sen met zijn kritische
herziening van het raamwerk van de praktische economie steeds de ‘effecten van overtuiging en recrutering’ wist uit te lokken (de termen
zijn van Sens familielid Albert Hirschman) 1. Zijn agenda trok uitmuntende volgelingen aan. De tweede editie van On economic
inequality (1997, samen met James Foster) tekent Sens leiderschap. Het leert iets over de toenemende meeropbrengsten van ernstige
deelname aan de hoofdstroming vanaf de bron in plaats van een wanhopige aanval op de karikatuur ervan.
Zes bijdragen
Mijn even idiosyncratische als onvolledige lijst van Sens fundamentele vernieuwingen omvat de volgende bestanddelen.
Ten eerste domeinbeperkingen, dat wil zeggen de voorwaarden waaronder de overeenstemming over standaarden voor openbare
beoordeling en besluitvorming bijdraagt tot stabilisatie van de liberale democratie en tot oplossing van bepaalde problemen in de
aggregatie van individuele belangen.
Ten tweede meta-voorkeuren. Wanneer subjecten bijvoorbeeld te geïsoleerd of te wantrouwend zijn om een toereikend niveau van
collectieve besparingen te halen, en als de bestaande instellingen, zoals sociale normering, belastingheffing of wettelijk dwang, niet
werken, dan zouden ze een brede rationaliteit kunnen beproeven door voorkeuren voor voorkeuren te ontwikkelen. Als ik bijvoorbeeld
een schone buurt prefereer en als ik meer hinder heb van de rotzooi vanwege gemeenschappelijke bandenloosheid dan van de tucht in
mijn eigen properheid, dan kan het voor mij rationeel zijn om me te gedragen ‘alsof” ik geef om de schade van mijn vuil voor anderen en
om het niet te laten vallen.
Ten derde toereikende vrijheid van keuze, dat wil zeggen Sens subtiele combinatie van de vrijheid om een visie op het goede leven na te
streven en om welzijn te ervaren. De vrijheden bestaan uit rechtstreekse beheersing van het keuzeproces en indirecte vrijheid via de
steun van anderen (zoals een goede overheid), uit elementaire vrijheden (minimale persoonlijke vrijheid, basiscapaciteiten), en uit de
waarde van liberale rechtsbescherming. Sen maakt aannemelijk dat betrokkenheid bij gelijke vrijheid iets anders vergt dan de onzekere
berekeningen uit de gangbare welvaartstheorie, de absolute private eigendomsrechten van het libertarisme en de neutrale procedures en
wapenstilstand tussen machtigen en zwakken in de normatieve public choice.
Ten vierde het welzijn als een verzameling van redelijke functies, zoals overleven, gezond zijn, opgeleid zijn, vriendschappelijke
verhoudingen onderhouden en verschijning in het openbaar zonder schaamte. Neem de functie van het goed ingelicht zijn. Het feit dat
nog in 1994 een kwart van de Nederlandse huishoudens geen abonnement heeft op kranten, geeft een ruwe indruk van de dringende
status van dit welvaartsbegrip. Het begrip zelf is nieuw omdat het wijst op iets tussen je bezit van goederen en je nut in (niet je fiets of je
rijplezier maar je beweeglijkheid). Het is de opmaat tot een nieuwe benadering van armoede, de levensstandaard, rechtvaardigheid onder
burgers en economische ontwikkeling. Sens egalitarisme concentreert zich op de verdeling van basiscapaciteiten, zoals het vermogen om
aan voldoende voeding te komen, de noodzakelijke kleding en huisvesting of het vermogen om jezelf voort te bewegen.
Sens vijfde bijdrage is de verklaring van hongersnoden in termen van falende aanspraken, dat wil zeggen van het tekort van het
slachtoffer aan bezittingen, wettelijke bevoegdheden en economische gelegenheden om rechtmatige bezittingen in tastbare goederen om
te zetten. Sen tart de conventionele wijsheid omtrent de hongersnood als macro-tekort aan voedsel. Vele hongersnoden ontstaan niet
door gebrek aan voedsel maar door kwetsbaarheid van (klassen van) individuen. Sen wijst hier op een tekort aan producten met contante
waarde, banen, verhandelbaar vermogen, rendabele arbeidskracht, sociale zekerheid, toegankelijke publieke goederen of private kapitaalen consumptiegoederen. Sens empirische onderzoek legt de vinger op specifieke marktfeilen, en kijkt niet alleen naar de gebruikelijke
verdachten (kolonialisme, asymmetrie in de economische wereldorde, oorlog, corruptie, dictatuur). Dit levert een rechtvaardiging op voor
een verdelende overheidstaak: arbeidsvoorziening, medische zorg, scholing, sociale bijstand en sociale zekerheid.
Hierop sluit ‘Sens wet’ aan, over het verband tussen mensenrechten en de preventie van sociale rampspoed: hongersnoden zijn afwezig
in zowel arme als rijke landen wanneer en omdat daar een democratisch stelsel werkt, met oppositiepartijen, regelmatige verkiezingen en
een vrije pers.
Sens zwakheden
Is er dan niets op een 64-jarige briljante man van de menselijkheid aan te merken? Resteert alleen maar de benepenheid van rechts,
getuige de waarneming van de Financial Times (15 oktober jongstleden) dat deze niet-Westerse theoreticus van de maatschappelijke
ongelijkheid in het steenrijke Engelse Cambridge woont? Natuurlijk niet. Soms zijn de methodologische onderscheidingen van Sen te fijn
om empirische en praktische werking te krijgen. En anders dan sommigen van zijn voorgangers (Hicks, Hayek, Simon), heeft Sen geen
hechte theorie over de economische geschiedenis en de economische cultuur. Maar dit is niet de plaats om Sens oeuvre in het licht van
zijn eigen hoge standaard te beschouwen. Ik wil in plaats daarvan een ander, gevoeliger punt aanroeren. Ik kan het niet gemakkelijk hard
maken, maar mijn indruk is dat Sens invloed in de Nederlandse wijsbegeerte en politicologie groter is dan in de Nederlandse economie.
Accoord, je telt gelukkig De Gaay Fortman, Remco Oostendorp en Joshua Cohen, maar dat heb je het wel zo’n beetje gehad in deze veel
omvangrijkere tak van wetenschap.
Dit gegeven heeft misschien iets te maken met het tekort aan ware generalisten, het overschot aan instant beleidseconomen en de
theoretische inslag van Sens raamwerk die misschien buiten ‘ons’ gedogen valt (zoals Sens gekwalificeerde verdediging van vage
begrippen van vage situaties). Het kan ook zijn dat hier mede een aparte factor in het geding is. Je zou Sen op zijn Nederlands kunnen
zien als de zeldzame verbinding tussen het talent van Tinbergen en dat van Hennipman. Welnu, de telgen van Tinbergen cultiveren in
Tilburg hun technische kunnen zonder dat zij grote denkbeelden laten bloeien die nieuwe bloei van de kennis zouden kunnen schragen.
De telgen van Hennipman hebben het gedachtengoed van de meester over het formele welvaartsbegrip en de positieve welvaartstheorie
gecanoniseerd maar ook geïmmuniseerd. Door deze tendenties heeft de economische wetenschap alhier zich wat afzijdig gehouden van
Sens omwenteling. Mede hierom heeft de kwantitatieve en kwalitatieve groei van de polderkennis sedert de jaren zestig niet gevoerd naar
het dichten van de kloof tussen economie en ethiek, tussen formalisme en institutionalisme en, jazeker, tussen neoklassieke economie en
partijpolitiek in een representative democratie.
Maar laat ik afronden in overeenstemming met de feestelijke gelegenheid en met de montere opbouwendheid van de laureaat. Sen legt
opwindende verbanden tussen abstract en probleemgericht denken alsmede tussen bewijzen en literaire gratie. En hij kent ruimhartigheid
en bescheidenheid, met name in de omgang met jonge studenten, redelijke opponenten, liberale feministen en niet-economen (om maar
enkele bedreigde soorten op te sommen).
Nederlandse economen behoren tot een kleine en open cultuur en zouden daarom een pasend gehoor moeten vormen voor het
gedachtengoed van Sen. Zo komt er straks vast wel een officiële Nederlandse armoede-monitor op grond van Sens inzichten. Nu al mag
veilig worden gesteld dat Sens synthetische verdiensten, in het licht van de weerbarstige kloof in het Westerse geestelijk leven, echt
opmerkelijk en belangrijk zijn
1 Ursula Hirschman, de zuster van Albert, is de moeder van Sens overleden echtgenote Eva Corloni. Zie Sens ontroerende herinneringen
in zijn bijdrage aan Paul Barker (red.), Living as Equals, Oxford, University Press, 1997, blz.10-14.
Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)