Ga direct naar de content

De Poolse economie in de jaren tachtig

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 8 1989

De Poolse economie in de
jaren tachtig
Afnemende economische groei
Volgens officiele statistieken herstelde de economie zich van een afneming
met ongeveer een kwart van het netto
nationaal produkt tussen 1979 en 1982
in eerste instantie snel, met een jaarlijkse economische groei van circa 5,7% in
1983-1984. Maar daarna daalde de
economische groeivoet tot ongeveer
4% per jaar in 1985-1986; in 1987 nam
het netto nationaal produkt maar met
1,7% toe. Een voorlopige schatting
geeft aan dat de economische groei vorig jaar ongeveer 4% bedroeg.
Door de hoge percentages van zowel zichtbare als verborgen inflatie
(achteruitgang van kwaliteit, manipulatie van de prijsindex en onzuivere statistieken) neigen de officiele cijfers tot
een overschatting van de feitelijke economische groei, het inkomen en de lonen. Volgens een onafhankelijke Poolse schatting daalden het reele inkomen
per hoofd en de reele lonen respectievelijk tussen de 1-2% en 4-5% in 1987,
terwijl de reele lonen in 1987 geschat
werden op een niveau van 20% onder
dat van 19801. Het achterblijven van
nominale-loonsverhogingen van werknemers in de staatssector bij de prijsstijgingen van consumptiegoederen in
de eerste helft van 1988 gaf aanleiding
tot stakingen en harde eisen voor loonsverhogingen van de arbeiders2.
Over het geheel genomen zal het
steeds verder afnemende vermogen
van de economie om tegelijkertijd zowel
aan de binnenlandse behoeften als de
export te voldoen, ernstige sociaal-economische en politieke consequenties
hebben. De verwachte hoge, zichtbare
en verborgen inflatiepercentages leiden onvermijdelijk tot harde eisen voor
loonsverhogingen en prijssubsidies.
Het ligt voor de hand dat er moeilijkheden in de export zullen ontstaan, waardoor Polen steeds moeilijker aan de
renteverplichtingen aan westerse crediteuren zal kunnen voldoen. Dit vermindert de Poolse kredietwaardigheid, wat
de kans op het verkrijgen van nieuwe
kredieten kan aantasten en tevens de
import en de economische groei beperkt.
Uitgaande van een veronderstelde
jaarlijkse groei van 3% van het netto nationaal produkt voor de komende jaren
zal het niveau van het inkomen per

ESB 7-6-1989

hoofd van de bevolking voor binnenlandse distributie van voor de crisis
(1978) pas weer in 1993 bereikt worden, dat wil zeggen 15 jaar na het begin van de dalende tendensen in de
economie in 1978. Ondertussen wordt
de technologische kloof tussen Polen
en het industriele Westen en de NIC’s
steeds groter; het Poolse aandeel in het
totaal van de OESO-import van industriele goederen daalt en Polen verliest
zijn concurrentiepositie op het gebied
van industriele goederen aan de
NIC’s3. De totale schuld in zowel convertibele als niet-convertibele valuta is
sterk gegroeid. Het gemiddelde aantal
wooneenheden dat in de jaren tachtig
per jaar werd opgeleverd, was ongeveer een derde lager dan dat in 1978.
De snelle toeneming van de milieuverontreiniging is bijzonder bedreigend,
vooral in Silezie. Bovendien verslechtert de infrastructuur (transportmiddelen, huisvesting, riolering en dergelijke)
naarmate de investeringen geen gelijke
tred houden met de behoefte aan onderhoud en vervanging van materieel.

Inefficientie van investeringen
Na de drastische ad hoc-verminderingen van de investeringen tussen
1978 en 1982 hebben de investeringen
in kapitaalgoederen zich sinds 1983
weer hersteld tot ongeveer 20% van het
bnp. Deze investeringsvoet is hoog genoeg om een stabiele hoge economische groei te realiseren en om een herstructurering van de produktie door te
voeren. Door de inefficientie en de lage
rentabiliteit van de investeringen voltrok
het economische herstel zich langzaam
en ging het gepaard met hoge kosten.
De ‘aderverkalking’ van de investeringen werd in stand gehouden door verschillende belangengroepen, vooral
door de sterke lobby rond de zware industrie. Dit leidde ertoe dat een herstructurering van veel onafgemaakte investeringsprojecten uitde late jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig
voorkomen werd.
Het driejarenplan (1983-1985) voorzag niet in een stijging van de investeringen, maar de werkelijke investeringen stegen met 33%. Deze hoge groeivoet van de investeringen resulteerde
echter niet in een snellere voltooiing

van ondernomen projecten. Deze trend
bleef ook in de volgende jaren bestaan.
Het aantal voltooide investeringsprojecten bleef ver onder het geplande niveau en de gemiddelde constructieperiode van de investeringsprojecten was
hoog. Het lage percentage van voltooide investeringsprojecten komt ook tot
uiting in het groeiende deel van de kapitaalgoederenvoorraad dat buiten gebruik gesteld moet worden omdat het
verouderd, onbetrouwbaar en versleten
is of te hoge kosten heeft. Dit is vooral
het geval in de sector van de chemische
en de lichte industrie4.
De rentabiliteit van voltooide investeringsprojecten is erg laag. Volgens een
rapport van de Wereldbank over de rentabiliteit van 44 projecten (9 in de energiesector en de mijnbouw) was de gemiddelde gewogen afbetalingsperiode
voor de gehele steekproef 50 jaar (een
interne rentabiliteit van minder dan 2%).
Voor centraal gefinancierde projecten is
de afbetalingsperiode 81 jaar en voor
projecten, gefinancierd door bedrijven
9,4 jaar5. De lage financiele opbrengst
reflecteert gedeeltelijk de overheidspolitiek om binnenlandse prijzen voor
energie en grondstoffen laag te houden. De reele speelruimte voor bedrijven om autonome investeringsbeslissingen te nemen is nog steeds beperkt.
Het vijfjarenplan (1986-1990) raamt
een hogere groei van de investeringen
dan van het netto nationaal produkt. Investeringen in de industriele sector bedroegen ongeveer een derde van de totale investeringen in de staatssector.
Het investeringsplan en het ‘Industriele
herstructureringsprogramma’ (dat 44
belangrijke projecten bevat en als middel moetdienen voorde industriele modernisatie en exportpromotie) hebben
veel kritiek gekregen. De structured nadruk in de Poolse industrie op de zware industrie (o.a. brandstoffen en energie, staal en machinebouw) zal verder
toenemen, evenals de hoge kapitaalen energie-intensiteit van de industrie.
1. R. Bugaj en A. Wielowiejski, Wobec malejacych szans, Tygodnik Powszechny, 19
juni 1988. Volgens officiele cijfers dalen de
gemiddelde reele lonen in de staatssector
met 3,7% in 1987, als de prijsveranderingen
van alcoholische dranken en sigaretten in de
index van de kosten van het levensonderhoud worden opgenomen, Maty Rocznik
Statystyczny 1988, Warschau, 1988, biz.
114.

2. W. Krencik, Karuzela kreci sie nadal, Polityka, nr. 39, 24 September 1988.
3. K. Poznanski, Competition between Eastern Europe and developing countries in the
western market for manufactured goods, in:
Eastern European economies; slow growth
in the 1980s, deel 2, Congress Papers, Washington, 1986.
4. J. Kotowicz, Dekapitalizacja majatku trwalego w przemysle, Gospodarka Planowa,
deel 41, nr. 3,1986.
5. Zie Poland, reform adjustment and
growth, deel I, Wereldbank, Washington,
1987, biz. 43-44.

561

Ongeveer een derde van de totale industriele investeringen zal toegewezen
worden aan de bedrijfstak van brandstoffen en energie (dat wil zeggen de
kolenmijnbouw) terwijl de investeringen
ten behoeve van energiebesparing en
in de lichte en voedselverwerkende Industrie onvoldoende zullen zijn. Een
groot deel van de industriele investeringsprojecten heeft een lange constructieperiode. Met programma besteedt weinig aandacht aan projecten
die een hoge rentabiliteit kunnen hebben op korte termijn. Bovendien leidt de
geplande snelle groei van investeringen in de machinebouw vooral tot extra
capaciteit voor het produceren van goederen waarvan er in de wereld al een
overschot bestaat. Aangezien de Poolse produkten gefabriceerd worden met
ouderwetse produktietechnieken hebben zij een weinig aantrekkelijke Internationale concurrentiepositie.
De overheid is op dit moment bezig
het investeringsplan te herzien. Een algemene reductie van de investeringsgroei in de zware Industrie wordt overwogen. Aan de andere kant wil men nu
de investeringen in bedrijven die landbouwmachines produceren, in de voedselverwerkende Industrie en ten behoeve van energiebesparing verhogen.
Maar gezien het falen van vele goed bedoelde investeringsherstructureringsprogramma’s in het verleden, is enige
scepsis op zijn plaats.

Inflatie
Na een prijsstijging van meer dan
100% tijdens de staat van beleg in
1982, varieerden de officiele prijsstijgingen van consumptiegoederen en -diensten tussen de 16 en 17,5% in 19831986. In 1987 bedroeg deze 27% en in
1988 tussen de 70 en 80%. De snelle
prijsstijging in 1986-1988 staat in scherpe tegenstelling tot het doel van het vijfjarenplan (1986-1990) om de inflatie terug te brengen tot beneden de 10% aan
het eind van de planperiode. Ondanks
de stijgende inflatievoet groeien de tekorten en de onevenwichtigheid op de
markt. De algemene prijsstijging van de
noodzakelijke levensbehoeften van het
laatste jaar heeft er niet toe geleid dat
de tekorten en de onevenwichtigheid op
de markt verminderd werden. Daarbij
blijven de prijssubsidies voor voedsel,
transport en brandstoffen hoog6.
Een lage aanbodelasticiteit, hettegemoetkomen aan de looneisen, een lage
importcapaciteit van de economie door
onvoldoende export en een hoge renteen aflossingslast van de buitenlandse
schulden zijn factoren die het erg moeilijk maken voor de overheid om de prijsstijgingen op een hanteerbaar niveau te
houden en tegelijkertijd de tekorten te

562

verminderen. De begrotingstekorten
van de overheid, de praktijk van ‘costplus-pricing’ en de machtspositie van
veel staatsbedrijven in de markt stimuleren de inflatiedruk. Polen loopt daardoor een groot gevaar in een permanente inflatiespiraal terecht te komen.
De lage efficientie van de investeringen verergertde inflatie. Een achteruitgang van het aanbod op de markt werd
de laatste jaren versterkt door een grotere dating in de groeivoet van industriele consumptiegoederen. Het aandeel
daarvan nam af van 33% in 1984 tot
25,4% in 1987 (in prijzen van 1984) van
de totale verkopen van de industriele
produktie van de gesocialiseerde sector7. Het niet halen van de plannormen
voor de veeproduktie verslechterde het
voedselaanbod. De zogenaamde
‘tweede economie’ gaat een steeds belangrijkere rol spelen. De waarde hiervan wordt geschat op ongeveer 25%
van het beschikbare nominale inkomen
van de bevolking in 1986. De tweede
economie is vooral van belang om de
afneming van de reele inkomens en de
inflatiekloof te compenseren8.
De stakingen van de arbeiders in het
voorjaaren de zomervan 1988 hebben
de overheid gedwongen tot het streven
naar een verbetering van het aanbod
van consumptiegoederen en diensten.
Tevens is de overheid ertoe overgegaan de prijzen van eerste levensbehoeften te bevriezen voor de rest van
1988. Recente prijsaanpassingen lijken
selectiever te zijn. Prijsstijgingen worden gekoppeld aan een streven om het
aanbod te verbeteren. De overheid
hoopt geleidelijk segmenteel marktevenwicht en een verzachting van de
eisen voor loonsverhogingen van de arbeiders te bereiken. Maar pogingen die
gericht zijn op het verminderen van de
zichtbare inflatievoet door bevriezing
van de prijzen en subsidies zullen leiden tot een stijging van de onderdrukte
inflatie en de verstoring van de prijsstructuur en materiele prikkels. Hierdoor zullen de mogelijkheden voor succesvolle economische hervormingen
aanzienlijk afnemen.

Buitenlandse handel
Polen heeft sinds 1982 elk jaar een
positieve handelsbalans in harde valuta tussen $1,1 en 1,6 miljard, in tegenstelling totde aanhoudende tekorten op
de handelsbalans in de periode 19721981. Maar het overschot op de handelsbalans werd bereikt ten koste van
een drastische afneming van de import
en niet door een vergroting van de export. Tegelijkertijd steeg de uitstaande
brutoschuld in harde valuta van $ 24
miljard in 1980 tot $ 39,2 miljard aan het
eind van 1987. Deze stijging werd ver-

oorzaakt door de kapitalisatie van onbetaalde rente en de koersval van de
dollar.
De overheid raamde eind 1986 voor
de periode 1986-1995 een jaarlijkse
groei van 3% van de export tegen harde valuta (in reele termen) voor de periode 1986-1990, oplopend tot 5% in
1991-1995. Deze raming van een langzame groei van de export werd geacht
onvoldoende te zijn om de Internationale kredietwaardigheid te herstellen. Er
was daarom weinig uitzichtopeen nieuwe toestroom van kapitaal. Een herzien
scenario (1987), dat bedoeld was voor
1988-1992, raamde een groei van de
export tegen harde valuta van meer dan
tweemaal de oorspronkelijke groeivoet;
evenwicht op de lopende rekening zou
bereikt moeten worden in 1991, twee
jaar eerder dan in het oude scenario.
Het herziene scenario kwam overeen
met de bovenste marge van 3,1% gemiddelde groei per jaar van het netto
nationaal produkt in het vijfjarenplan
(1986-1990), gecombineerd met een
bescheiden daling van de groei van de
investeringen en een onveranderde
lage groei van de consumptie. De realisatie van het herziene scenario zou
volgens de Wereldbank de international kredietwaardigheid van Polen herstellen, het mogelijk maken nieuw kapitaal en technologie aan te trekken en
daarmee het vooruitzicht op duurzame
en evenwichtige economische groei
verbeteren.
Volgens een evaluatie van het Wereldbank-rapport was het herziene scenario haalbaar, terwijl aan de andere
kant toegegeven werd dat de realisatie
ervan verre van gemakkelijk zou zijn. Er
is een sterke en directe concurrentie
tussen de binnenlandse markt en de exportmarkt voor bepaalde produkten zoals kolen, landbouwprodukten en produkten van de lichte Industrie. Op de
middellange termijn is er geen uitzicht
op het omzetten van export tegen nietconvertibele valuta in export tegen harde valuta. Het plan veronderstelde dat
als gevolg van de economische hervormingen, een lagere investeringsgroei
gecombineerd met een efficienter investeringsprogramma, alsmede een
grotere mobiliteit van de produktiefactoren om in te spelen op signalen van de
markt, ertoe zouden bijdragen de produktiefactoren naar export tegen convertibele valuta te verschuiven. Een
verstandige en effectieve controle van
de vraag, gecombineerd met economi6. J. Solska, Uwaga! Inflacja! Dolewanie
wody do zupy, Polityka, nr. 43, 22 oktober
1988.

7. A. Karpinski, Glowne tendencje i zagrozenia w rozwoju gospodarki, A/owe Drogi, nr. 7,
1988, biz. 63-65.

8. A. Szablewski, Przedsiebiorczosc a rozwoj nie rejestrowanej dzialalnosci gospodarczej, Gospodarka Planowa, deel 43, nr.
3, 1988, biz. 72-83.

sche hervormingen en sociale acceptatie zijn cruciaal voor het succes van het
herziene scenario.
Warschau heeft echter de noodzaak
van de steun van Westerse landen onderstreept. Een daling van de rentevoet
op de geherstructureerde schulden,
nieuwe kredieten voor de import van
westerse kapitaalgoederen en technologie om de efficientie van de Poolse
export te verbeteren zijn noodzakelijk
om de doelstellingen van het exportplan
te halen9. Bovendien lijkt de kans op het
tot stand brengen van het binnenlandse evenwicht door het inperken van de
vraag (bij voorbeeld door een daling of
bevriezing van de reele lonen) als een
van de voorwaarden voor extern evenwicht zeer klein te zijn1 °. Het stijgen van
de binnenlandse druk als gevolg van de
verslechtering van de levensstandaard
en het gebrek aan vooruitgang in de
economische hervormingen maakt een
evenwichtige lopende rekening in harde valuta aan het eind van 1991 onwaarschijnlijk. Met het bereiken van
overeenstemming in de ronde-tafelgesprekken tussen het regime en de oppositie hoopt Warschau op een gunstige Westerse respons op het Poolse
verzoek voor nieuwe kredieten.
De jaarlijkse handelstekorten in nietconvertibele valtuta, bijna allemaal met
de Sovjetunie en voor een groot deel
het gevolg van de stijging van de olieprijs, varieerden tussen 500 miljoen en
1,6 miljard transferabele roebels in de
periode 1980-1986. In 1987 was de
handel in niet-convertibele valuta in
evenwicht, grotendeels dank zij een betere ruilvoet sinds 1985. Het realiseren
van een geplande evenwichtige handelsbalans met de Sovjetunie voor de
duurvan hetgehelevijfjarenplan (19861990) en het beginnen met de terugbetaling van de schuld in transferabele
roebels van 6,6 miljard (1987) in de loop
van 1988 lijkt haalbaar. De Sovjetunie
is veeleisender geworden en staat op
een verbetering van de slechte kwaliteit
van de belangrijkste produkten in de
Poolse export (machines), en het ‘harder worden’ van de export-mix.

Economische hervormingen
De eerste opmars van de economische hervormingen in 1982-1983 werd
gevolgd door een langzame vooruitgang die overging in stagnatie in 1986.
De Poolse Verenigde Arbeiders Partij
en de overheid hebben dit felt toegegeven en in het voorjaar van 1987 presenteerden ze een programma om het
oude hervormingsproject nieuw leven
in te blazen. Dit nieuwe programma
staat bekend onder de naam van ‘de
tweede fase van de economische hervormingen’. Ondanks het feit dat het

ESB 7-6-1989

huidige planningsysteem aanzienlijk
verschilt van traditionele centrale planning is de kern van centrale planning
nog steeds groot. De mate van autonomie van staatsondernemingen en de rol
van marktsignalen in de allocatie van
economische hulpbronnen zijn beperkt
gebleven.
De bureaucraten van het partij-staatapparaat, sociale groepen en individuen die voordeel behaalden uit de centrale planning zijn erin geslaagd cruciale economische hervormingen tegen te
houden. De algemene stelling die zegt
dat politiek en economisch pluralisme
(bij voorbeeld een aanzienlijke expansie van prive-ondernemingen, cooperaties, joint-ventures en dergelijke) voordelige condities zou creeren voor economische hervormingen evenals het
doorde markt laten bepalen van economisch beslissingen, heeft een grotere
aanhang gekregen in de publieke opinie11. Of een aanzienlijke expansie van
prive-ondernemingen te combineren is
met de politieke belangen van de heersende elite is nog de vraag.
De toekomst van de economische
hervormingen ziet er somber uit en zeven jaar na het begin ervan daalt het sociale vertrouwen in economische hervorming, als middel om de levensstandaard te verbeteren, snel. Hoewel de
perestrojka van Gorbatsjov en de ontspanning in de Oost-West-relaties gunstig zijn voor het hervormingsstreven
van Jaruzelski, blijven er omvangrijke
obstakels voor politiek en economisch
pluralisme12. Een haalbare sociale consensus tussen het regime en de maatschappij over de kosten en consequenties van de hervormingen lijkt in de
naaste toekomst moeilijk te bereiken.
Poolse sociologen hebben erop gewezen dat er een voortdurend proces is
van desintegratie (‘dekompozycja’) van
het politieke en het economische systeem. Zij hebben drie mogelijke opties
voor de komende jaren uitgewerkt: hervormingen, opstand of een patstelling13. Een patstelling of het doormodderen onder de condities van een voortdurend verval van het politieke en economische systeem kan niet duurzaam
zijn en het is dan ook onzeker wat daarvan de gevolgen zullen zijn.

Conclusie
Zelfs als een gestage groei verondersteld wordt, zal het niveau van voor de
crisis (1978) van het inkomen per hoofd
van de bevolking niet voor 1993 bereikt
worden. Op het moment wordt de economie gekenmerkt door achteruitgang.
De dalende groeivoet en het afnemende vermogen van de economie om aan
de binnenlandse materiele behoeften
en die van de export te voldoen zullen

ernstige sociaal-economische en politieke gevolgen hebben. Zowel de lage
efficientie als de lage rentabiliteit van de
investeringen hebben het economische
herstel tegengehouden. Het industriele
herstructureringsprogramma zal de nadruk op de zware Industrie in Polen versterken ten koste van de lichte en de
voedselverwerkende Industrie. Zowel
zichtbare als verborgen inflatie stijgen
en Polen riskeert een inflatieniveau als
in Joegoslavie. Het doel om evenwicht
op de lopende rekening in harde valuta
te bereiken in 1991 lijkt onhaalbaar. De
vooruitzichten voor de economische
hervormingen zijn somber, en houden
Polen in een stagnerende ‘tredmolen
van hervormingen’ met een onzekere
toekomst.

B. Simatupang
Onderzoeksmedewerker aan de Economische Faculteit van de Universiteit van Amsterdam. De auteur is dank verschuldigd aan
prof. dr. M. Ellman voor diens nuttige
suggesties en aan drs. J. Stolker voorde ver-

taling in het Nederlands.

9. W. Bien, Zadluzenie Polski w swietle ‘Raportu Banku Swiatowego’, Gospodarka Planowa, deel 43, nr. 3,1988, biz. 87-88.

10. E. Lutacz, O ‘Raporcie’ Banku Swiatowego – krytycznie, Gospodarka Planowa,
deel 42, nr. 3, 1988, biz. 89; M. Misiak,

Jeszcze o handlu zagranicznym w 1987 r,
Handel Zagraniczny, deel 33, nr. 2, 1988,
biz. 7.

11. Het percentage van het publiek dat prive
ondernemerschap steunt is groeiende. Ongeveer 73% van de respondenten van een
enquete in het begin van 1988 was voor een
expansie van de prive-sector van de economie, vergeleken met ongeveer 54% in 1984.
Zie: W. Adamski et. al., Polacy ’88. Konflikty
i reformy, Polityka, nr. 30, 23 juli 1988.

12. E. Morawska heeft vier belangrijke barrieres voor pluralisme in Polen besproken: 1.
de lage en onvoldoende levensstandaard
die zal leiden tot grotere sociale tegenstellingen; 2. de afwezigheid van de basis voor
economisch pluralisme binnen het systeem;
3. de oppositie van de Poolse Verenigde Arbeiders Partij en haar beschermheer, de
Sovjetunie, tegen het accepteren van autonome groepen en belangen; 4. de aanwezigheid van autoritaire en fundamentalistische
tendenties in de Poolse politieke cultuur. De
met elkaar verweven combinatie van politieke, economische en culturele barrieres lijkt
voldoende om de huidige inerte configuratie
van pluraliteit in Polen in de naaste toekomst
in stand te houden: E. Morawska, On barriers to pluralism in pluralist Poland, Slavic
Review, deel 47, nr. 4,1988, biz. 627-641.
13. Zie Reforma, rewolta, stagnacja?, Tygodnik Kulturalny, deel 32, nr. 33, 14 September 1988. In drie artikelen analyseert T.
Garton Asch een proces van verval van het
Sovjetrijk en een desintegratie in de Oosteuropese landen. Naar zijn oordeel hebben de
hervormingen in Hongarije een redelijke
kans van slagen terwijl dit in Polen onwaarschijnlijk lijkt. Zie The New York Review of
Books, 29 September 1988, 27 oktober
1988.

563

Auteur