Ga direct naar de content

De koppeling

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 8 1989

De koppeling
De drie grootste politieke partijen – PvdA, CDA en VVD
– spreken zich in hun concept-verkiezingsprogramma’s
alle drie uit voor een gelijkere ontwikkeling van de inkomens in de collectieve sector en in de marktsector. De
PvdA wil terug naar de automatische koppeling van voor
1980 toen de salarissen van ambtenaren en trendvolgers
en de sociale uitkeringen de ontwikkeling van de cao-lonen in de marktsector automatisch volgden. Alleen in geval van een abrupte stijging van het aantal uitkeringsgerechtigden of een excessieve loonontwikkeling zou van
deze hoofdregel kunnen worden afgeweken. Het CDA wil
van jaar op jaar bekijken wat er met het minimumloon en
de sociale uitkeringen moet gebeuren, met als uitgangspunt dat de aanpassingen gelijke tred houden met de ontwikkeling van de cao-lonen, mils de loonontwikkeling gematigd blijft, de collectieve-lastendruk niet stijgt en andere overheidsuitgaven niet verdrongen worden door een
onevenredige stijging van de inkomensoverdrachten. De
WD streeft met betrekking tot de uitkeringen naar behoud
van koopkracht, maar is nog sterker dan het CDA gekant
tegen enige vorm van automatisme.
De wens van PvdA en CDA om de koppeling in een
of andere vorm te herstellen, is opmerkelijk omdat het
in de jaren zeventig in ons land bestaande stelsel van
automatische koppelingen wordt gezien als een van de
grootste boosdoeners bij het uit de hand lopen van de
openbare financien en het ontstaan van de onaanvaardbaar hoge werkloosheid. Tussen 1970 en 1985 nam het
aantal uitkeringsgerechtigden in ons land met bijna twee
miljoen personen toe. De verhouding tussen het aantal
werkenden en het aantal uitkeringsgerechtigden daalde
van 3,1 naar 1,3. De druk van de sociale-zekerheidsuitgaven op het nationale inkomen steeg van 17 naar 29%.
Dit leidde niet alleen tot grote problemen op het gebied
van de openbare financien, maar ook op de arbeidsmarkt. De sterke stijging van de arbeidskosten bracht
een proces van vervanging van arbeid door kapitaal op
gang dat de werkloosheid snel deed oplopen. Bovendien nam de wig sterk toe, wat leidde tot afwentelingsreacties en een vlucht in het grijze en zwarte circuit. Ten
slotte bleek ook de hoogte van het wettelijke minimumloon voor grote groepen met een lage arbeidsproduktiviteit een te hoge barriere op te werpen om zich een
plaats op de arbeidsmarkt te verwerven.
Na 1980 ging het mes er in. De stelselherziening sociale zekerheid sneed bijna alle uitkeringen die boven
het wettelijke minimum uitgingen uit het sociale-zekerheidsstelsel weg. Bovendien werden het minimumloon
en de sociale uitkeringen bevroren. Sinds de totstandkoming van de Wet aanpassingsmechanismen (WAM)
in 1980 is de wettelijk voorgeschreven halfjaarlijkse aanpassing van het minimumloon en de sociale uitkeringen
aan de regelingsloonindex slechts een keer conform
deze wettelijke systematiek uitgevoerd. Per 1 januari
1984 werden het minimumloon en de sociale uitkeringen met 3% verlaagd. Nadien heeft geen enkele verhoging meer plaatsgevonden. Thans echter achten PvdA
en CDA de economische situatie kennelijk zozeer verbeterd dat zij de koppeling, zij het in afgezwakte vorm,
weer in ere willen herstellen.
Datde ontvangers van een sociale uitkering van de
stijging van de welvaart meeprofiteren nu de economische situatie is verbeterd, lijkt niet meer dan rechtvaardig. De huidige beleidspraktijk waarbij elk halfjaar de
WAM buiten werking wordt gesteld, is in alle opzichten
onbevredigend. Aan het opnieuw instellen van een automatische koppeling zijn echter grote risico’s verbonden. In de eerste plaats kan de aanpassing van het minimumloon aan de gemiddelde loonontwikkeling tot

ESB 7-6-1989

spanningen in de loonstructuur leiden, met name wanneer er sprake is van denivellering of sectorale loondifferentiatie. Als gevolg daarvan kan het hele loongebouw
omhoog worden gedrukt, wat nadelige gevolgen zal
hebben voor de werkgelegenheid. Een tweede probleem is dat een relatieve stijging van het minimumloon
tot een (verdere) verslechtering van de arbeidsmarktkansen van betrokkenen kan leiden en eveneens het
loongebouw omhoogdrukt. In de derde plaats kan het
verwerken van toeslagen en andere incidentele looncomponenten in het cao-loon tot een stijging van het minimumloon en de sociale uitkeringen leiden zonder dat
er sprake is van een toename van de feitelijk verdiende
lonen. In de vierde plaats kan de aanpassing van de sociale uitkeringen aan de regelingsloonindex leiden tot
een stijging van de belasting- en premiedruk en een vergroting van de wig. Dit is met name het geval wanneer
de verhouding tussen het aantal actieven en niet-actieven verslechtert. Dit remt de economische groei en kan
leiden tot verlies aan werkgelegenheid met als gevolg
weer verder oplopende collectieve lasteti. Deze bezwaren gelden evenzeer in geval van een beteidsmatige
koppeling. Bovendien kleeftaan een beleidsmatige koppeling zonder duidelijk vastgelegde uitgangspunten het
gevaar van politieke willekeur.
PvdA en CDA trekken voor de koppeling van de salarissen van ambtenaren en trendvolgers ejn van de sociale uitkeringen aan de lonen in het bedrijfsleven in de
periode 1990-1994 / 12 mrd. uit. Daarmee neemt het
herstel van de koppelingen ongeveer twee derde van de
ruimte in beslag die volgens berekeningen van het CPB
in de komende vier jaar voor extra collectieve uitgaven
beschikbaar komt als men de collectieve lasten niet wil
laten oplopen en het financieringstekort met 2% van het
nationaal inkomen wil verlagen. Te zamen met andere
beleidsvoornemens die in de verkiezingsprogramma’s
van PvdA en CDA worden geformuleerd zou een en ander net te financieren zijn. De situatie wordt heel anders
wanneer de groei beneden de 2,5% komt of de inflatie
boven de 2% of wanneer de contractloonstijging boven
het tempo van de inflatie zou uitgaan. Dan zal de collectieve-lastendruk al snel weer oplopen.
Het is best te begrijpen dat de politieke partijen in het
zicht van de verkiezingen voor een herstel van de koppelingen pleiten. Maar ook al is er in de afgelopen jaren
sterk op de sociale uitkeringen bezuinigd, de risico’s
hiervan zijn nog steeds bijzonder groot. Het probleem is
dat de verhouding tussen het aantal werkenden en het
aantal ontvangers van een uitkering in ons land nog altijd zeer ongunstig is. Dit wordt mede veroorzaakt doordat het Nederlandse stelsel van sociale zekerheid te
weinig stimulansen kent om mensen die buiten het arbeidsproces (zijn komen te) staan, er (weer) in terug te
brengen. Te veel nog werkt de sociale uitkering als een
soort afkoopsom om iemand die niet direct in het arbeidsproces inzetbaar is, niet meer op de arbeidsmarkt
terug te hoeven zien. Als het economische klimaat verslechtert, kan dat al snel weer resulteren in het sterk oplopen van de collectieve-lastendruk en de werkloosheid.
Herstel van de koppeling in enigerlei vorm zou daarom
op zijn minst gepaard moeten gaan met een activerend
arbeidsmarktbeleid dat er daadwerkelijk in slaagt de
omvang van de inactiviteit in Nederland te verminderen.
Het verkiezingsprogramma van de PvdA bevat daartoe
enkele duidelijke aanzetten, maar bij CDA en VVD vindt
men er weinig van terug. Misschien dat deze partijen
daarom de vrijheid willen behouden om na de verkiezingen weer beleidsmatig te ontkoppelen.

L. van der Geest

545

Auteur