Ga direct naar de content

De opkomst van transnationale ondernemingen in Oost-Europa

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 28 1981

On i \\ikkelingsk roniek

De opkomst van transnationale
ondernemingen in Oost-Europa
DR. A. GWIAZDA*

Inleiding
Het relatief lage niveau van economische integratie dat ondanks het bestaan van allerlei daarop gerichte internationale regelingen en organisaties in
de lidstaten van de CMEA I ) is bereikt,
was de voornaamste reden om naar
nieuwe vormen van economische samenwerking te zoeken op het gebied van
handel en produktie. Het proces van z.g.
,,volledige integratie” van de CMEAlanden kan per definitie niet worden versneld door het zoveel mogelijk verminderen van nationale barrieres die een vrij
verkeer van produktiefactoren verhinderen. M.a.w. socialistische integratie kon
niet en kan niet tot stand komen door
de werking van de markt, maar moet
het resultaat zijn van een betere coordinatie van nationale plannen. Daarnaast
is het noodzakelijkdat b i n n e n d e C M E A
overeenstemming wordt bereikt over de
mate van integratie, of althans economische samenwerking, die de lidstaten
optimaal vinden.
De laatste tijd wordt economische
samenwerking door de autoriteiten van
de CMEA-landen als een belangrijk instrument gezien om een hogere mate van
specialisatie en schaalvoordelen in de
produktie te bereiken. Zoals bekend
hangt het echter in sterke mate van het
niveau van industriele ontwikkeling af
of een land volledig kan participeren in
het specialisatieproces binnen het kader
van de socialistische integratie 2). Hoe
hoger het niveau van economische ontwikkeling van een land, hoe groter ook
zijn aandeel in de industriele samenwerking kan zijn. Daarnaast hangt de vorm
van samenwerking af van de ontwikkelingsstrategie die de betrokken landen
of regionale landengroepen kiezen. Het
meest komen bilaterale projecten in de
sfeer van produktiespecialisatie voor. In
mindere mate zijn er ook multilaterale
vormen van economische samenwerking. Gezamenlijke internationale produktie- en handelsondernemingen komen
nauwelijks voor.
Het moet worden vastgesteld dat sinds
de oprichting van de CMEA in 1949 tot
op heden de omstahdigheden voor het tot
ontwikkeling komen van internationale
socialistische ondernemingen overigens
ESB 4-11-1981

ongunstig waren. Behalve de strategic
van economische autonomie die door afzonderlijke landen werd gevolgd en de
onwil van nationale overheden om hun
kapitaal in het buitenland te investeren,
was vooral de relatief geringe industriele
ontwikkeling van de CMEA-lidstaten,
m.u.v. Tsjechoslowakije en de DDR,
direct na de oorlog een blokkerende factor voor het proces van industriele concentratie tot organisatie-eenheden van
optimale grootte, gelegen op de gunstigste vestigingsplaatsen en in bedrijfstakken die zich daar het best voor lenen.
Momenteel vormen de concurrentieverhoudingen tussen nationale economieen
een belangrijk beletsel om in het kader
van de socialistische integratie een nieuwe internationale arbeidsverdeling tot
stand te brengen die rationed is vanuit
het oogpunt van de economische theorie.
Te veel is reeds ge’investeerd in de ontwikkeling van een verscheidenheid aan
sectoren en geen enkel land is bereid de
kosten op zich te nemen die een omschakeling van de economie naar andere sectoren met zich zou brengen. De produktie-omstandigheden zijn niettemin de
laatste twaalf jaar in de CMEA-lidstaten
aanmerkelijk veranderd. Door de technische vooruitgang heeft het begrip
,,optimale produktie-omvang” zich aanzienlijk verruimd en is het volgens sommige economisten zelfs onbegrensd geworden. De introductie van steeds meer
innovaties op allerlei gebied dwingt
ondernemingen ertoe voortdurend te
groeien en nieuwe afzetmogelijkheden te
vinden. Een land met geringe economische mogelijkheden kan zich echter
slechts met succes specialiseren in de
produktie van een beperkte groep produkten. Specialisatie op een hele range
produkten valt buiten het bereik van
kleine, en soms zelfs van middelgrote
landen. Van de andere kant is het wel
mogelijk dat grote gezamenlijke internationale ondernemingen, zoals de kapitalistische multinationals, zich specialiseren in een hele tak van handel of Industrie. Het is daarbij nog wel een open
vraag of de vorming van gezamenlijke
socialistische ondernemingen ook zou
kunnen leiden tot het vinden van de
optimale lokatie voor produktie-eenheden. Sommige economisten staan op

het standpunt dat gezamenlijke ondernemingen vooral kunnen bijdragen tot
het bereiken van een gunstige verhouding tussen de produktie-omvang en de
kosten van afzet in het binnenland en in
andere CMEA-lidstaten 3). Anderen
zien in gezamenlijke ondernemingen een
mogelijkheid tot het overwinnen van
veel institutionele en instrumentele barrieres die de socialistische integratie in
de weg staan 4).

Internationale socialistische
ondernemingen
Tot op heden is ervaring opgedaan
met twee typen internationale socialistische ondernemingen. Enerzijds zijn
er vennootschappen opgericht op basis
van gezamenlijk aandelenbezit, te weten
de Pools-Hongaarse onderneming Haldex in 1959 en de Bulgaars-Hongaarse
ondernemingen Agromash en Intransmash in 1965. Anderzijds bestaan er
internationale staatsondernemingen, te
weten de Pools-Oostduitse spinnerij
Friendship (1972) en de Sovjet-Mon-

* Wetenschappelijk medewerker economie
aan de Universiteit van Gdansk.
1) De belangrijkste lidstaten van de CMEA
(,,Council for Mutual Economic Assistance”;
ook wel Comecon) zijn: de Sovjetunie, Polen,
Tsjechoslowakije, Hongarije, de DDR, Roemenie en Bulgarije. Daarnaast zijn Mongolie,
Cuba (sinds 1972)en Vietnam (sinds 1978)lid.
Een gedetailleerde analyse van de economische integratie in het kadervandeComecon
is o.a. te vinden in het recente boek van J. M.
van Brabant, Socialist economic integration.
Aspects of contemporary economic problems
in Eastern Europe, Londen, 1980.
2) De maatstaf die het vaakst in de literatuur
wordt genoemd — ,,het aandeel van een nationale economie in het integratieproces” — is
een index van de aandelen van een land in
,joint ventures” en andere projecten binnen
het kader van de economische integratie. Zie
B. Ladygin en V. Terekhov, Die Bestimmung
der Nutzeffekte der internationalen Produktionsspezialisierung, Aussenhandel, 1966, nr.
8, biz. 25; P. Bozyk en M. Guzek. Teoria
iniegracji socjalistycznej (Theorie van de
socialistische integratie), Warschau. 1977.
3) Zie b.v. L. Zurawicki, Miedzynarodowe
przedsiebiorstwa socjalistyczne (Internationale socialistische ondernemingen), Sprawy
Miedzynarodowe, 1977, nr. 6, biz. 128-129.
Zie ook Z. Bombera, Mied:ynaroiiowe
organizac/e gospoc/arc:e krajow RWPG
(Internationale economische organisaties van
CMEA-landen), Warschau, 1979.
4) Zie S. Gora en Z. Knyziak, Miedzynarodowa specjalizacja produkcji krajow RWPG
(Internationale specialisatie van de produktie
in CMEA-landen), Warschau, 1971, biz. 79;
zie ook K. Morgenstern, Sozialislische internationale Arbeitstei/ung, Berlijn, 1972; en J.
F. Kormnow, Spezialisierung und Kooperation der Produktion der RG W-Lander, Berlijn, 1974. Een andere mening wordt gegeven
door F. Bozyk en M. Guzek, op. cit., biz. 307,
die denken dat de vorming van gezamenlijke
internationale socialistische ondernemingen
in CMEA-landen op zich niet zal bijdragen
tot de oplossing van alle institutionele en
instrumentele moeilijkheden diede ontwikkeling van andere vormen van socialistische
integratie verhinderen.
1097

goolse ondernemingen Erdenet (1973) en
Mongolsovietmiet (1974). Op basis van
het functioneren van dit kleine aantal
ondernemingen tot nu toe is het niet mogelijk een volledige evaluatie te maken
van alle voordelen die met het op grote
schaal oprichten van gezamenlijke socialistische produktie- en handelsonderne-

mingen zouden kunnen worden behaald.
Welstellende voorbeelden onsinstaatde
motieven te achterhalen die aan het oprichten van deze gezamenlijke internationale ondernemingen in de CMEAlanden ten grondslag lagen. Ook kunnen
we enkele moeilijkheden signaleren die
de ontwikkeling van deze ,,hoogste vorm
van socialistische integratie” in de weg
staan.

In de eerste plaats moet worden opgemerkt dat de gezamenlijke staatsondernemingen Erdenet en Mongolsovietmiet
vooral moeten worden gezien als een
bijzondere vorm van ontwikkelingshulp
en niet als een vorm van economische
samenwerking tussen twee gelijkwaardige partners. Het is duidelijk dat een
land als Mongolie zonder kapitaalimport en technologie-overdracht uit
meer ontwikkelde socialistische landen
niet in staat zou zijn zeer grote voorvoorraden koper- en molybdeenerts te
ontginnen.

Daarnaast moet worden opgemerkt

In de derde plaats is de geringe omvang
van nationale economieen, waardoor
investeringsprojecten met een optimale
produktiegrootte buiten het bereik van
deze landen vallen, een belangrijke reden
om tot gezamenlijke ondernemingen te
komen. In het bijzonder is het voor kleine en middelgrote landen zeer moeilijk
grootschalige produkties op te zetten
waarbij zich technische ondeelbaarheden voordoen, zolang er geen mogelijkheden voor internationale samenwerking bestaan.
Door de kleine marktomvang van de
economieen van de CMEA-lidstaten
(behalve de Sovjetunie), zijn deze landen
niet in staat de grote produktievolumina
van grote ondernemingen te absorberen.
Het is evenwel een feit dat zeer grote
produktiecapaciteiten in sommige gevallen noodzakelijk zijn voor het bereiken
van een zodanig laag kostenniveau dat
technische innovaties kostendekkend
kunnen worden ingevoerd. Uit econo-

gekocht en de Tsjechische onderneming
Sklo Union de fabriek bouwde, schommelde de binnenlandse vraag naar vensterglas tussen 200.000 en 230.000 m2 per
jaar, waarvan 60.000 tot 100.000 inward gei’mporteerd. In 1971 produceerde
Sklo Union al 4,7 mln. m2 vlakglas en
in de periode 1975-1980 zou de produktiecapaciteit stijgen tot 11 mln. m- per
jaar 6). Uit deze cijfers blijkt dat de uitvoering van dit project slechts mogelijk
was door afnamegaranties van Oostduitse, Hongaarse en Poolse ondernemingen voor de gehele licentieperiode

De eerste van bovengenoemde moge-

en door financiele deelneming in de
investeringskosten en in het bijeen brengen van de buitenlandse valuta die voor
het verkrijgen van de licentie noodzakelijk waren. Dit soort gezamenlijke licentie-aankopen zou kunnen bijdragen aan
het overbruggen van de technische
achterstand die sommige sectoren in de
CMEA-landen t.o.v. het Westen hebben 7).
De tweede genoemde mogelijkheid,
het oprichten van gezamenlijke internationale ondernemingen, wordt op dit
moment nog belemmerd door allerlei
barrieres, ondanks de vele voordelen die
concentratie van de produktie van soms
een hele bedrijfstak in een grote onderneming kan hebben. Daarbij spelen
vooral de problemen met de convertibiliteit en de ree’le waarde van de verschillende valuta’s een belangrijke rol. In de
praktijk is tot nu toe een tussenoplossing

lijkheden vereist strikte coordinate van

toegepast waarbij onderlinge verreke-

het investeringsbeleid in de CMEA-landen en informatie-uitwisseling m.b.t.
voorgenomen aankopen van buitenland-

ningen plaatsvinden in de z.g. transferroebel, de internationale valuta binnen
de CMEA, en waarbij de aandelen van

misch gezichtspunt lijkt het derhalve

onmogelijk om massaproduktie af te
zweren in een tijd van technisch-weten-

schappelijke revoluties. De landen wier
economieen te klein zijn om grote produktiehoeveelheden op te nemen, zouden
zich of moeten toeleggen op het vervaardigen van bepaalde produkten speciaal
ten behoeve van export, of moeten deel-

dat de meeste, zo niet alle, van de genoemde internationale, of juister binationale, ondernemingen niet in het leven
zijn geroepen op basis van een financie’le dynamiek, maar het resultaat zijn
van een betrekkelijk toevallige samenloop van omstandigheden. Haldex b.v.

nemen in transnationale ondernemingen.

werd in 1959 niet opgericht op grond van

se licenties. In het kader van de economische integratie binnen het CMEA is

een weloverwogen strategic m.b.t. economische samenwerking tussen Polen en
Hongarije. De doorslag bij de oprichting

gaf het feit dat Hongarije beschikte over
een bruikbare technologie voor het benutten van afval van de steenkoolproduktie, terwijl dergelijk afval in grote
hoeveelheden rond de Poolse steenkoolmijnen te vinden was. Het initiatief werd
genomen door Hongarije. In Polen was
men niet gei’nteresseerd in het benutten
van het steenkoolresidu uit mijnafval
met behulp van zeer ingewikkelde technologie omdat het land — in tegenstelling tot Hongarije — beschikt over grote
kolenreserves.
De uitgangsstelling bij de oprichting

van de zes nu bestaande gezamenlijke
socialistische ondernemingen was meestal dat de ene partner de beschikking had
over een of andere produktiefactor, de
andere partner over kapitaal of een geschikte technologie bezat, terwijl tegelijkertijd in beide landen een grote vraag
naar een specifiek produkt bestond 5).

dit een noodzakelijke voorwaarde om
besluiten te kunnen nemen voor de oprichting van een fabriek in een lidstaat

die zo’n grote capaciteit heeft dat ook
andere landen kunnen worden voorzien.
Consultatie inzake voorgenomen aankopen van buitenlandse licenties en
specifieke installaties voor massaproduktie kan doublures voorkomen.
Deze consultaties zouden het platform kunnen worden voor meer frequente onderhandelingen dan tot nu toe
plaatsvinden, b.v. over gezamenlijke
financiering van in licentie verkregen
produktie-installaties of het oprichten
van gezamenlijke internationale socialistische ondernemingen. Een van de

weinige voorbeelden van dit type samenwerking is de deelneming van Hongarije,
Polen en de DDK in de produktie van
vlakglas

in

Tsjechoslowakije

onder

licentie van de Britse firma Pilkington.
Het invoeren van deze nieuwe glasproduktiemethode hing samen met de

Een ander, even belangrijk, motief is

aankoop van een nieuwe produktie-

de behoefte aan een betere allocatie van
produktiefactoren binnen de CMEA,
die op haar beurt weer wordt ingegeven
door de aanzienlijke mate van onderinvestering die in veel sectoren bestaat
ten opzichte van de (potentiele) vraag.

installatie van Pilkington en met de
bouw van een fabriek waarvan de capaciteit meer dan twintig keer zo groot was
als voor Tsjechoslowakije’s binnenlandse

1098

behoefte nodig zou zijn. Aan het eind

van de jaren zestig, toen de licentie werd

5) Behalve de genoemde zes ondernemingen
is er de multinational Petrobaltic waarin
individuele ondernemingen uit de Sovjetunie,
de DDR en Polen samenwerken bij de gezamenlijke exploitatie van olie en andere
grondstoffen onder de Baltische Zee. Meer
gedetailleerde beschrijvingen en analyses van
de genoemde ondernemingen zijn te vinden
in P. Bozyk, Wspolne inwestycje i wspolne

przedsiebiorsta krajou RWPG
udzial
Polski (.Joint ventures” en gezamenlijke
ondernemingen in de CMEA-landen; de bijdrage van Polen, Gospodarka Planowa, 1977,
nr. 5. Zie ook I. Cieniuch en B. Durka, Evolution of economic co-operation of Poland and
the CMEA-countries (in het Pools), Sprawy
Miedzynarodowe, 1979, nr. 4en E. Zawadzki,
Poland’s investment co-operation with the
CMEA-countries (in het Pools), Sprawy
Miedzynarodowe, 1980, nr. 1.
6) Zie J. Sereghyova, Podnik v potlminkach
socialisiicke integrate (De onderneming in
de situatie van socialitische integratie),
Praag, 1975, biz. 178-179.
7) Zie
A.
Bykov, Sotsialisticheskoye
sotrudnichestvo i mezhdunarodnyi obmen
technologiecy (Socialistische samenwerking
en internationale uitwisseling van technologie), Mirovaja Ekononiika i Meilidunarodnye
Otnosheniya, 1978, nr. 2. Zie ook Bogomolov.
The CMEA’s comprehensive programm and
the possibilities of economic co-operation
with West European countries, Ada Oeconomica, 1974, nr. 1 en en J. Moscicki en K.
Poznanski, Patentsen licences in the economic
contacts between East and West (in het Pools),
Sprawy Miedzynarodowe, 1978, n r . l .

de deelnemende landen in de investeringsinspanning gekoppeld zijn aan de
aandelen in de opbrengsten van de onderneming. Zoals vele auteurs hebben betoogd. zijn daarmee de problemen niet

opgelost maar is het valutaprobleem
slechts verschoven naar dat van de wis-

selkoersverhouding tussen de nationale
valuta’s en de transfer-roebel. De aandelen van landen in de investeringen
worden immers berekend in termen van
de transfer-roebel, terwijl de betreffende

De genoemde documenten leggen het
initiatief voor het oprichten van internationale socialistische ondernemingen
bij de economische organisaties in de lid-

staten. In feite werd tot nu toe steevast
een andere procedure gevolgd. De overgrote meerderheid van de nu opererende
gezamenlijke socialistische ondernemingen, — zowel produktie- en handels-

ondernemingen als andere economische
samenwerkingsverbanden — is voortgekomen uit overeenkomsten tussen over-

investeringsgoederen lang niet altijd een

vraagstructuur in deze landen (Hetzelfde
geldt overigens de nationale ondernemingen.). Het nastreven van deze belangrijke doeleinden in de huidige moeilijke economische situatie van sommige

CMEA-landen brengt op zijn beurt de
noodzaak met zich van herorie’ntering

van zowel de planning- als de produktiestructuur binnen het gehele socialistische blok.

Adam Gwiazda

heden. De ontwikkeling van wat wordt

internationale prijs hebben en lang niet

genoemd

altijd internationaal worden verhandeld 8).

banden op het niveau van concerns en afzonderlijke ondernemingen, dus ook die

Tot op heden is geen uniform model

samenwerkingsverbanden die niet uit
regeringsovereenkomsten voortvloeien,
verloopt zeer moeizaam. Hierin schuilt

voor een internationale socialistische
onderneming uitgewerkt en is niet duidelijk geworden of de organisatiestructuur
sterk zou moeten afwijken van die van

vergelijkbare
kapitalistische multinationals. Ook blijft de vraag open welke
elementen van de werkwijze van kapitalistische multinationals zouden kunnen

rechtstreekse

economische

naar mijn mening de belangrijkste barriere voor de groei van het aantal gezamenlijke internationale ondernemin-

gen in CMEA-lidstaten.
Natuurlijk zou ook verbetering van de

institutionele regelingen, de wetgeving

worden overgenomen. Er is zelfs geen

en de regels voor de waardering van

enkele overeenstemming over de vraag
wat onder een socialistische internationale onderneming zou moeten worden

activa en valuta’s een beter klimaat
scheppen voor de ontwikkeling van de

verstaan. Het gebrek aan overeenstemming over de exacte definitie van de

gratie, maar dat neemt niet de noodzaak weg dat het initiatief wordt gelaten
aan die organisaties die direct belang
hebben bij deze vorm van samenwer-

internationale socialistische onderneming komt voor een deel voort uit de onwil om deze ondernemingen op te richten
en voor een ander deel uit de verouderde

wetgevingen in de verschillende landen,
die slechts de z.g. klassieke handelsen produktie-ondernemingen kennen 9).

z.g hoogste vorm van economische inte-

king, nl. de nationale bedrijven. Verder

is het evident dat het op elkaar afstemmen van managementsystemen in de
diverse nationale economieen in de
CMEA-lidstaten een noodzakelijke

voorwaarde is voor het tot voile ontwikkeling brengen van de internationale
Nieuwe ontwikkelingen

8) Zie P. Bozyk, Wspolpraca gospodarcza
krajow RWPG (Economische samenwerking
tussen de CMEA-landen), Warschau, 1976,
biz. 140. Vgl. ook G. Lehman, Zu einigen
theoretischen und praktischen Fragender Bildung und Leitung gemeinsamer Betriebe von
Mitgliedslander des RGW, Wirtschaflswissenschafien, 1973, nr. 9.
9) B.v. in Polen regelt een wet uit 1934 de
problemen m.b.t. de oprichting en werking
van vennootschappen op aandelenen besloten
vennootschappen, in Tsjechoslowakije is er

een wet uit 1949 voor internationale handel,
in de DDK een wet uit 1892, geamendeerd in
1898, en in Hongarije is in dit opzicht nog
steeds het handelsrecht uit 1875 van toepassing.
10) Comprehensive programme of further
deepening and improving the co-operation
and development of socialist integration of the
CMEA-countries (in het Pools), Warschau,

1971, biz. 67-68.
11) Unitary principles regulating the creation

and operation of international economic
organisations of the CMEA-countries (in het
Russisch en het Pools), Moskou, 1976, biz. 30
e.v.
12) Z.g. grote economische organisaties,
waarin verscheidene bedrijven verenigd zijn.

socialistische onderneming.

De snelle groei van gezamenlijke in-

vesteringsprojecten — dat wil nog niet
zeggen gezamenlijke internationale ondernemingen — binnen de CMEA vond

Slot

plaats in het begin van de jaren zeventig,
d.w.z. na de aanname van het z.g. ,,Om-

de internationale socialistische ondernemingen zal zowel afhangen van de toename van het aantal,,joint ventures”, de
ontwikkeling van directe internationale

vattend programma . . . . . ” in 1971.
Daarin werd de noodzaak benadrukt
van het oprichten van gezamenlijke
socialistische ondernemingen ten einde

het economische integratieproces van de
Oostbloklanden te versnellen 10). In een
vervolgdocument dat in 1976 werd aan-

genomen, werden enkele principes m.b.t.
de creatie van gezamenlijke socialistische

ondernemingen nader omschreven. Dergelijke ondernemingen zouden in hoofdzaak moeten worden opgezet op economische gronden en niet als voortvloeisel
van ,,diverse proclamaties overde noodzaak van het verbeteren van de samen-

Verdere voortgang op het terrein van

economische banden tussen afzonderlijke nationale ondernemingen, als van
de oplossing van het valutaprobleem.
Deze ontwikkeling zal in de nabije toe-

komst moeten plaatsvinden op basis van
gezamenlijk geplande kapitaalinbreng
door CMEA-lidstaten of nationale ondernemingen, dus niet op grond van
resoluties van CMEA-organen, die niet

supranationaal van karakter zijn. Bovendien acht ik het bij de huidige stand van

internationale codrdinatie van economische planning niet werkelijk nood-

werking tussen afzonderlijke nationale
ondernemingen” 11). Het genoemde

zakelijk de ontwikkeling van de internationale socialistische onderneming te

document bevat echter geen praktische
oplossingen maar meer een soort algemene aanbeveling aan het adres van de

bevorderen, enkel met het doel het aantal van dergelijke ondernemingen te vergroten. Het moet in het oog worden gehouden dat de activiteit van dergelijke

CMEA-lidstaten die ge’interesseerd zijn

in het opzetten van internationale socialistische ondernemingen en aan het adres
van concerns 12) en andere economische
organisaties in deze landen.

ESB 4-11-1981

ondernemingen moet stroken met de

maatschappelijke en economische belangen van de verschillende CMEA-lidstaten en aansluiten bij de veranderende
1099

Auteur