Ga direct naar de content

De ontwikkelingslanden, energie en het broeikaseffect

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 5 1990

De ontwikkelingslanden,
energie en het broeikaseffect
Een belangrijke oorzaak van het broeikaseffect is de emissie van CO2. Dit artikel
presenteert de kosten van een mondiaal energiescenario gericht op vermindering van de
CO2-emissie met 30% in het jaar 2000. Het scenario is gebaseerd op een combinatie van
energiebesparing, verschuiving in het gebruik van fossiele brandstoffen, toenemend
gebruik van niet-fossiele brandstoffen en herbebossing.

PROF. DR. MR. C.J. JEPMA”
Inmiddels bestaat in wetenschappelijke kring een redelijke mate van consensus over de kans dat vanwege de
emissie van bij het verbruik van fossiele energie vrijkomende kooldioxyde, in combinatie met de uitstoot van andere
zogenaamde broeikasgassen, zich de komende decennia
een tendens zal voordoen tot klimaatveranderingen, een
stijging van de gemiddelde temperatuur op aarde met ten
minste enkele graden Celsius en een stijging van de zeespiegel met ten minste enkele decimeters.
Gegeven het grote tijdsverloop tussen de emissie van
broeikasgassen en het eventuele effect op het klimaat,
kunnen de genoemde effecten zich voordoen zelfs indien
de emissie van broeikasgassen zich op het huidige niveau
zou stabiliseren. De kans op klimaatveranderingen is al
voldoende reden om een actief beleid te onrwikkelen. Dit
biedt tevens de mogelijkheid tijd te winnen om de precieze
aard en omvang van het broeikasverschijnsel vast te stellen. Men mag niet het risico lopen in de toekomst te laat te
zijn met actie.
In de meeste projecties van het energieverbruik varieren, zulks uiteraard afhankelijk van de veronderstelde
groeivoeten van het bnp, de energie-intensiteiten en de
feitelijke beleidsaanpassingen op energiegebied, vooral in
de ge’industrialiseerde wereld. De projecties geven aan dat
het mondiale energieverbruik in 2000 zal varieren tussen
430 en 460 Exajoules, EJ, (thans circa 380 EJ) en daarna
kan oplopen naar 500 EJ in 2010. Het aandeel van de
ontwikkelingslanden (nu nog beneden de 30%) zal dan
oplopen naar 40%. Indien men in deze landengroep niet
tijdig energiebesparende technieken toepast en voortgaat
met relatief veel gebruik van sterk vervuilende bruin- en
steenkool en indien de verbranding van de tropische vegetatie niet vermindert, kunnen de ontwikkelingslanden over
een jaar of tien al verantwoordelijk zijn voor circa de helft
van de mondiale kooldioxide-uitstoot.

Effecten van het broeikasverschijnsel
Over de omvang van de effecten van het broeikasverschijnsel in financiele zin bestaat nog grote onduidelijkheid.
Veel zal tevens afhangen van het gevoerde beleid. Dit zal
moeten bestaan uit een mix van energiebesparing, meer

1184

gebruik van minder bedreigende fossiele brandstoffen zoals olie en gas, de ontwikkeling van alternatieve energiebronnen, herbebossing en het stoppen van de ontbossing,
en een verbod op de uitstoot van bepaalde agressieve
broeikasgassen, zoals de CFK’s. Daarnaast zal een beleid
moeten worden ontwikkeld dat de gevolgen van de eventuele klimaatverschuivingen opvangt. Gevolgen, zoals het
ontstaan van nieuwe droogtegebieden, verschuivingen in
zeestromingen, het verdwijnen van laag gelegen eilandengroepen zoals de Maladiven, vergrote kans op overstromingen in kwetsbare delta’s zoals Egypte, Bangladesh,
Brazilie en delen van China, en enorme verschuivingen die
zich kunnen gaan voordoen in de produktie-omstandigheden in de landbouw.
Hoewel nog zeer weinig pogingen zijn gedaan om deze
eventuele kosten voorde ontwikkelingslanden op integrale
wijze zelfs maar ruwweg te benaderen1, zal hier toch een
poging worden gedaan met als doel aan te geven dat het
hier vermoedelijk gaat om een probleem van een dusdanige omvang dat men de toekomstige overdrachten van
noord naar zuid in een wezenlijk ander perspectief zal
moeten gaan zien.
Waar het gaat om de kosten van de maatregelen gericht
op aanpassing aan de verwachte veranderingen varieren
de verwachtingen nogal. Sommigen schatten dat mondiaal
de agrarische produktie zo’n 10% geringer zal zijn dan bij
dezelfde inspanning thans. Dit zou voor de ontwikkelingslanden overeenkomen met een verlies van zo’n 50 mrd.
dollar per jaar (ongeveer in de orde van grootte van de
jaarlijkse mondiale hulpinspanning). De aanpassingen in
de landbouw die wellicht nodig zijn – sommigen denken
aan de grootschalige introductie van eenvoudige op kasteelt gebaseerde systemen in ontwikkelingslanden en een
sterke uitbreiding van ziltwaterbeplanting en aquaculturen
– zullen vermoedelijk bedragen in dezelfde orde van grootte vergen.

* De auteur is hoogleraar Internationale economische betrekkingen, verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen en de Open
Universiteit. Hij dankt drs. M.F.M. Wanders voor zijn assistentie bij
de rekenexercitie.
1. Zie bij voorbeeld ook schattingen van het WorldWatch Institute
als weergegeven in: J. MacNeill, Strategies for sustainable development, Scientific American, speciaal nummer, September 1988.

label 1. Mondiaal energiescenario
1988
CO2-reductie (in %)

2000

2010

2030

0

0

10

30

COs in m/n. ton
Biomassa

1.701

1.361

1.089

544

Kolen
Olie
Aardgas
Totaal

2.674
2.498
887
7.760

2.397
2.498
1.504
7.760

1.061
2.498
2.336
6.984

0
669
4.219
5.432

Energieverbruik (in EJ)

Biomassa

27,7

22,2

17,7

8,9

Kolen
Olie

99,4
126,8

89,1
126,8

39,5
126,8

0,0
33,9

Aardgas
Totaal fossiele brandst.
Niet-fossiele brands!.

64.3
318,2
60,7

109.0
347,1
86,5

169.3
353,3
116,3

305.7
348,5
210,1

Totaal energieverbruk

378,9

433,6

469,6

558,6

Ontwikkelingslanden
Fossiele brandstof
Niet-fossiele brandstof

152,8
19.8

Totaal

172,6

204,2
52.2
256,4

252,3
131.9
384,2

Industrielanden
Fossiele brandstof
Niet-fossiele brandstof
Totaal

224,5
52.6
277,1

194,2
66.7
260,9

96,2
78.2
174,4

Zou daarnaast sprake zijn van een produktiedaling van
zo’n twee en een half procent in de overige sectoren, dan
zou de schade ruwweg verdubbelen naar een niveau van
ongeveer 100 mrd. dollar per jaar, overeenkomend met
ongeveer vier procent van de totale produktie in deze
regie’s. Bij dit soort schade moet men niet alleen denken
aan grootschalige herstructurering in landbouw en infrastructuur, zoals omvangrijke bedijkingsprojecten die nodig
worden, maar ook aan de kosten in verband met milieuvluchtelingen. Het WorldWatch Institute schatdeaantallen
hiervan voor het midden van de volgende eeuw op 10 tot
15% van de bevolking van enkele zeer bevolkingsrijke
landen zoals Egypte en Bangladesh, indien althans geen
serieuze maatregelen worden getroffen. Wat ook de juiste
schattingen zijn van deze kosten, duidelijk lijkt dat vergeleken met de omvang van de traditionele hulpstromen het
hier gaat om bedragen die deze stromen qua omvang
wellicht zelfs kunnen gaan overtreffen.
Het probleem is dat vele Ontwikkelingslanden in de
praktijk vrijwel niet in staat zullen zijn deze kosten te
dragen. Ter illustratie, het is duidelijk dat waterreguleringssystemen in landen als Bangladesh en China, miljardeninvesteringen zullen vergen. Indien de op zichzelfoverzienbare investering die vereist is om Bangladesh serieus van
binnen en van buiten tegen het water te beschermen volgens op de Wereldbank circulerende schattingen ten
minste $ 6 mrd. – met een 10% rentedragende lening zou
worden gefinancierd, kost dat het land jaarlijks circa 3%
van zijn jaarinkomen, (vergelijk de jaarlijks ontvangen officiele hulp van $ 1,5 tot $ 2 mrd.).

Projecties
Een globaal beeld dat uit de meeste energiescenario’s
naar voren komt is dat de uitstoot van kooldioxyde in 2000
zo’n 20% hoger ligt dan thans. Het is duidelijk dat men vrij
algemeen een dergelijk scenario wil trachten te voorko-

ESB 12-12-1990

men. Dit lijkt mogelijk indien men een combinatie van
beleidsinstrumenten inzet, zowel in de gei’ndustrialiseerde
als in de Ontwikkelingslanden. Hierna is een eenvoudig
scenario aangegeven waarin in veertig jaar tijd de mondiale
kooldioxide-emissie met zo’n 30% wordt teruggedrongen.
Het betreft natuurlijk slechts een rekenexercitie; deze is
gebaseerd op een combinatie van:
– energiebesparing in de gei’ndustrialiseerde landen;
– verschuiving in de samenstelling van het fossiele- brandstofgebruik;
– een toeneming in het verbruik van niet-fossiele brandstoffen in de gei’ndustrialiseerde en ontwikkelingslanden;
– herbebossing.
Het scenario onderkent een toeneming van het energieverbruik in de Ontwikkelingslanden van 4,5% per jaar in de
jaren negentig, 4% in de tien jaar daarna en 2% tot 2030;
in de gei’ndustrialiseerde landen daalt volgens het scenario
het energieverbruik al in de jaren negentig met 0,5% per
jaar en zelfs met 2% tussen 2000 en 2010 om uit te lopen
op een daling van 1 % daarna.

Energiebesparing
Zijn de uitgangspunten van bovengenoemd scenario
voor energiebesparing realistisch? Wat de Ontwikkelingslanden betreft, nun energieverbruik nam gedurende 19721987 gemiddeld met 4,8% per jaar toe. De besparing die
hier verondersteld is zal zich vooral na 2010 dienen te
voltrekken. Dit lijkt mogelijk indien men bedenkt dat zo’n
40% van het energieverbruik (totaal zo’n 500 watt per hoofd
per jaar) in de Ontwikkelingslanden berust op de verbranding van hout voor de voedselbereiding, zulks met een zeer
laag en gemakkelijkte verhogen warmterendement. Naast
reeksen van andere opties voor een efficienter energieverbruik in de sfeer van verlichting, isolatie, warmte/krachtkoppeling, enz., lijkt derhalve een stijging van het energieverbruik in deze landen in de orde van grootte van de groeivoet
van de bevolking op lange termijn niet onrealistisch.
In de gei’ndustrialiseerde landen dient een duidelijk ambitieuzer energiebesparingsbeleid haalbaar te zijn. Ter illustratie, in de tien jaar na de oliecrisis van 1973 bleek het
in de gei’ndustrialiseerde landen mogelijk om een 30%
hogere industriele produktie te realiseren bij een zeer
beperkte toeneming van het energieverbruik; terwijl in de
Verenigde Staten de gemiddelde auto nog zo’n 15 liter
benzine verbruikt opde 100 km, kan tegen een 10% hogere
prijs een auto worden aangeschaft die voor dezelfde afstand slechts vier liter nodig heeft. Historisch gezien ligt de
autonome jaarlijkse vermindering in de energie-intensiteit
bij de produktie op een a twee procent. Het lijkt realistisch
te veronderstellen dat in de gei’ndustrialiseerde landen met
gerichte beleidsmaatregelen dit proces met maximaal een
procentpunt per jaar versneld zou kunnen worden, zodat
het energieverbruik per eenheid produkt over 15 jaar zo’n
40% lager ligt.
Dit resultaat is voor de Ontwikkelingslanden, gezien hun
achterstand en besluitvormingsstructuur naar alle waarschijnlijkheid niet haalbaar; wel mag men hopen dat het
mogelijk is om het gemiddelde verbruik in de huishouding,
nu zo’n 500 watt per hoofd, gemiddeld over dezelfde periode met zo’n 20% terug te brengen. Ook in de transportsector en Industrie zouden vergelijkbare besparingen wellicht
tot de mogelijkheden behoren, indien men afgaat op de
gecombineerde informatie van het World Resources Institute, de Wereldbank, het Internationale Energie Agentschap en het International Institute for Environment and
Development.

1185

Daarbij dient tevens te worden bedacht dat de emissie
van broeikasgassen per hoofd in de ontwikkelingslanden
vaak erg hoog ligt. Nu al bedraagt volgens het World
Resources Institute de uitstoot van broeikasgassen per
hoofd van de bevolking (in carbon-equivalenten) in bij
voorbeeld Laos meer dan het driedubbele (10 ton) van het
niveau in Nederland (2,9 ton); Ivoorkust (ontbossing) ligt
op hetzelfde niveau als de VS (4,2 ton); Denemarken, het
Verenigd Koninkrijk, Singapore en Costa Rica bewegen
zich alle rond de 2,75 ton.
Bovengenoemd energiebesparingsscenario is uitermate ambitieus. Immers, per definitie is pas sprake van energiebesparing indien de daling in de energie-intensiteit per
eenheid toegevoegde waarde die van de produktiestijging
overtreft. In de geTndustrialiseerde landen is dit nog steeds
niet het geval. In ontwikkelingslanden, waar men toch al
vele malen verkwistender is dan elders, neemt de verkwisting nog steeds toe. Typische voorbeelden zijn China en
India, waar de energie-intensiteit per eenheid toegevoegde
waarde circa vier respectievelijk twee keer zo hoog ligt als
in Nederland. In China, een land met een schier onuitputtelijk kolenreservoir ligt de prijs van kolen op een kwart van
het internationale niveau en India beschikt na China over
de grootste kolenreserves ter wereld. Het zal al een aanzienlijke inspanning vergen in dit soort landen de energieintensiteit per eenheid toegevoegde waarde te stabiliseren
op het huidige niveau.

label 2. Kosten van de verschillende energiebesparingsopties (in dollars per ton vermeden koolstofemissie)
Energiebesparing
‘Fuel switch’
Alternatieve bronnen

Nucleaire optie
Herbebossing
Stoppen ontbossing
Verbod op CFK’s

20 a 30
70

100 a 120
120
2
9

10

Bron: J. van Ettinger, T.H. Jansen en C.J. Jepma, Climate, environment and
development, Achtergronddocument van de Minislersconferentie “Atmospheric pollution and climate change”, Noordwijkerhout, 6-7 november, 1989.

Toch kan een forse verschuiving in de fossiele-brandstofsamenstelling (fuel switch) een belangrijke bijdrage
leveren aan de oplossing van het broeikasprobleem. Het
scenario laat immers zien dat als men deze switch extreem
zou doorzetten (2030), zodanig dat vrijwel al het fossielebrandstofverbruik zou neerkomen op het verbruik van
aardgas, men bij een zelfde hoeveelheid door fossiele
verbranding beschikbare calorieen mondiaal 30% minder
kooldioxide-uitstoot zal genereren. Meer onderzoek naar
een op aanzienlijk meer gasverbruik gebaseerde energietoekomst lijkt dringend gewenst3.

Het gebruik van niet-iossiele energie_____
Energieverschuiving __

__

_______

Een verschuiving binnen het pakket van fossiele brandstoffen door op omvangrijke schaal en waar mogelijk ook
in ontwikkelingslanden over te schakelen op het gebruik
van olie en bij voorkeur aardgas in plaats van biomassa en
kolen, kan soelaas bieden2. Per slot van rekening zijn de
winbare reserves van aardgas al gelijk aan die van olie.
Zou de produktie van aardgas gedurende de komende
vijftien jaar ruwweg verdubbelen dan zou dit de geprojecteerde kooldioxyde-emissie met zo’n 10 tot 15% kunnen
verminderen. De mondiale investeringskosten in verband
met de winning en distributie (volgens geextrapoleerde
gegevens van de Gasunie voor Nederland) van een mondiaal gasdistributiesysteem liggen tussen de 50 en 100
mrd. dollar per jaar, waarvan ongeveer 20 mrd. dollar in
ontwikkelingslanden. De kosten per verminderde ton koolstofemissie bedragen hierdoor bij energieverschuiving ongeveer het dubbele van die welke geschat worden voor de
energiebesparingsoptie.
Onder invloed van de oliecrises heeft zich wel een
zekere spontane substitute voorgedaan, maar deze heeft
er in hoofdzaak toe geleid dat het aandeel van niet-fossiele
brandstof steeg ten koste van olie. De overheersende
positie van olie (en daarmee de macht van de Arabische
leveranciers) is door de oliecrises van 1973 en 1979echter
nog steeds niet wezenlijk aangetast, niet in de laatste
plaats door afwezigheid van een duidelijk internationaal
energiebeleid en omdat de olieprijs (in dollar per barrel) in
de periode 1986-1990 ongeveer de helft bedroeg van die
gedurende een decennium daarvoor (bij een zwakkere
dollar); evenmin is het aandeel van kolen gedaald of dat
van aardgas toegenomen.
Neemt men de omvang van de reserves in ogenschouw
dan lijkt het opnieuw onwaarschijnlijk dat men zonder
intensief beleid een sterke vermindering van het aandeel
van steenkool kan verwachten. Immers, het aangetoonde
reservoir steenkool bedraagt meer dan 1.000 miljard ton
tegen bewezen winbare reserves van ruim 120 mrd. ton
olie en, qua omvang daarmee vergelijkbaar, 110 mrd. m3
aardgas.

1186

In vrijwel alle scenario’s neemt het aandeel van niet-fossiele energie in joules verder toe, zoals ook gedurende de
achterliggende periode sprake was een sterke toeneming
daarvan, van 6% in 1973 naar 16% thans. Noch in de
scenario’s gepresenteerd tijdens de afgelopen World Energy Conference, noch in die van bij voorbeeld een grote
oliemaatschappij, gaat men uit van een aandeel boven de
20%, zelfs niet over 20 jaar. Technische, politieke en financiele obstakels maken een sterke toeneming van dit aandeel vooralsnog niet eenvoudig te realiseren. Dit geldt a
fortiori voor toepassing in de ontwikkelingslanden.
De nucleaire optie is zonder twijfel van de alternatieve
opties het riskantst, vooral wanneer het gaat om toepassingen in ontwikkelingslanden. Bovendien lijkt het aannemelijk dat onder realistische veronderstellingen de kosten
per verminderde emissie van een ton koolstof, afhankelijk
van de schaal waarop geproduceerd wordt, drie tot tien
keer zo hoog liggen als die van energiebesparing. Vandaar
dat het accent in de ontwikkelingslanden voor wat de
alternatieve energiebronnen betreft zal moeten liggen op
het gebruik maken van zonne-, wind- en getijdenenergie.
Deze energievormen zijn tot nu toe om diverse redenen
nog slechts in geringe mate tot ontwikkeling gekomen. In
de eerste plaats zijn er de beleidsmatige obstakels. Voor
zover in ontwikkelingslanden subsidies worden verstrekt
op energie beperken deze zich bij voorbeeld meestal tot de
traditionele energievormen. In het ontwikkelingsbeleid
2. Aardgas produceert bij opwekking van 1 miljard joules aan
energie 14 kg CO2i olie en steenkool respectievelijk 20 en 24 kg.

De bijdrage van de verbranding aan de koolstofemissie van snelgroeiende biomassa is afwezig, maar bij netto verbruik (ontbossing) is de uitstoot per verkregen eenheid energie zelfs nog groter
dan bij gebruik van kolen.
3. Ook een recent scenario van een grote oliemaatschappij gaat
ervan uit dat het huidige aandeel van aardgas (ten opzichte van
kolen en olie) van ruim 30 procent zal moeten toenemen naar circa
50 procent in 2010. Het achterliggende mechanisme bij deze

switch is overigens wellicht enigszins achterhaald doordat is uitgegaan van een sterke economische groei in de jaren negentig (3
a 3,5 procent) waardoor de vraag naar olie en dus de prijs ervan
toeneemt, hetgeen een prikkel biedt over te schakelen naar gas.

Tabel 3. Totale kosten van een mondiaal energiebesparingsscenario
Daling Daling
energie- CO2-uitstoot
verbruik
(EJ/y) (GTC/y) (% 88)
Verbruik in 2000 zonder
energiebesparing
522,9
Autonome
energiebesparing
-63,5

Investeringskosten
per
per ton
jaar
koolstof
minder

12,0

154

-1,6

20

-55,8

-1,3

17

40

30

-0,7

9

49

70

-0,6
-4,2

8
54

71

115

7,8

100

160

83

De kosten

Beleidsmaatregelen
– energiebesp.

– ‘combustible
switch’

– alternatieve
bronnen
Subtotaal
-119,3
Verbruik in 2000 na
beleidsmaatregelen 403,6

wordt stelselmatig vrijwel geen aandacht besteed aan
energiebesparing en de introductie van nieuwe energievormen en energiebesparende technieken. Ook het overgrote
deel van de investeringen in de energiesector wordt aangewend in grootschalige traditionele energieproducerende
systemen; vrijwel niets wordt gebruikt voor de ontwikkeling
van kleinschalige alternatieve energiebronnen en energiebesparing. Een illustratie: in Afrikaanse landen is het vaak
vele malen goedkoper om kerosine te importeren als
brandstof voor het koken van voedsel dan gebruik te maken van hout op basis van herbeplanting. Toch wordt de
laatste optie vaak kritiekloos grootschalig en met steun van
donoren toegepast, zonder dat de eerste optie serieus
wordt overwogen.
In de tweede plaats zijn er financiele obstakels: de
kosten per verminderde emissie van een ton koolstof door
alternatieve energiebronnen bedragen volgens schattingen gemiddeld meerdan 100 dollar.
Toch ligt in deze optie, te zamen met de nog onvoldoende ontwikkelde optie om met behulp van fotovoltai’sche
elektriciteit waterstof als energiebron te produceren, een
aantrekkelijke lange-termijnoplossing. Zou men erin slagen over 15 jaar cira 40 hexajoules op deze wijze te
produceren dan zou dit eveneens de geprojecteerde kooldioxyde-emissie ruim 10% verminderen. De kosten in de
ontwikkelingslanden voor alle alternatieve energiebronnen
te zamen zouden zo’n 50 mrd. dollar per jaar bedragen.

Herbebossing
De ontbossing inclusief degeneratie van het bos bedraagt thans, volgens de meest recente (1987) gegevens
van de FAO en het World Resources Institute 16 tot 20
miljoen hectare per jaar alleen al voor het tropische regenwoud, de helft meer dan men volgens de schattingen tot
dusverre (1980) aannam. Omdat de herbebossing slechts
circa 1 miljoen hectare bedraagt en een groot deel van het
verloren gegane bos wordt verbrand zonder op gelijkwaardige wijze weer aan te groeien, is sprake van een belangrijke netto-bijdrage aan de mondiale kooldioxide-emissie
(zo’n 10%, maar wellicht zelfs meer). In het theoretische
geval waarin men er in, zeg, 15 jaar in zou slagen om bruto
300 mln. ha. in de ontwikkelingslanden aan te planten een optie die door weinig ontwikkelingsdeskundigen realistisch wordt geacht – zou tijdens het groeiproces weliswaar naar schatting twee gigaton koolstof per jaar worden

ESB 12-12-1990

gebonden, maar zou bij een voortzetting van de afgelopen
ontbossingstrends nog steeds geen sprake zijn van een
positief netto-effect. Zolang men de oorzaak van het ontbossingsverschijnsel niet beter begrijpt, lijkt herbebossen
dus veel op dweilen met de kraan open. Wel is de optie
relatief ‘goedkoop’; volgens schattingen van de Wereldbank bedraagt bij herbebossing de vereiste investering per
verminderde emissie van een ton koolstof, slechts zo’n
twee dollar.

Overziet men de diverse opties om een begin te maken
met een internationaal beleid ten aanzien van het broeikasverschijnsel, dan rijst de onvermijdelijke vraag welke
kosten gemoeid zijn met de verschillende opties om de
koolstofemissie te verminderen. Tabel 2 toont een ruwe
schatting van de gemiddelde kosten in dollars per verminderde emissie van een ton koolstof. De getallen zijn indicatief. De kosten zijn tevens afhankelijk van de stand van
de techniek. De verschillen tussen de opties zijn echter
dusdanig groot dat de precieze omvang minder relevant is.
Een aantal opties zal vermoedelijk bij een massale toepassing geconfronteerd worden met schaalnadelen. Herbebossing zal bij voorbeeld bij te omvangrijke toepassing
in toenemende mate stuiten op verzet, onwil en tegenwerking of zelfs sabotage van de lokale bevolking of het
binnenlandsebestuur. Ook zal men nadat men eenvoudige
en gemakkelijk toepasbare besparingstechnieken in ontwikkelingslanden heeft gei’ntroduceerd, bij verdere toepassing op technische en maatschappelijke grenzen stuiten.
Daarom ontkomt men er niet aan een pakket van maatregelen te treffen dat een mix bevat van bovengenoemde
alternatieven. Ter illustratie is het bovengenoemde patroon
om de kosten te reduceren losgelaten op het in label 1
weergegeven scenario, en wel voor het jaar 2000. Daarbij
is verondersteld dat de autonome energiebesparing geen
extra kosten met zich mee brengt, dat de herbebossing de
ontbossing compenseert, en dat het effect van een verbod
op CFK’s (een van de eerst internationaal toe te passen en
vermoedelijk toegepaste opties) beperkt van omvang is.
Tabel 3 laat zien dat de vereiste investering mondiaal
gezien in de orde van $ 160 mrd. per jaar ligt. Daar komen
hooguit nog enkele tientallen miljarden per jaar bij in verband met een bebossings- en CFK-beleid, zodat een bedrag resulteert in de orde van $ 150 tot $ 200 mrd. per jaar.
Dat is niet meer dan zo’n 20% van de mondiale jaarlijkse
energiekosten.
Het punt is echter dat een belangrijk deel van deze
investeringen in ontwikkelingslanden zal dienen plaats te
vinden, omdat dit ofwel het meest kosteneffectief is, ofwel
om fysieke redenen (herbebossing), of eenvoudigweg omdat deze landen anders binnen enkele decennia zeker
verantwoordelijk zijn voor ten minste de helft van de mondiale kooldioxide-uitstoot. Gezien de opstelling van de
ontwikkelingslanden tot dusverre, dient men met oog op
doeltreffend mondiaal beleid, dus ten minste evenveel
aandacht te besteden aan de vraag hoe men de ontwikkelingslanden zover krijgt dat daar een dergelijk beleid van
de grond komt, als aan de vraag hoe men een binnenlands
beleid kan ontwikkelen dat gericht is op de vermindering
van de kooldioxide-uitstoot.

C.J. Jepma

1187

Auteurs