Ga direct naar de content

De macht van ideeen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 13 1986

De macht van ideeen
,,…. de ideeen van economische en politiekedenkers, of
ze juist zijn of niet, zijn invloedrijker dan meestal wordt gedacht. In feite wordt de wereld door niet veel anders geregeerd. Mensen uit de praktijk, die denken dat ze in het geheel niet onder invloed staan van intellectuele stromingen,
zijn gewoonlijk de slaaf van een of andere overleden econoom. Dwazen aan net bewind, die stemmen horen in de
lucht, halen hun wijsheid van een of andere academische
krabbelaar van jaren her. Ik ben er zeker van dat de macht
van gevestigde belangen sterk wordt overdreven in vergelijking met de langzame doorwerking van ideeen. Niet snel
inderdaad, maar met een zekere traagheid, want in de
economie en de politiek zijn er niet veel die nog door nieuwe theorieen bei’nvloed worden als ze de vijfentwintig of
dertig eenmaal gepasseerd zijn, zodat de denkbeelden
die ambtenaren, politici en zelfs oproerkraaiers op de actuele gebeurtenissen toepassen in het algemeen niet de
nieuwste zijn. Maar vroeger of later zijn het ideeen, en niet
gevestigde belangen, die een bedreiging vormen voor het
goede of het kwade” 1).
Had Keynes gelijk met zijn befaamde slotzinnen van de
General theory? Dat ideeen invloedrijk kunnen zijn staat
als een paal boven water. De economische geschiedenis
kent daar voorbeelden te over van. De economische theorieen van Marx vormden een inspiratiebron voor revoluties
die belangrijke delen van de wereld van aanzien veranderden. Het kapitalistische systeem, dat de wereld veroverde,
baseerde zich op de economische denkbeelden van een
verstrooide Schotse professor, Adam Smith genaamd.
Keynes zelf trouwens beheerste met zijn General theory
gedurende enkele decennia het economisch-politieke
denken, ook nog toen de keynesiaanse receptuur niet langer het juiste middel tegen de economische kwalen vormde. En nog steeds reikt de invloed van economische
ideeen ver. Inwoners van Zuidamerikaanse schuldenlanden ondervinden aan den lijve wat de economische doctrine van het IMF behelst. En in ons land vallen het club- en
buurthuiswerk en de kleuterklas ten prooi aan economische leerstelligheid.
Maar zijn er niet evenzovele voorbeelden van situaties
waarin economische inzichten die hun waarde hebben bewezen, met voeten worden getreden? Sinds de Principles
van Ricardo weet elke econoom dat onbelemmerde international handel de welvaart maximaliseert en alle handelspartners tot voordeel strekt, maar er is geen land ter
wereld dat zich niet aan protectionisme bezondigt. Elk
economised leerboek beschrijft in detail hoe door volledige mobiliteit van produktiefactoren en beloning volgens
het marginale produkt, optimale inzet van produktiemiddelen en maximale output van produkten kunnen worden
bereikt, maar wat we zien is dat de werking van arbeids- en
kapitaalmarkten aan allerlei wetten en regels wordt gebonden die de mobiliteit beperken en in de wijze van belonen
ingrijpen. Huisvesting, volksgezondheid en onderwijs, om
maar een paar sectoren te noemen, zijn op zodanige wijze
georganiseerd, gereguleerd en gesubsidieerd dat het
geen buitengewoon grote kennis van de economie vereist
om te voorspellen dat hier niet de meest doelmatige aanwending van schaarse middelen zal worden gerealiseerd.
Economische inzichten zijn op deze terreinen blijkbaar
niet doorslaggevend; andere factoren hebben bij de vormgeving van het beleid kennelijk de overhand.
Volgens David Henderson, hoofd van de afdeling economie en statistiek van de OECD in Parijs, die een interessant boekje over de invloed van economische ideeen op
de politiek heeft geschreven 2), heeft Keynes gelijk met
zijn stalling dat het beleid van regeringen in hoge mate
door economische ideeen wordt be’fnvloed, maar moet
daarbij een belangrijke aantekening worden gemaakt. Die
economische ideeen zijn volgens Henderson niet zozeer
de uitgewerkte theorieen van professionele economen,
als wel naieve, intuTtieve opvattingen die bij beslissers
over economische kwesties leven. Het merkwaardige verschijnsel doet zich voor, aldus Henderson, dat beleidsmakers die in technische en juridische aangelegenheden ge-

ESB 20-8-1986

wend zijn op de adviezen van ingenieurs en advocaten af
te gaan, in economische kwesties het oordeel van economen gemakkelijk naast zich neerleggen en op hun eigen
primitieve ideeen varen. Voor zover de wereld geregeerd
wordt door economische ideeen, is het niet door het gedachtengoed van de economische wetenschap, maar
door een verzameling ,,onveranderlijke, tijdloze en vaak
diepgewortelde overtuigingen, die weinig overeenstemming vertonen met wat de economische leerboeken te vertellen hebben”; ,,doe-het-zelf-economie”, aldus Henderson.
Zo is onder de economische doe-het-zelvers de gedachte populair dat bepaalde sectoren een duidelijke economische taakstelling hebben. De Europese Gemeenschap
moet bij voorbeeld op landbouwgebied zelfvoorzienend
zijn, de binnenlandse consumptie van aardgas moet voor
minstens dertig jaar gedekt zijn voordat export kan worden
overwogen of de handelsbalans voor bepaalde industriele
produkten moet een overschot vertonen. Dit volgt uit geen
enkele economische theorie, maar wordt niettemin met de
grootst mogelijke stelligheid verkondigd en vaak klakkeloos aanvaard. In het verlengde hiervan ligt wat Henderson noemt het structuursnobisme. Bij voorbeeld: ,,het is
voor onze economische toekomst noodzakelijk dat ons
land een vooraanstaande positie in de biotechnologie en
de produktie van micro-elektronica inneemt” of ,,we willen
toch geen land van hamburgertenten en wasserettes worden!”. De voortbrenging van diensten wordt kennelijk inferieur geacht. Een andere populaire denkfout is onnadenkendcentralisme. Dit houdt in dat men er zonder meer van
uitgaat dat belangrijke beslissingen door regeringen moeten worden genomen. Andere misvattingen die Henderson noemt, zijn: de hang naar het dramatische en de
vestingmentaliteit (men is bereid een zeer hoge prijs te betalen voor zelfvoorziening op economisch gebied).
De voorbeelden die Henderson van de doe-het-zelf-economie geeft zijn talrijk en aansprekend en men kan ze gemakkelijk met andere uit eigen waarneming aanvullen.
Toch geloof ik niet dat Henderson gelijk heeft met zijn opvatting dat de kloof tussen de economische theorie en de
toepassing van economische inzichten in de praktijk, vooral voortkomt uit het gebrekkige of onjuiste begrip bij beleidsmakers inzake economische aangelegenheden. Mijn
indruk is dat nieuwe economische theorieen vaak juist wel
heel snel door ambtenaren, politici, zakenmensen of anderen die economische beslissingen moeten nemen, worden opgepikt, als ze er hun voordeel mee kunnen doen.
Aan de andere kant worden overbekende economische inzichten gemakkelijk genegeerd of niet van toepassing verklaard wanneer ze niet in het politieke straatje te pas komen. Zo was de snelheid waarmee de Laffercurve in de VS
populair werd niet te danken aan de genialiteit van het achterliggende economische inzicht, maar aan het handige
gebruik dat president Reagan ervan kon maken voor de
‘wetenschappelijke onderbouwing’ van zijn belastingplannen. Toen economische onderzoekers werkelijk gingen
proberen empirisch bewijs voor het bestaan van de curve
te vinden, konden zij niets vinden dat de hypothese ondersteunde.
Misschien heeft Keynes gelijk dat de ideeen van economische en politieke denkers invloedrijker zijn dan meestal
wordt gedacht. Maar ik geloof niet dat het de ideeen op
zich zijn die de loop van de geschiedenis be’i’nvloeden; het
is het gebruik dat de gevestigde of nog niet gevestigde orde vroeg of laat van die ideeen kan maken, dat het succes
ervan bepaalt.
L. van der Geest

1) John Maynard Keynes, The general theory of employment, interest
and money. Max Millan, Londen, 1936, biz. 383-384.
2) David Henderson, Innocence and design, Basil Blackwell, Oxford,
1986.

805

Auteur