ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN
De lakei van het kapitaal?
f
i
Toen Karl Marx en Friedrich Engels de proletariers
aller landen opriepen zich te verenigen omdat zij niets te
verliezen hadden dan hun ketenen en een wereld te winnen,
stond hen een revolutionairearbeidersbewegingvoorogen
die de kapitalistische orde omver zou werpen. Overeenkomstig hun oproep heeft de arbeidende klasse zich verenigd in vakverenigingen en bonden, maar die hebben de
revolutionaire idealen afgelegd. In plaats van de kapitalistische orde omvertewerpenisderegulierevakbewegingtot
steunpilaar van die orde geworden; zozeer dat haar is verweten de lakei van het kapitaal te zijn.
In een onlangs verschenen proefschrift beschrijft Th.
A.J. M.Jonkergouwdeze,,ingroei”vandevakbewegingin
de economische orde in Nederland 1). Begonnen als een
,,rebellie tegen de bestaande maatschappelijke orde”, als
een reactie op de uitwassen van het stelsel van de ondernemingsgewijze prod uk tie, kreeg de vakbe weging van lieverlee erkenning als ,,waardevol bestanddeel van de natie”en
raakte zij als overleg- en onderhandelingspartner steeds
meer betrokken bij die orde. De klassestrijd werd afgezworen en het bestaande maatschappelijke stelsel werd aanvaard als uitgangspunt voor vakbondshandelen. Vooral
vlak na de eerste wereldoorlog, in de jaren dertig en opnieuw na de tweede wereldoorlog werd de vakbeweging in
toenemende mate ingeschakeld in het sociaal-economische
besluitvormingsproces en aanvaardde zij daarvoor medeverantwoordelijkheid. Van vijand en indringer was zij
bondgenoot en steunpilaar geworden.
De ingroei van de vakbeweging in het maatschappelijke
bestel bleef niet zonder gevolgen voor haar f unctioneren als
organisatie. Jonkergouw beschrijft hoe de overgang van
strijdorgaan naar overlegorgaan en onderhandelingspartner met medebeslissingsbevoegdheid op diverse niveaus
van besluitvorming, tot institutionalisering en bureaucratisering leidde. Hij licht dat toe aan de hand van de veranderende positie van de vakbondsleiders. Niet anders dan
andere democratische bewegingen ontkomt ook de vakbeweging niet aan de ,,ijzeren wet der oligarchic” van
Michels. Het leiderschap van de vakbeweging wordt van
een mandaat een functie, daarna een vaste betrekking,
hierarchisering doet haar intrede, de kloof tussen leidingen
leden wordt breder en het bestuurlijk apparaat dijt uit.
,,Het begrip voor de eisen van het dagelijks leven van de
organisatie krijgt de overhand boven de onsterfelijke principes van het socialisme”.
Tegen die achtergrond stelt Jonkergouw zich de vraag of
de huidige vakbeweging dan nog wel in staat is haar werkelijke doelen te realiseren: enerzijds de materiele belangenbehartiging van haar leden, anderzijds de emancipatie van
de arbeidende klasse door middel van wijziging van de
machtsverhoudingen in het bedrijfsleven. Zijnconclusie is
negatief. Tegenover de grote successen die in het vlak van
de materiele verbetering van de levensomstandigheden van
de werkende klasse zijn behaald, staat dat de vakbeweging
is ingekapseld en onderdeel van de sociaal-economische
orde is geworden zonder dat zij greep heeft gekregen op de
kern van het economische proces: de investeringsbeslissing. Daar ligt de hefboom van een duurzame belangenbe-
ESB 23-6-1982
hartiging, maar bij die beslissing heeft de vakbeweging nog
steeds het nakijken, aldus Jonkergouw. De vakbeweging
heeft weliswaar aan institutioneel belang gewonnen, maar
dat heeft haar haar handelingsvrijheid en politiek-ideologische inspiratie gekost; zij is een soort ,,sociale ANWB”
geworden. Als vernieuwingsbeweging is de vakbeweging
een ,,gepasseerd station”: ,,Wie de huidige economische
orde wil vervangen door een socialistische zal tegen de erkende vakbeweging ten strijde moeten trekken”, aldus
Jonkergouw. En zijn conclusie is: ,,dat de vakbeweging in
haar ruilproces met de economische orde de verliezende
partij is geweest en nog is. Eenmaal deel uitmakend van
deze maatschappelijke orde kan haar nog slechts een taak
resten: groter worden”.
Jonkergouw ziet in beginsel twee mogelijkheden om
deze doodlopende weg te verlaten. Ten eerste zou de vakbeweging zich, nu materiele onafhankelijkheid is bereikt,
kunnen richten op de tweede emancipatie van de werknemers, die gelegen is in een hervorming van het wezen
van de economische orde. Een tweede weg is beperking
van de doelstellingen tot een strikte, overwegend materiele, belangenbehartiging voor de eigen leden zonder
maatschappelijke pretenties, in plaats van — zoals nu —
een soort Maatschappij tot Nut van’t Algemeen te zijn die
zich met duizend en een zaken bezighoudt. Erg waarschijnlijk zijn die keuzen ech’ter niet: vakbeweging en
werkgevers hebben een te groot belang bij het in stand
houden van de ontstane situatie en de vakbondsleiding zal
wel uitkijken de poten onder haar eigen stoel weg te zagen.
Bevindt de vakbeweging zich dan toch op doodlopend
spoor? Het is mogelijk, maar juist de uitwegen die Jonkergouw aangeeft betekenen een terugkeer naar het gepasseerde station. Emancipatiebewegingen die op dit moment in de samenleving actief zijn vinden hun aangrijpingspunt op heel andere terreinen dan in het wijzigen van
de produktieverhoudingen 2). Het is een anachronisme
om de werknemers op dit moment nog als onderliggende
klasse te beschouwen. Ook het teruggrijpen op uitsluitend
de materiele belangenbehartiging is een stap terug in de
tijd: de strijd om de categoriale inkomensverdeling is immers reeds gestreden, het winstinkomen is vrijwel nihil.
Materiele welvaart en zekerheid zijn verworven.
Er is voor de vakbeweging geen werkelijk alternatief
voor doorgaan op de ingeslagen weg, hoezeer het dualisme van verandering versus participatie en van materiele
versus immateriele belangenbehartiging haar ook voor
moeilijke dilemma’s zal blijven plaatsen. Allicht zal dat
vaak tot een defensieve, misschien zelfs reactionaire opstelling leiden, want de werknemers van vandaag hebben
meer te verliezen dan hun ketenen.
L. van der Geest
1) Th. A. J. M. Jonkergouw, Vakbondsleiders in Nederland van
vijand en indringer tot bondgenoot en steunpilaar, 1982, in beperkte oplage verkrijgbaar in enkele gespecialiseerde boekhan-
dels.
2) Zie hierover b.v. W. Albeda, Oude en nieuwe politick, ESB
12 mei 1982.
617