Ga direct naar de content

De kosten van desorganisatie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 8 1998

De kosten van desorganisatie
Aute ur(s ):
Butter, F.A.G. den (auteur)
Hoogleraar Algemene Economie, VU, Amsterdam en WRR; met dank aan Kees van Paridon.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4160, pagina 545, 3 juli 1998 (datum)
Rubrie k :
Uit de vakliteratuur
Tre fw oord(e n):
uit, de, vakliteratuur, transitie

De transitie van een planeconomie naar een markteconomie gaat gepaard met grote veranderingen voor de bedrijven. Terwijl in de
(zuivere) planeconomie productiedoelstellingen en de voorziening van productiefactoren planmatig worden vastgesteld, dienen
ondernemers in de markteconomie hun beslissingen te baseren op prijssignalen. In de transitiefase vervallen de oude inkoop en
afzetrelaties, en dienen er via prijsonderhandelingen nieuwe relaties te worden opgebouwd. Een dergelijke verandering brengt grote
kosten met zich mee. In vrijwel alle landen in transitie daalde het nationaal inkomen aanvankelijk sterk, waarna vervolgens weer
langzaamaan herstel is ingetreden.
Toch valt vanuit een simpel neoklassiek en op het heil van de marktwerking gericht gezichtspunt deze tijdelijke teruggang moeilijk te
duiden. Immers, vanuit dit gezichtspunt zouden in het plansysteem in de periode voor de transitie vanwege de vele prijsverstoringen en
handelsbelemmeringen de optimale productiemogelijkheden bij lange na niet zijn benut. Opheffing van deze belemmeringen in het
marktsysteem moet dan toch een toename van de productie betekenen?
Vanuit het perspectief van het zuivere marktdenken wordt een snelle transitie als gunstig beoordeeld, omdat dan de vruchten zo snel
mogelijk kunnen worden geplukt 1. Toch is het maar de vraag of een snelle transitie wel zo gewenst is, gezien de kosten die met de
overgang van de oude naar de nieuwe industriële structuur gemoeid zijn. Daarom nuanceren Blanchard en Kremer de voorkeur voor een
snelle transitie 2. Met hun beschouwing over de desorganisatie die het transitieproces met zich meebrengt, verschaffen zij een
(neoklassiek) conceptueel kader waarin de kosten van een snelle transitie tegen de baten kunnen worden afgewogen.
Het centrale thema van de transitietheorie van Blanchard en Kremer is dat bedrijven in de productieketen specifieke
samenwerkingsrelaties met elkaar onderhouden. Het aan Caballero en Hammour ontleende begrip ‘specificiteit’ betekent dat een
samenwerkingsrelatie tussen bedrijven, wanneer deze eenmaal is opgebouwd en bestendigd, voordeel oplevert voor beide partijen, en
dat het voordeel groter is dan dat van de beste alternatieve relatie 3. Het aangaan van zo’n specifieke samenwerkingsrelatie brengt wel
investeringskosten met zich mee, die verloren zijn bij het verbreken van de relatie. Bovendien dient met de partner in de
samenwerkingsrelatie over de verdeling van het voordeel te worden onderhandeld. Denk bij zo’n samenwerkingsrelatie bijvoorbeeld aan
arbeidscontracten, maar ook aan financiering van bedrijven door banken. De kosten van bedrijven hangen samen met de mate waarin
marktgeroriënteerde arbeidsvoorzieningen en een goed functionerend juridisch en bankcair systeem zijn opgezet.
Tijdens de transitie vervallen de oude, door de staat opdrongen samenwerkingsrelaties tussen bedrijven en dienen nieuwe te worden
opgebouwd. Nieuwe aanbieders op de factormarkten en vragers op de productmarkten zijn echter niet op stel en sprong gevonden.
Bovendien is in de transitieperiode sprake van onvolledige en asymmetrische informatie, en van onvolkomen markten. Aan de producten
worden nieuwe kwaliteitseisen gesteld. Daarom is het kostbaar om nieuwe samenwerkingsrelaties op te bouwen en leiden de
marktonvolkomenheden tevens tot inefficiënties in de onderhandelingen over de verdeling van het te behalen voordeel. Deze
desorganisatie is groter naarmate het oorspronkelijke productieproces ingewikkelder is georganiseerd.
De kosten zullen hoger zijn naarmate de overgang naar een markteconomie een meer fundamentele herinrichting van het
maatschappelijke verkeer betekent. De markteconomie moet niet alleen worden opgebouwd, men moet ook leren binnen het nieuwe
institutionele kader samenwerkingsrelaties met elkaar aan te gaan en op deze relaties te kunnen vertrouwen.
Goede coördinatie tussen afbraak en opbouw is nodig. Aldus laten Blanchard en Kremer zien dat het soms beter is de overgang van
planeconomie naar markteconomie geleidelijk te laten verlopen. Dat kan bijvoorbeeld door de oude staatsbedrijven nog een tijdlang te
subsidiëren zodat ze niet onmiddellijk met de productie stoppen. Vanuit het perspectief van het zuivere marktdenken is deze
beleidsaanbeveling op zijn minst verrassend. Aan de andere kant mogen de subsidies ook niet al te lang gehandhaafd blijven omdat,
aldus Blanchard en Kremer, dan het transitieproces te sterk zal vertragen.
Meer in het algemeen laten de voorstanders van een snelle transitie de tijd die nodig is voor de opbouw van een aangepast
maatschappelijk, juridisch en bestuurlijk systeem buiten beschouwing. Het economisch voordeel van een snelle transitie kan dan wel
eens meer dan volledig teniet worden gedaan door de systeemkosten die het gevolg zijn van maatschappelijke, bestuurlijke en juridische
desorganisatie.

1 K.H.W. Knot en A. Sipkes, Succesvolle transitie , ESB, 22 mei 1998, blz. 412-416.
2 O. Blanchard en N. Kremer, Disorganization, Quarterly Journal of Economics, 1997, blz. 1091-1126.
3 Besproken in F.A.G. den Butter, De macro-economie van het samenwerken , ESB, 1997, blz. 677.

Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur