De invloed van de zwarte
sector op de economic
Onderzoeken waaruit resultaten
naar voren komen die indruisen tegen
de gangbare mening zijn boeiend, omdat zij aanzetten tot nadenken. Onlangs
verscheen een dergelijk onderzoek van
de hand van Mulder1. In zijn met het
judicium ‘cum laude’ beoordeelde
proefschrift stelt Mulder zich tot doel de
oorzaken en gevolgen van de zwarte
sector te analyseren. Daartoe ontwikkelt hij een theoretisch macro-economisch model, waarin de zwarte en de
formele sector volledig zijn gei’ntegreerd. Het aantrekkelijke van zijn aanpak is dat alle veronderstellingen die
aan dit model ten grondslag liggen van
commentaar voorzien en overzichtelijk
gepresenteerd worden. Aan de hand
van deze theoretische analyse komt de
auteur tot twee opmerkelijke conclusies
die ingaan tegen de gangbare vo’lkswijsheden over de zwarte sector. Allereerst wordt de volkswijsheid dat een
hogere belastingdruk de zwarte bedrijvigheid stimuleert op grond van Mulders analyse van vraagtekens voorzien. Daarnaast wordt de volkswijsheid
dat een toeneming van de zwarte sector
gepaard gaat met negatieve gevolgen
voor de formele produktie en werkgelegenheid naar het rijk der fabelen verwezen.
In dit artikel willen we ingaan op het
realiteitsgehalte van laatstgenoemde
volkswijsheid. Treden er inderdaad niet
of nauwelijks negatieve effecten in de
formele economie op als gevolg van
een groeiende zwarte sector? In eerste
instantie sluiten we zoveel mogelijk aan
bij het theoretische kader van Mulders
analyse en concentreren ons daarbij op
een aspect, te weten het volledig macro-economische karakter van het onderzoek. In een dergelijk kader wordt
uitgegaan van een homogene bedrijvensector en een homogeen produkt.
Empirische gegevens wijzen er echter
op dat in de praktijk de zwarte sector
alleen een bedreiging vormt voor een
specifiek deel van de formele bedrijvensector, namelijk voor die sectoren die
een arbeidsintensief karakter hebben
en op markten opereren met een lage
invoerintensiteit. In de eerste twee paragrafen trachten we aan te tonen dat,
indien rekening wordt gehouden met
deze sectorale aspecten, de volkswijsheid over de negatieve invloed van een
toenemende zwarte sector op de for-
1000
mele produktie en werkgelegenheid
ook binnen het theoretische kader van
Mulder niet wordt verworpen. Allereerst
wordt het belang van de invoerintensiteit behandeld en vervolgens komt het
belang van het relatief arbeidsintensieve karakter van de zwarte activiteiten
aan de orde. Ten slotte besteden we
kort aandacht aan enkele andere
aspecten, die weliswaar buiten het
theoretische kader van Mulders analyse vallen, maar die naar onze mening
wel van belang zijn bij de beoordeling
van de gevolgen voor de formele economie van een toeneming van de zwarte sector.
Verschillen in invoerintensiteit
In de traditionele macro-economie
speelt de gedachte van de Keynesiaanse multiplier van bestedingen een belangrijke rol. De kern van deze gedachte is dat de invloed van de bestedingen
van een economisch subject op het nationaal inkomen versterkt kan worden
doordat deze bestedingen inkomen
vormen voor andere economische subjecten, die dit inkomen op hun beurt
weer kunnen besteden.
Dit mechanisme blijkt ook voor de
invloed van de zwarte sector op de formele economie van cruciale betekenis.
Uit de studies van Mulder en Graafland
blijkt dat als inkomen, dat zwart verdiend is, ook weer besteed wordt aan
zwarte of formele goederen, het effect
van de zwarte economie op de formele
sector zeer klein is2. In andere studies
is aangetoond dat als de consumptiequote van zwart inkomen gelijk is aan
1, de formele sector zelfs geen enkele
invloed en onder bepaalde condities
zelfs een positieve invloed van de zwarte sector ondervindt3. Dit kan duidelijk
worden gemaakt met het volgende eenvoudige voorbeeld. Stel dat een economisch onderzoeker na zijn werktijd nog
even twee uurtjes doorwerkt om voor
een buurman de belastingformulieren
in te vullen. Helaas vergeet de econoom dit door te geven aan zijn vrouw.
Als hij om half acht thuis komt is het eten
verpieterd en zijn vrouw lichtelijk ontstemd. In een grootmoedige bui doet de
econoom het voorstel om gezellig uit
eten te gaan van zijn net verdiende
centen. En zo komt het zwart verdiende
inkomen toch nog in de witte kas van
een pizzeria terecht.
Zo beschouwd hoeft zwart inkomen
dus geen nadelen op te leveren voor de
formele economie, mits het zwarte inkomen volledig geconsumeerd wordt. Er
zijn echter diverse redenen waardoor
deze macro-economische kringloop
doorbroken kan worden. Mulder noemt
in zijn proefschrift twee redenen, namelijk dat een deel van het zwarte inkomen
gespaard wordt of in de vorm van boetes aan de overheid moet worden betaald. Stel bij voorbeeld dat de econoom uit ons voorbeeld niet met zijn
vrouw naar de pizzeria gaat, maar alsnog het verpieterde eten opwarmt en
thuis nuttigt en het verdiende inkomen
op zijn Luxemburgse rekening van
bank X zet. In dat geval komt het geld
dat hij zwart heeft verdiend niet terug in
de formele economie. De praktische relevantie van deze ‘lekken’ wordt door de
auteur echter dermate klein geacht dat
het zijn conclusies niet wezenlijk aantast. Mulder (biz. 211) concludeert dan
ook, dat een substantiele beTnvloeding
van de formele ontwikkeling door de
gang van zaken in de zwarte sector
allerminst waarschijnlijk lijkt.
In dit artikel willen we vooral aandacht besteden aan een derde ‘lek’,
namelijk dat het zwarte inkomen niet in
Nederland, maar in het buitenland
wordt besteed. Mulder besteedt weinig
aandacht aan dit lek, omdat hij vanuit
zijn macro-economische optiek homogene produkten veronderstelt, zodat de
invoerintensiteit van de formele goederen die verdrongen worden door zwarte
produkten even groot is als de invoerintensiteit van de formele produkten die
met zwart inkomen worden gekocht.
Omdat de totale invoer naast invoer van
1. R.J. Mulder, De macro-economische
aspecten van de zwarte sector, dissertatie,
KUB, 1990. Voor een samenvatting zij verwezen naar R.J. Mulder, De zwarte sector,
Economenblad, jaargang 12, nr. 5, 30 mei
1990.
2. R.J. Mulder, De zwarte sector van de
economie, een modelmatige benadering,
Maandschrift Economie, jaargang 50, nr. 5,
1986; R.J. Mulder, op.cit., 1990; J.J. Graafland, Wisselwerking tussen formele en informele economie, Occassional Paper 42,
Centraal Planbureau, Den Haag, 1987; J.J.
Graafland, Tax policies and interaction between hidden and official economy, Public
Finances/Finances Publiques, jg. 45, nr. 1,
1990, biz. 70-89.
3. A. Peacock en G.K. Shaw, Tax evasion
and tax revenue loss, Public Finances/Finances Publiques, vol. 37, nr. 2, 1982, biz.
269-278; M. Ricketts, On the simple macroeconomics of tax evasion: an elaboration of
the Peacock-Shaw approach, Public Finances/Finances Publiques, vol. 39, nr. 3,1984,
biz. 420-424; Ching-Chong Lai en Wen-Ya
Chang, Tax evasion and tax collections: an
aggregate demand – aggregate supply analysis, Public Finances/Finances Publiques,
vol.43, nr. 1, 1988, biz. 138-146.
grand- en hulpstoffen ook finale invoer
bevat, betekent dit dat Mulder er impliciet van uit gaat dat de zwarte sector
ook finale invoer verdringt. Met is echter
zeer de vraag of dit realistisch is. Bij
zwarte consumptie gaat het in het algemeen om activiteiten zoals woningonderhoud, huishoudelijkwerk, reparaties
van consumptiegoederen, glazenwassen enzovoort4. Finale invoer van deze
consumptieve diensten is verwaarloosbaar. De formele activiteiten die doorde
zwarte sector verdrongen worden, zullen derhalve nagenoeg volledig van binnenlandse herkomst zijn. Indien het inkomen dat met zwarte activiteiten verdiend is daarentegen voor een niet-verwaarloosbaar deel aan finale goederen
of diensten van buitenlandse herkomst
wordt besteed, leidt de verdringing van
formele activiteiten door zwarte activiteiten per saldo tot een toeneming van
het invoerlek ten koste van de formele
produktie.
Om deze gedachtengang zo eenvoudig mogelijk te illustreren, maken
we gebruik van drie rekenvoorbeelden;
een zonder en twee met een zwarte
sector (zie de label). In tegenstelling tot
Mulder abstraheren we daarbij van onderlinge leveringen van binnenlandse
en buitenlandse herkomst, omdatditde
analyse sterk vereenvoudigt en de conclusies niet aantast.
In het eerste voorbeeld gaan we ervan uit dat er / 100 wordt uitgegeven in
de formele economie en dat / 20 hiervan wordt besteed aan goederen en
diensten die ingevoerd worden. De overige / 80 wordt besteed aan formele
binnenlandse produktie. Dit inkomen
wordt in een volgende bestedingsronde
weer voor 20% aan invoer en voor 80%
binnenlands besteed. De som van de
formele binnenlandse produktie over
alle bestedingsronden bedraagt dan
80/(1-0,8) = 400. De essentie van het
model van Mulder ten aanzien van dit
punt wordt geillustreerd met het tweede
voorbeeld. Verondersteld is dat nu in de
eerste bestedingsronde / 100 wordt
besteed in de zwarte sector in plaats
van in de formele sector. Aangenomen
wordt dat dit zwarte inkomen in de volgende bestedingsronde weer volledig
in de formele sector besteed wordt,
waarvan wederom voor / 20 aan invoer
en voor/ 80 aan formele goederen van
binnenlandse herkomst. Merk op dat in
dit voorbeeld, in overeenstemming met
het macro-economische kader van Mulder, de invoerintensiteit van de formelt
consumptie die door de zwarte sector
verdrongen wordt gelijk is aan de
invoerintensiteit van de formele consumptie die met behulp van het zwarte
inkomen wordt aangeschaft. Het gevolg
is dat de toeneming van de zwarte sector in voorbeeld 2 in vergelijking met
voorbeeld 1 geen verandering in de omvang van de formele produktie bewerkstelligt.
Dit resultaat verandert echter indien
we van de realistische veronderstelling
uitgaan dat de finale produkten die worden ingevoerd niet door de zwarte sector zijn te vervaardigen vanwege de
aard van het produktieproces. Door
deze veronderstelling van produktdifferentiatie introduceren we een typisch
sectoraal element, dat vanzelfsprekend
buiten het macro-economische kader
van Mulder valt. Aan de andere kant is
er geen reden om te veronderstellen dat
het zwart verdiende inkomen alleen aan
goederen wordt besteed die volledig
van binnenlandse herkomst zijn. De invoerintensiteit van de formele consumptie die met zwart inkomen wordt
aangeschaft zal derhalve hoger zijn dan
de invoerintensiteit van de formele consumptie die door de zwarte sector wordt
verdrongen. In dat geval leidt een toeneming van de zwarte sector wel degelijk tot een aantasting van de formele
economie. Dit wordt geillustreerd in het
derde voorbeeld. Daarin wordt in de
eerste bestedingsronde alleen de formele consumptie van binnenlandse
herkomst verdrongen door zwarte consumptie. In de tweede bestedingsronde
wordt het zwart verdiende inkomen
weer voor 80% besteed aan formele
consumptie van binnenlandse herkomst en voor 20% aan formele consumptie van buitenlandse herkomst.
Als gevolg hiervan is het inkomen dat
via de zwarte sector weer terugvloeit
naar de formele sector (/ 64) kleiner
dan het inkomen dat door de zwarte
Tabel. Drie rekenvoorbeelden
Voorbeeld
Bestedingsronde
Binnenlands inkomen
I
1
2
100
II
som
—80
1
III
som
2
100
100 —100
1
-80
‘<>0
.
64
16
som
Allocatie:
Formeel binnenland
80 –
64
400
80
400
Finale invoer
20
16
1 00
20
100
Zwarte sector
ESB 24-10-1990
1 30-
0
.—
320
100
sector ten koste van de binnenlandse
formele sector verdiend is (/ 80). Dit
leidt niet alleen tot een direct verlies van
de produktie in de binnenlandse formele sector van / 16, maar via de Keynesiaanse bestedingsmultiplier ook tot
een produktieverlies in de navolgende
bestedingsronden. De totale reductie
van de binnenlandse formele produktie
als gevolg van de verdringing door de
zwarte sector bedraagt zodoende in
ons voorbeeld / 16/(1 -0,8) = / 80.
Verschillen in
arbeidsintensiteit
Ook bij de beoordeling van het realiteitsgehalte van de volkswijsheid dat de
zwarte sector een negatieve invloed
heeft op de formele werkgelegenheid is
het niet-homogeen zijn van de produktiestructuur binnen de formele bedrijvensector van groot belang. Voor een
juiste analyse van de formele werkgelegenheidseffecten als gevolg van een
groeiende zwarte sector is het naar
onze mening nodig om binnen de formele bedrijvensector minimaal twee
sectoren te onderscheiden: een sector
die veel en een sector die nauwelijks of
geen concurrentie ondervindt van het
zwarte circuit. De reden hiervoor is dat
de input- of kostenstructuur tussen beide sectoren sterk verschilt5. Aangezien
het bij zwarte consumptie in het algemeen om vrij eenvoudig te produceren
arbeidsintensieve produkten gaat, kent
de met het zwarte circuit concurrerende
formele sector een relatief hoge arbeidsintensiteit. Aan de andere kant
mag verwacht worden dat de sectoren,
die van een groeiende zwarte bedrijvigheid profiteren door extra intermediaire
leveringen en/of extra finale afzet, gemiddeld een lagere arbeidsintensiteit
4. Zie J.G. Lambooy en P.M. van Renooy,
Bouwstenen van de informele arbeidsmarkt;
een inventarisatie, OSA-werkdocument, nr.
12, 1985; J.P. Verbruggen, Consumptiepa-
troon, informele economie en werkgelegenheid, Discussienota 8603, Ministerie van
Economische Zaken, 1986; en C.C. Koopmans, Informele arbeid; vraag, aanbod, participanten en prijzen, dissertatie, UvA, 1989.
5. in diverse studies is gewezen op het belang van homogene inputstructuren van sectoren ter voorkoming van zogenoemde ‘aggregate bias’. Zie onder andere H. Theil,
Linear aggregation in input-output analysis,
Econometrica, vol. 25, nr. 1, 1957; en J.M.
Blin en C. Cohen, Technological similarity
and aggregation in input-output systems: a
cluster-analytic approach, The Review of
Economics and Statistics, vol. LIX, nr. 1,
1977. Volledige homogeniteit is vanzelfsrpekend onmogelijk. Het gaat er echter vooral
om dat de aard van de conclusies die uit een
modelmatige analyse volgen niet afhankelijk
mogen zijn van het gehanteerde aggregatieniveau. In het onderhavige geval lijkt het
minimale onderscheid in twee sectoren hiervoor toereikend.
1001
hebben dan de met het zwarte circuit
concurrerende sector6. In de analyse
van Mulder, wordt aan dit sectorale
aspect voorbijgegaan7.
Ter indicatie van het kwantitatieve
belang van dit verschil in arbeidsintensiteiten hebben we op basis van de
input-outputtabel van 1986 enkele berekeningen gemaakt. Allereerst zijn de
gecumuleerde loonkostenquotes berekend voor een aantal sectoren die met
het zwarte circuit concurreren: bouwnijverheid = 0,50; reparatiebedrijven voor
gebruiksgoederen = 0,48; hulp in de
huishouding = 1,00 en overige consumentgerichte dienstverlening (kappers
en dergelijke) = 0,57. Vervolgens is de
gecumuleerde loonkostenquote van de
profiterende sector benaderd door de
gecumuleerde loonkostenquotes van
de 57 door het CBS onderscheiden
sectoren te wegen met hun aandeel in
de particuliere consumptie8. Indien we
ervan uit zouden gaan dat het gehele
zwarte inkomen aan particuliere consumptie van binnenlandse herkomst
wordt besteed, dan bedraagt deze gemiddelde gecumuleerde loonkostenquote 0,32. Wordt verondersteld dat
van het zwarte inkomen een evengroot
deel aan finale invoer wordt besteed als
van het formele inkomen, dan daalt
deze quote zelfs tot 0,24. In beide gevallen is de gecumuleerde arbeidsintensiteit van de profiterende sector aanzienlijk lager dan van de sectoren die
van een toenemende zwarte sector te
lijden hebben.
Het is duidelijk dat indien met dit verschil in arbeidsintensiteitgeen rekening
wordt gehouden een verkeerde inschatting van de formele werkgelegenheidseffecten als gevolg van een groeiende zwarte bedrijvigheid resulteert.
Ter illustratie wordt teruggegrepen op
de eerder ten tonele gevoerde econoom. Stel dat de econoom / 25 overhoudt aan een uur belastingformulieren
invullen en na veertig uur zwartwerken
in staat is de door hem begeerde videorecorder, vervaardigd door een bedrijf
in het zuiden des lands, te kopen. Stel
vervolgens dat aan deze videorecorder,
door het sterk geautomatiseerde produktieproces, slechts vijf arbeidsuren
worden besteed. Hoewel de formele
produktie
macro-economisch
beschouwd gelijk blijft doordat al het zwarte inkomen in de binnenlandse formele
sector wordt besteed, daalt toch de
werkgelegenheid. Bovendien wordt het
draagvlak van sociale premies kleiner
met tariefstijging als gevolg.
Het is om bovengenoemde redenen
niet verwonderlijk dat uit (empirische)
analyses, waarin wel met een sectoraal
onderscheid wordt rekening gehouden,
volgt dat de formele werkgelegenheid
wel degelijk afneemt bij een groeiende
zwarte sector9. We zijn echter met Mulder van mening dat, door directe en
1002
indirecte bestedingen van het zwarte
inkomen in de formele sector, deze negatieve gevolgen kleiner zijn dan men
op het eerste gezicht zou verwachten.
Enkele andere aspecten
In het voorgaande hebben we getracht aan te tonen dat, conform de
volkswijsheid, een toeneming van de
zwarte sector ten koste gaat van de
formele sector. Dit impliceert dat bestrijding van zwart werk wel degelijk van
belang is. Indien men de zwarte sector
op zijn beloop laat, zal op den duur de
collectieve-lastendruk op het formele
inkomen immers toenemen door de
verkleining van het formele draagvlak.
Het mag bekend worden verondersteld
dat van een dergelijke stijging van de
collectieve-lastendruk tal van ongunstige economische effecten uitgaan10.
Daarnaast is het niet ondenkbaar dat
er ook nog mechanismen in werking
treden die de negatieve invloed van de
zwarte sector op de economie versterken, zodra de zwarte sector eenmaal
een substantiele omvang heeft aangenomen. Zo zou bij voorbeeld de bereidheid van werknemers in de formele sector om belasting- en premiedrukverzwaringen te accepteren kunnen afnemen indien er tegelijkertijd sprake is van
een omvangrijke sector waarin deze
lasten worden ontdoken. Hierdoor
neemt de afwenteling op werkgevers
toe, waardoor bij een toeneming van de
collectieve lastendruk de loonkosten
extra zullen stijgen. Niet alleen door
Mulder, maar ook in andere bestaande
studies over dit onderwerp wordt geabstraheerd van dergelijke lange-termijneffecten, omdat deze moeilijk te kwantificeren zijn. Voor de beoordeling van
de invloed van de zwarte sector op de
formele economie zijn dergelijke effecten echter niet zonder betekenis.
economische analyse van Mulder
over de gevolgen en oorzaken van de
ontwikkeling van de zwarte sector niet
of nauwelijks aandacht besteed. Hierdoor kan naar onze mening op goede
gronden worden aangenomen dat de
zwarte sector een sterker negatief effect heeft op de formele sector dan de
analyse van Mulder ons wil doen geloven. Daarbij is dan nog afgezien van de
overigens door Mulder zelf reeds aangegeven mogelijkheid datde spaarquote van het zwarte inkomen positief kan
zijn. Ook in dat geval is sprake van een
‘bestedingslek’ in de zwarte sector,
waardoor negatieve effecten voor de
formele sector optreden als gevolg van
een verdringing van wit door zwart. Het
resultaat is dat, uitgaande van een gegeven niveau van collectieve lasten, de
belasting- en premiedruk stijgt met de
nodige negatieve gevolgen voor de formele economie. Daarnaast kunnen er
ook andere negatieve economische effecten in de formele sector optreden als
de zwarte sector een aanzienlijke omvang zou aannemen. Al met al is de
genoemde volkswijsheid zo gek nog
niet.
Een en ander neemt niet weg dat,
zoals in de inleiding reeds is vermeld,
het proefschrift van Mulder bijzonder
boeiend is, tot nadenken aanzet en alleen al daarom het lezen zeer zeker
waard is.
Johan Graafland
Johan Verbruggen
De auteurs zijn werkzaam bij het Centraal
Planbureau. Zij hebben geprofiteerd van het
nuttige commentaar van dr. R.J. Mulder als-
mede van enkele college’s op een eerdere
versie van het artikel.
6. Bij de vergelijking van arbeidsintensiteiten
per sector dient rekening te worden gehou-
den met de indirecte werkgelegenheid die
benodigd is voor de verbruikte intermediaire
leveringen. In dat geval spreekt men van
gecumuleerde kostenquotes.
Slot
In dit artikel zijn we ingegaan op een
aantal aspecten dat van groot belang is
voorde economische relevantie van de
volkswijsheid dat een toeneming van
de zwarte sector gepaard gaat met negatieve gevolgen voor de formele produktie en werkgelegenheid. Zoveel mogelijk aansluitend bij het door Mulder
gehanteerde denkkader is allereerst
gewezen op het belang van twee sectorale aspecten, te weten het verschil in
invoer- en arbeidsintensiteit tussen de
formele produkten die door de zwarte
sector verdrongen worden en die met
het zwarte inkomen worden aangeschaft. Aan deze twee economisch relevante aspecten wordt in de macro-
7. Het genoemde bezwaar wordt door Mulder weliswaar onderkend (zie biz. 145/146),
doch er wordt onder de aanname dat “hierover echter a priori weinig zinnigs valt te
melden” (zie biz. 232) verdergeen aandacht
aan geschonken.
8. We zijn er daarbij van uitgegaan dat het
zwarte inkomen niet wordt besteed aan
kwartaire diensten en aan het bank- en verzekeringswezen.
9. Zie onder andere J.J. Graafland, op.cit.,
1987; J.P. Verbruggen en F.J. Krapels, Wijzigingen in het consumptiepatroon; gevolgen voor informele economie en werkgelegenheid, ESB, jg. 72, nr. 3634, 2 december
1987.
10. Zie onder meer Centraal economisch
plan, 1986, biz. 127-131; Centraal economisch plan, 1988, biz. 184-194; P. Buitelaar,
Overheidsfinancien en economische politiek, 1987; J. van Sinderen, Belastingheffing,
economische groei en belastingopbrengst;
een evaluatie van aanbodeconomie, Wolters Noordhof, 1990.
11. R.J. Mulder, op.cit., 1990.