Ga direct naar de content

De externe accountant

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 3 1985

De externe accountant
PROF. DRS. R. BURGERT*
Het geven of onthouden van een goedkeurende accountantsverklaring aan de jaarrekening van een
onderneming die in financiele moeilijkheden verkeerd, kan doorslaggevend zijn voor haar
voortbestaan. Wanneer de accountant weigert de op continuiteit gebaseerde jaarcijfers goed te
keuren, zullen leveranciers, bankiers en andere geldschieters hoogstwaarschijnlijk hun medewerking
onmiddellijk opzeggen en dan is elke kans op overleving verkeken. Daarom zal de accountant hier niet
gemakkelijk toe overgaan zolang er nog als realistisch te beoordelen kansen zijn dat een keer ten
goede wordt bereikt. Maar op welk moment en op welke gronden moet de accountant besluiten dat
deze kansen niet meer aanwezig zijn? In dit artikel wordt deze vraag waarvoor de accountant zich
geplaatst ziet wanneer de continui’teit van de onderneming gevaar loopt, uitgewerkt. In het uiterste
geval zal de externe accountant zich een eigen, onafhankelijk oordeel over de kansen op voortbestaan
van de onderneming moeten vormen, voor welk oordeel hij de voile verantwoordelijkheid draagt.
Liquideren of doorgaan?
De vraag of een bedrijf op lange termijn kan blijven voortbestaan is alleen te beantwoorden op basis van een geprognosticeerde winst- en verliesrekening waarbij niet uitgegaan wordt
van het huidige functioneren, maar van de best mogelijke wijze
van functioneren die realiseerbaar is. Wijst zo’n winst- en verliesrekening een nadelig saldo aan, dan moet — puur bedrijfseconomisch geredeneerd – vervolgens de vraag aan de orde komen of liquidatie overwogen moet worden. Die vraag is dan nog
niet beslist, omdat, hoewel voortbestaan op lange termijn onmogelijk is, voortbestaan op korte termijn de voorkeur kan verdienen boven liquidatie. Dat is het geval wanneer op korte termijn
— stel een jaar — kan worden verwacht dat voortgezette bedrijf suitoefening een grotere winst oplevert dan de rente gedurende een jaar over de geschatte liquidatieopbrengst, waarbij als
kosten voor de duurzame produktiemiddelen een bedrag wordt
opgenomen gelijk aan de te verwachten daling van hun
liquidatiewaarde.
De vraag betreffende het op korte termijn voortbestaan blijft
van dag tot dag actueel; alle mogelijke veranderingen in de verwachtingen omtrent opbrengsten en kosten kunnen de voortzettingsbeslissing in haar tegendeel doen verkeren. Dit alles is vrij
eenvoudig in algemene zin te formuleren, maar het evalueren
van de verschillende mogelijke uitgangspunten en het vinden van
het benodigde cijfermateriaal kan in de praktijk hels moeilijk
zijn.
Deze korte schets geeft een indicatie van de problemen die zich
aan de accountant opdringen wanneer hij voor een bedreigde onderneming de vraag moet beantwoorden of hij een accountantsverklaring zal afgeven, en zo ja, welke. Kennelijk wordt er grote
waarde gehecht aan een goedkeurende accountantsverklaring
bij een op basis van continui’teit opgestelde jaarrekening. Dat
blijkt ook uit het rapport van de parlementaire enquetecommissie RSV 1). De afgifte van de ,,blanco cheque” in 1979 is mede
tot stand gekomen door het perspectief dat zonder deze cheque
de accountant niet bereid zou zijn een goedkeurende verklaring
af te geven. In het navolgende veronderstellen wij de afwezigheid van dergelijke overheidssteun, omdat het accountantsdilemma zich alleen in zijn voile gewicht aan ons voordoet wanneer de verschillende wederpartijen van de slechtgaande onderneming zich uitsluitend door bedrijfseconomische maatstaven
laten leiden. Eerst volgt echter een korte schets van het eigenlijke
j aarrekeningprobleem.
Het eigenlijke jaarrekeningprobleem
De jaarrekening geeft veelzeggende informatie over de onder326

neming; meer nog zegt een aantal in een tijdreeks geplaatste jaarrekeningen. Daaruit blijkt vooral de ontwikkeling van de winstgevendheid en – voor zover zij daartoe geschikt is – die van liquiditeit en solvabiliteit. Ook als de genoemde eigenschappen
zich ongunstig ontwikkelen, kunnen deze jaarrekeningen een getrouw beeld geven. Aan dat getrouwe beeld is echter wel een
grens, een grens die te maken heeft met de vraag of nog wel de redelijke verwachting bestaat dat de in de toekomst te genereren
ontvangsten voldoende zullen zijn om de in de toekomst te verrichten uitgaven te dekken die voor de realisering van die ontvangsten noodzakelijk zijn.
Indien die vraag ontkennend beantwoord moet worden ontstaat – naast de verwachting van verdere verliezen – ook ernstige twijfel over de vraag of de omzetting in geld van de in de balans opgenomen activa nog wel ten voile zal plaatsvinden. De
daarvoor opgenomen bedragen en daarmee ook het bedrag van
het eigen vermogen verliezen hun zin. Zij worden ongeschikt
voor de vervulling van hun functie bij de beoordeling van de
winstgevendheid, de liquiditeit en de solvabiliteit. De jaarrekening houdt dan op een getrouw beeld te geven. Men zegt dan dat
de veronderstelling van continui’teit, van voortbestaan, niet
meer geldig is.
De kern van de problematiek is dan ook de beslissing of de
jaarrekening nog op basis van de gebruikelijke, op de continu’iteitsveronderstelling berustende waarderingsgrondslagen kan
worden opgesteld dan wel op basis van liquidatiewaarden opgesteld moet worden. Dat zal de ondernemingsleiding moeten
beslissen; de accountant moet er op toezien dat niet te lang aan
de eerstgenoemde grondslagen wordt vastgehouden.
Daarbij is het overigens wel de vraag of de praktijk wel voldoende oog heeft voor de toepassing van de minimumwaarderingsregel op duurzame produktiemiddelen. Tussen het wit van
de waardering op ,,going concern”-basis en het zwart van de
waardering op basis van liquidatiewaarden zou men zich een
grijs gebied kunnen voorstellen waardoor de overgang minder
pregnant zou worden. Overgang op liquidatiebasis demonstreert
op niet mis te verstane wijze dat het einde nadert; de mededeling
daarvan naar buiten snijdt nagenoeg elke kans op voortbestaan
af. Zo ontstaat een ernstig belangenconflict. Bevredigt men de

* Emeritus-hoogleraar bedrijfshuishoudkunde en accountancy aan de
Erasmus Universiteit Rotterdam.
1) RSV-enquete, deel 1 t/m 16. Verslag van de enquetecommissie Rijn

Schelde Verolme (RSV), Tweede Kamer, zitting 1984 – 1985,17817, biz.
275.

behoefte van aandeelhouders, werknemers, crediteuren enz. om
de ware toestand te kennen, dan kan het zijn dat men tegelijkertijd afbreuk doet aan hun economische belangen. Voor de geschetste problematiek beschikken wij over een gezaghebbende
aanbeveling 2) van het georganiseerd accountantsberoep in de
vorm van Meningsuiting 1 van juli 1977.
De gezaghebbende beroepsopvatting
Meningsuiting 1 spreekt van een ,,situatie van ernstige onze-

kerheid”, d.i. ,,de situatie waarin discontinui’teit onvermijdelijk
is te achten zonder medewerking van belanghebbenden die verder gaat dan waartoe zij zich tot dusverre hebben verbonden,
terwijl nog niet vaststaat of deze verdergaande medewerking
(b.v. additioneel bankkrediet, RB) zal worden verkregen”. Deze
situatie treedt in – aldus de Meningsuiting – ,,wanneerredelijkerwijs vaststaat dat de onderneming niet op eigen kracht aan
haar verplichtingen zal kunnen voldoen. Dit is een vraagstuk van
liquiditeit; het is uiteindelijk het gebrek aan liquiditeit dat tot liquidatie dwingt”. De accountant zal dan een liquiditeitsprognose op korte termijn moeten opstellen. Blijkt daaruit ,,dat de liquiditeit nog zolang toereikend zal zijn dat met als realistisch te
beoordelen initiatieven van de ondernemingsleiding nog tijdig
een keer ten goede bereikbaar lijkt”, dan is de situatie van ernstige onzekerheid ,,nog niet ingetreden”; dan geldt ,,the benefit of
the doubt” 3).
Dan zal de accountant indien hij overigens geen bedenkingen
tegen de jaarrekening heeft, een goedkeurende verklaring geven,

,,Wij hebben de jaarrekening 19.. van de vennootschap gecontroleerd. Uit deze jaarrekening blijkt dat het voortbestaan van de vennootschap onzeker is. Aangezien echter
niet gebleken is dat een duurzame voortzetting van de ondernemingsactiviteiten onmogelijk is, zijn de toegepaste
grondslagen van waardering en resultaatbepaling gebaseerd
op de veronderstelling van continui’teit van de onderneming.

Op grond van ons onderzoek zijn wij van oordeel dat de jaarrekening bij deze veronderstelling een getrouw beeld geeft
van de grootte en samenstelling van het vermogen van de

vennootschap op 31 december 19.. en van het resultaat over
19..”6).
Behalve uit de toelichting – en uiteraard reeds uit de jaarrekening zelf — blijkt nu de zorg omtrent het voortbestaan ook uit de
– overigens goedkeurende — verklaring van de (onafhankelijke
en in veler ogen deskundige) accountant. Men zou kunnen zeg-

gen dat hij met zijn voorwaardelijke verklaring tracht de kool en
de geit te sparen: het belang van het weten en het belang van (de
kans op) het voortbestaan. Of die poging als geslaagd is te be-

schouwen, valt te betwijfelen. Vele lezers zullen uit deze ongewone verklaring afleiden dat hetgeen niet gebleken is kennelijk

efnstig vermoed wordt. Deze conclusie vindt bovendien meestal
steun in de slechte resultaten en de zwakke balanspositie.
Vindt de accountant dat de kans op voortbestaan geheel ontbreekt, dan staan hem nog twee wegen open:
– is de jaarrekening op basis van continui’teit opgesteld, dan
rest alleen een afkeurende verklaring;

aldus het belang van het weten achterstellend bij het belang van

– is zij echter gebaseerd op waardering tegen liquidatiewaar-

het voortbestaan. Hij zal ook niet behoeven te eisen dat in de toelichting de continui’teitsproblematiek uiteengezet wordt. Zou hij
dat wel doen, dan zou hij ,,de ondernemingsleiding op onaanvaardbare wijze in haar beleid beperken. Een indicatie van continui’teitsproblemen voordat het …. overleg (b.v. met bankiers,
RB) noodzakelijk is, werkt als een ,,self-fulfilling prophecy”,
omdat die indicatie nu eenmaal negatiever ge’interpreteerd wordt
dan bedoeld” 4).
Dit standpunt lijkt op een redelijke belangenafweging te berusten. De accountant neemt daarbij toch wel grote risico’s op
zich. Als het goed gaat zal men zijn terughoudendheid prijzen,

den, dan is een goedkeurende verklaring mogelijk, die echter
plaats moet maken voor een verklaring van oordeelonthouding als een goed oordeel over de aanvaardbaarheid van de li-

quidatiewaarden niet mogelijk is. Het belang bij het voortbestaan is ineengeschrompeld zodat aan het weten niets meer
in de weg gelegd behoeft te worden 7).
Slot

Voor een behandeling van de problematiek van de goedkeurende accountantsverklaring moet men uitgaan van wederpartij-

maar als het fout gaat zullen bepaalde belanghebbenden (of scri-

en die normale bedrijfseconomische criteria aanleggen. Zo lang

benten) hem overladen met verwijten. Het verlangen naar,,early
warnings” is immers sterk in de mode. In wezen wordt van de accountant een ondernemersoordeel gevraagd; het kernpunt is immers zijn oordeel over ,,de initiatieven van de ondernemingsleiding” die ,,tijdig tot een keer ten goede” moeten leiden, een oordeel dat geheel op verwachtingen gebaseerd is. Van groot belang
is de vraag, of de vereiste sfeer van onderling vertrouwen tussen
accountant en leiding in stand blijft. Zonder deze zal het eerstgenoemde wel erg moeilijk vallen tot dat positieve oordeel te ko-

nog geen financie’le hulp van buiten ingeroepen behoeft te worden en een tijdige keer ten goede kan worden verwacht, loopt de
hij zijn verklaring af. Het economisch belang krijgt voorrang.
Zodra financiele hulp van buiten vereist is en deze nog niet is
verkregen, bestaat er met recht de situatie van ernstige onzekerheid. Het is zeer de vraag of de voorwaardelijke verklaring bij de
op continui’teit gebaseerde jaarrekening in dat geval niet reeds
afbreuk doet aan het economisch belang van de ge’interesseer-

men. Zijn machtspositie is groot, want een eventuele teruggave

den. Is zekerheid verkregen over het al of niet beschikbaar ko-

van zijn opdracht zal gauw hetzelfde effect sorteren als een afkeurende verklaring. Meent de accountant dat een tijdige keer
ten goede redelijkerwijs niet te verwachten is, ook al meent de
ondernemingsleiding dat dit wel het geval is, dan zal hij bij de op
continuiteitsbasis opgestelde jaarrekening een afkeurende verklaring moeten afgeven tenzij de toelichting een adequate uiteenzetting van de voortbestaansproblemen bevat. Ook dan laadt
hij een grote verantwoordelijkheid op zich. Het geval dat de accountant de situatie gunstiger beoordeelt dan de ondernemingsleiding blijft buiten beschouwing, omdat — aldus de Meningsuiting – ,,de accountant niet in de plaats van de ondernemingsleiding kan treden om die mogelijk geachte positieve ontwikkeling te realiseren” 5).
Treedt de boven gedefinieerde situatie van ernstige onzekerheid in, d.i. de situatie waarin externe hulp aangetrokken moet
worden (vgl. de situatie die zich in mei 1979 bij RSV voordeed
voordat de regering d.m.v. de ,,blanco cheque” het verlossende
woord had gesproken), en zijn accountant en ondernemingsleiding het over het bestaan daarvan eens, dan is er weer het echte
dilemma. De jaarrekening zal opgesteld zijn op basis van continui’teit met in de toelichting een uiteenzetting van de zorgen omtrent het voortbestaan. De Meningsuiting staat in dat geval een
nieuw soort verklaring voor, nl. de voorwaardelijke verklaring
volgens het volgende model:

men van de vereiste additionele middelen, dan bestaat voorlopig

ESB 3/10-4-1985

accountant de ondernemingsleiding niet voor de voeten en geeft

(?) het dilemma in feite niet meer.

De Meningsuiting lijkt de liquiditeitsproblematiek te zeer op
de voorgrond te stellen. Beslissend moet zijn een positief antwoord op de hoofdvraag, nl. die van de voortbestaanskans op
lange termijn. Voor het beantwoorden van die vraag komt de accountant in feite op de stoel van de ondernemer terecht. Zolang
beide in volledig vertrouwen dezelfde mening zijn toegedaan
over de hoofdvraag, lijkt de afwerking van de jaarrekening niet
te moeilijk. Staan beider meningen tegenover elkaar, dan ligt de
zwarte piet bij de accountant. De accountant moet dan in feite in
eenzaamheid een echte ondernemersbeslissing nemen en de verantwoordelijkheid daarvoor aanvaarden. Dat is de uiterste consequentie van de (verplichte) accountantscontrole. ,,Fiihrt jeder

Konsequenz zum Teufel”? Hopelijk niet.

R. Burgert

2) De inhoud van de accountantsverklaring bij de jaarrekening van ondernemingen met continui’teitsproblemen, Radar, 2 September 1978.
3) Idem, biz. 6/7.
4) Idem, biz. 8.
5) Idem, biz. 6.
6) Idem, biz. 14.
7) Zie het schema op biz. 16 van de Meningsuiting.

327

Auteur