Ga direct naar de content

De economische relatie tussen Nederland en Oost-Europa

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 29 1992

De economische relatie tussen
Nederland en Oost-Europa
Na depolitieke en economische omwentelingen in Oost-Europa hebben

de kennisoverdracht en de handels- en investeringsstromen tussen
Nederland en dit deel van Europa duidelijk aan belang gewonnen
Het Nederlandse bedrijfsleven is van
oudsher sterk op het buitenland gericht. Deze externe orientatie kan op
drie manieren gestalte krijgen. Een
eerste optie voor een ondernemer is
het exporteren en importeren van
goederen en diensten. Dit is de klassieke vorm van internationalisering.
Ten tweede heeft een ondernemer
de keuze om de buitenlandse markten te bedienen via dochterondernemingen in het buitenland. De oprichting of verwerving van dergelijke
dochterondernemingen wordt ook
wel aangeduid als directe investeringen. Ten slotte bestaat de mogelijkheid specifieke kermis waarover een
bedrijf beschikt of wil beschikken te
verkopen dan wel te kopen. Dit kan
zowel binnen als buiten concernverband geschieden. In dit artikel zal
aan de hand van deze drie vormen
van internationalisering de economische relatie tussen Nederland en
Oost-Europa in kaart worden gebracht . Daarbij wordt aandacht geschonken aan zowel de importkant
als de exportkant van de Nederlandse economic.

Goederenverkeer
Nederland heeft een oude handelsrelatie met Oost-Europa, die terug te
voeren is tot de twaalfde eeuw toen
Figuur 1. Aandeel van Oost-Europa

in de Nederlandse in- en uitvoer (%)
—

Invoer
Uitvoer

1925 ’35 ’45 ’55 ’65 75 ’85 ’95

ESB 29-7-1992

een bloeiende handel ontstond met
Hanzesteden, zoals bij voorbeeld
Dantzig. Aan het begin van de zeventiende eeuw bereikte de handel een
hoogtepunt. Luzac heeft becijferd
dat in die tijd jaarlijks circa 1.200
Hollandse schepen de Oostzee opvoeren2. Graan was het belangrijkste
invoerprodukt maar ook hout, vlas,
oliezaden, was en huiden werden
ingevoerd. Hollanders richtten
scheepstimmerwerven op te Archangelsk en verkochten op de Oosteuropese markten vooral zijde, wol en
specerijen3.
Cijfers van het Centraal Bureau voor
de Statistiek over de buitenlandse
handel tussen Nederland een OostEuropa gaan veel minder ver terug,
namelijk tot 1917. Uit deze cijfers
blijkt dat Nederland tussen 1917 en
1940 een significante handelsrelatie
met dit deel van Europa heeft kunnen opbouwen. In de jaren dertig bedroeg het aandeel van Oost-Europa
in de Nederlandse in- en uitvoer respectievelijk 7% en 4% (figuur 1). Na
de tweede wereldoorlog zijn deze
aandelen gedaald tot ongeveer 2%,
mede onder invloed van de geslotenheid van de bij het Comecon aangesloten landen en de toenemende intra-Comecon handel. Bij de invoer
liep het aandeel in de jaren tachtig
weliswaar sterk op, maar dat was geheel het gevolg van prijsstijgingen
van uit Oost-Europa ingevoerde
olie(-produkten). Het dienstenverkeer met Oost-Europa is nauwelijks
op gang gekomen en wordt daarom
in dit artikel niet nader beschouwd.
De recente politieke en economische omwentelingen hebben er toe
geleid dat de uitvoer naar Oost-Europa in 1991 in absolute zin fors is toegenomen. In totaal werd in dat jaar
voor/ 4,8 miljard geexporteerd, 26%
meer dan in 1990. In het eerste kwartaal van 1992 heeft deze groei doorgezet. Onze uitvoer naar deze landen bestaat voornamelijk uit voe-

dingsmiddelen, chemische produkten, machines en transportmiddelen.
De invoer uit dit deel van Europa gaf
in 1991, in samenhang met het dalende produktieniveau aldaar mede ten
gevolge van economische instabiliteit, een dating met 13% tot/ 4,6 miljard te zien. Deze ontwikkeling zette
zich voort in de eerste drie maanden
van 1992. Naast aardolieprodukten,
die twee derde van de totale invoer
uit het voormalige Oostblok uitmaken, worden ook machines en transportmiddelen uit Oost-Europa ingevoerd. Veel landen, waaronder de
EG-lidstaten, kennen importrestricties op Oosteuropese exportprodukten. De Verenigde Staten heffen op
verschillende produkten uit OostEuropa invoerrechten, die zeer geleidelijk worden verminderd .
Naar land bezien is er in 1991 een
duidelijke tweedeling in de Nederlandse handel met de Oosteuropese
landen te bespeuren (label 1). Deze
tweedeling weerspiegelt voornamelijk de snelheid waarmee economische hervormingen in de verschillende Oosteuropese landen worden
doorgevoerd. Een sterke stijging
deed zich voor in de handel met Polen, Hongarije en Tsjecho-Slowakije, landen die in het politieke en
economische hervormingsproces
vooroplopen. Het meest sprekend
in dit verband is dat de uitvoer naar
Polen onder invloed van het afschaffen van alle invoerbeperkingen
door dit land, van 1990 op 1991
meer dan verdubbelde tot/ 1,7 miljard. Deze stijging betrof onder
meer landbouwprodukten. De handel met de tweede groep van landen, bestaande uit Bulgarije, Roemenie, Albanie, de voormalige Sovjetrepublieken en het voormalige Joegoslavie, is daarentegen in het algemeen gekrompen. Dit zijn landen
waar, met uitzondering van het voormalige Joegoslavie, economische
hervormingen later zijn doorgevoerd. Mogelijk in combinatie met

1. Oost-Europa is in dit artikel gedefinieerd als de voormalige Sovjetrepublieken, Polen, Tsjechoslowakije, Hongarije,
Roemenie, Bulgarije, Albanie en voormalig Joegoslavie.
2. Luzac, Hollands rijkdom, Deel 1, 1780,
biz. 372.

3. E.W. de Rooij, Geschiedenis van den
Nederlandschen handel, Amsterdam,
1854.
4. United Nations Economic Commission

for Europe, Economic survey of Europe in
1991-1992, biz 187-190.

mat

Evenals in het goederenverkeer gaat

Tabel 1. Goederenverkeer van Nederland met Oost-Europa, 199O-’91

Invoer

Uitvoer

1991 % mutatie
/mrd.
Polen
Hongarije
Tsjecho-Slowakije

1,0
0,3
0,5

2
8
25

Voormalige Sovjetrepublieken

2,0

-27

Voormalig Joegoslavig
Roemenie/Bulgarije/Albanie

0,5
0,2

Totaal

4,6

1991

% mutatie

handelsniveau.
Ook mondiaal is deze tweedeling in
de handel met Oost-Europa waarneembaar . De gemiddelde groei
van zowel de Westerse import als de
export naar Tsjecho-Slowakije, Polen en Hongarije lag in de eerste ne-

gen maanden van 1991, met respectievelijk 18% en 43%, ver boven de
gemiddelde groei voor geheel OostEuropa (invoer 8% en uitvoer 17%)6.
Op basis van internationale gege-

vens over de handel met Oost-Europa7 bedroeg het aandeel van de Nederlandse handel in zowel de totale
Oosteuropese import als export uit

c.q. naar het Westen8 in 1990 ongeveer 4%. Na het wegvallen van de intra-Comecon handel en de toenemende openheid van het voormalige
Oostblok, is West-Europa (EG, EFTA
en Turkije) de belangrijkste markt

voor de Oost-europese landen geworden. In 1990 vond circa 85% van
de Oosteuropese handel met WestEuropa plaats. Daarbij zijn Duitsland
en Italic verreweg de belangrijkste
handelspartners. De export en import uit deze landen te zamen bedroegen beide meer dan 40% van de
totale Oosteuropese import en export uit het Westen in 1990. Vergeleken met West-Europa is de handels-

relatie van de Oost-Europa met de
Verenigde Staten (aandeel in de
Oosteuropese import en export

respectievelijk 7% en 4% in 1990)
en Japan (aandeel in zowel de Oosteuropese import als export 5% in
1990) niet sterk ontwikkeld.

Directe investeringen
In plaats van het exporteren van goe-

deren kunnen ondernemers er ook
voor kiezen om de buitenlandse

mate, Tsjecho-Slowakije. De eerste

twee landen hebben in 1991 meer
dan 90% van de totale Nederlandse

directe investeringen in Oost-Europa

0,5
0,4

20
24

ontvangen. Ook hier speelt het feit
dat deze landen vooroplopen in het

-8
-13

1,2
0,7
0,2

18
-22
-14

een belangrijke rol. In het kader van
de economische liberalisatie hebben

-13

4,8

26

Bron: CBS, Handelsstatistieken.

een relatief minder goed ontwikkelde infrastructuur, sociale onrust en
politieke instabiliteit heeft dit geleid
tot een daling in het produktie- en

de belangstelling van investeerders
voornamelijk uit naar Polen, Hongarije en, zij het in veel geringere

markten te bedienen via in het buitenland opgerichte of overgenomen

(dochter-)bedrijven. Dergelijke verwervingen van belangen, die doorgaans met de term directe investeringen worden aangeduid, zijn in 1991
duidelijk van de grond gekomen . In

dat jaar hebben zich bij de zeven Nederlandse ondernemingen die al op
de Oosteuropese markt actief waren,
17 nieuwe gevoegd. Deze nieuwe
bedrijven investeerden in 1991 een
bedrag van/ 200 miljoen in OostEuropa en brachten daarmee de totale directe-investeringsstroom vanuit

Nederiand in dat jaar op bijna / 300
miljoen. Op basis van de gegevens
over het eerste kwartaal van 1992
ziet het er naar uit dat ook dit jaar de
investeringen substantieel zullen
zijn. In de jaren voor 1990 werd gemiddeld maar voor enkele miljoenen
guldens ge’investeerd (figuur 2). Hierbij dient te worden opgemerkt dat
weliswaar de groei van de investerin-

economische hervormingsproces
zij verschillende maatregelen genomen om buitenlandse investeringen
aan te trekken. Zo mag sinds medio

1991 in Polen de gerealiseerde winst
vrij worden gerepatrieerd. Bovendien heeft Polen, evenals Hongarije,
met Nederland een verdrag gesloten
ter voorkoming van dubbele belas-

tingheffing. Tevens biedt de investeringswetgeving, die in Polen en Hongarije ook is ingevoerd ter bescherming van buitenlandse directe investeringen en die in andere Oosteuropese landen tot op heden ontbreekt,
buitenlandse ondernemingen enige
juridische zekerheid.
Het Internationale Monetaire Fonds

schat dat in 1991 de totale stromen
van buitenlandse directe investerin-

gen in Oost-Europa / 3 miljard hebben bedragen10. Hoewel internationale gegevens omtrent directe
investeringen met enige voorzichtigheid moeten worden beschouwd,

zou dit betekenen dat Nederland bijna 10% van deze stromen voor zijn
rekening heeft genomen. Hiermee
is Nederland in 1991 een vooraanstaand investeerder in Oost-Europa,
na Duitsland, de Verenigde Staten

gen opmerkelijk is, maar dat het relatief gezien om geringe bedragen
gaat. Het Nederlandse bedrijfsleven
investeerde in 1991 voor meer dan

/ 20 miljard in het buitenland, het-

5. Internationale statistieken over de han-

del met Oost-Europa lopen tot en met

geen betekent dat de investeringen

1990. Recentere gegevens zijn over het al-

in Oost-Europa daarvan minder van
1,5% bedroegen. Voor de Oosteuropese landen zijn buitenlandse direc-

gemeen niet beschikbaar.
6. United Nations Economic Commission
for Europe, Economic survey for Europe
in 1990-1991, 1991.

te investeringen economisch van

grote betekenis. De buitenlandse
ondernemingen bieden hen vele
leer- en ervaringsmogelijkheden, die
onmisbaar zijn in het hervormingsproces.
De belangstelling voor directe investeringen komt van zowel de Nederlandse industriele als de dienstensec-

7. United Nations Economic Commission

for Europe, Economic bulletin for Europe, vol. 43, 1991.
8. Het Westen omvat hier West-Europa,
Noord-Amerika en Japan.
9. Directe investeringen, gedefinieerd als
verwervingen van belangen in buitenland-

se ondernemingen met het oogmerk invloed uit te oefenen op het beleid van
die ondernemingen, worden door de Ne-

tor. Binnen de Industrie betreft het

derlandsche Bank geregistreerd ten be-

vooral de voedings- en genotmiddelenindustrie en de elektrotechnische
sector. Het bank- en verzekeringswezen zet de toon binnen de dienstverlening.

dietverlening binnen concernverband.

hoeve van de betalingsbalans. Onder de
directe investeringen vallen niet alleen de
kapitaaldeelnemingen maar ook de kre-

10. IMF, revised Balance-of-payments outlook for Eastern Europe, 1991.

Figuur 2. Dtrecte tnvesterlngsstromen Nederland-Oost-Europa, f mln.
300

……. Uitgaand (naar Oost-Europa)
— Binnenkomend
/

250

land. De belangstelling richt zich
voornamelijk op de handelssector.

drukken. De Nederlandse aankopen
van kennis uit Oost-Europa gemeten

Overdracht van kennis

aan de hand van de uitgaven aan licenties zijn zeer gering (f 2 miljoen

Behalve in export en import van goe-

deren en in directe investeringen,

200

kan de orientatie op het buitenland
ook tot uitdrukking komen in aanen verkoop van kennis waarover

150
100

een bedrijf wil beschikken of be-

50

schikt. Dit kan op velerlei wijzen ge-

beuren, bij voorbeeld door technische dienstverlening of uitvoering

0

-50
82

84

86

88

90

en Oostenrijk11. Japan heeft nog
nauwelijks belangen verworven in
dit deel van Europa. Volgens Japan-

van werken. De puurste vorm van
technologische kennisoverdracht is
die van licentieverlening, waarbij het
recht wordt verleend om produkten
voort te brengen waarop een octrooi

of patent rust.

se bronnen is dit voornamelijk het

Gemeten aan de ontvangsten uit

gevolg van enerzijds de onbekendheid met deze landen en anderzijds
een ‘natuurlijke’ terughoudendheid
ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen12.
De directe investeringen van andere
Westerse landen in Oost-Europa vertonen een zelfde tweedeling als de

hoofde van het licentieverkeer be-

Nederlandse. De United Nations

Commission for Europe meldt een
versnelling van de buitenlandse directe investeringen in Tsjecho-Slowakije, Hongarije en Polen (groei 1991
ten opzichte van 1990 gemiddeld circa 50%) terwijl deze groei in de overige Oosteuropese landen vrijwel ni-

hil is . Daarbij wordt overigens wel
opgemerkt dat tot nu toe de investeringen gedomineerd worden door
enkele grote transacties, zoals bij

voorbeeld de samenwerking tussen
Skoda en Volkswagen1 .
De directe investeringen uit Oost-Europa in Nederland, en in Westerse
landen in het algemeen, waren tot
dusver zeer gering. Alleen Poolse en
Hongaarse ondernemingen hebben
enkele kleine belangen in Neder-

droeg in 1991 de Nederlandse export van kennis naar Oost-Europa
/ 16 miljoen, een verdubbeling ten
opzichte van het gemiddelde over

ten opzichte van een totale invoer
van bijna/ 3 miljard).

Slotbeschouwing
In 1991 heeft een duidelijke intensi-

vering plaatsgevonden van de economische relaties van Nederland met
Oost-Europa. Daarbij valt vooralsnog een tweedeling in deze relaties
te bespeuren tussen enerzijds landen
die in het economische hervormingsproces vooroplopen, zoals Polen,
Hongarije en Tsjecho-Slowakije, en
anderzijds een groep ‘achterblijvers’.
De banden met de eerste groep landen zijn in 1991 steviger aangehaald,

al gaat het vooralsnog om bescheiden bedragen. Het handelsverkeer
met deze groep is toegenomen en,
misschien nog belangrijker, de directe investeringen in deze landen zijn

de periode 1982-1990. De uitwisse-

sterk gestegen. Dit kan eventueel

ling van kennis vond voornamelijk
plaats in de metaalsector. Het gaat
vooralsnog om geringe bedragen, na-

leiden tot een toenemende internationalisering die gunstige perspectieven biedt op een verdere ontplooi-

melijk 1% van de totale Nederlandse

ing van de Oosteuropese economie-

export van kennis (f 1,4 miljard in

en in de komende jaren.

199D. In het algemeen blijkt een
groot deel (circa 70%) van de kennis

Carin Pronk

te worden verkocht binnen concernverband. Omdat de directe investeringen in Oost-Europa pas sinds
1991 in beweging zijn gekomen, is
het niet vreemd dat de export van

kennis daarheen is achtergebleven.
Het valt dan ook te verwachten dat
de verkoop van kennis aan de Oosteuropese landen de komende jaren

zal toenemen. Tevens zij opgemerkt
dat binnen concernverband de ‘prijs’

van kennis bewust laag kan worden
gehouden om zo de aanloopkosten
voor een nieuw opgerichte dochteronderneming op korte termijn te

De auteur is werkzaam bij de Nederlandsche Bank, afdeling Statistische informatie en rapportages.

11. United Nations Centre on Transnatio-

nal Corporations, World investment report 1991, New York, 1991.
12. T. Fujikawa, A forecast of the Japanese role in Eastern European and third

world development, European Affairs,
special issue on the European Finance
Convention, 1991.
13. United Nations Commission For Euro-

pe, Economic survey of Europe in 19911992, New York, 1992, biz. 85.
14. Idem, biz. 184.

Auteur