De economische invloed
van de cistercienzerorde
L. Baeck*
D
e demografische expansie en de stedenvorming in de middeleeuwen schiepen de
behoefte aan een ruraal surplus voor de voedselvoorziening van de stedelingen.
Door de verstardeproduktieverhoudingen kon dit surplus moeilijk opgebracht
warden. De cistercienzers zorgden in bet begin van de twaalfde eeuw voor een
doorbraak. Deze kloosterorde groeide uit tot een bedrijf, vergelijkbaar met een
moderne multinationale onderneming en vormde zo een voorhoedebeweging op bet
gebied van de economische ontwikkeling. Reeds lang voor de opkomst van de
spreekwoordelijke calvinistische arbeidsmoraal was er zodoende al sprake van een
tijdperk waarin een efficiente bedrijfscultuurfloreerde.
Historische situering
De twaalfde eeuw was vanuit vele gezichtspunten
een scharnierperiode in de ontwikkeling van ons
continent. De christelijke gemeenschappen van Latijns-Europa beleefden een diep religieus gevoel
van ascetische vernieuwing en krijgslustige vitaliteit.
Er ontstond een intense nieuwbloei van kloostergemeenschappen en abdijen waarbij de monniken
zich terugtrokken in de eenzaamheid, ge’inspireerd
door een uitgesproken contemptus mundi. Een van
deze nieuwe kloostergemeenschappen is de orde
van Citeaux, in 1098 gesticht door Robert de Molesme. De orde van Citeaux wil de regel van Benedictus zuiver beleven, met het accent op ascese. In
1112 meldt de dynamische ridder Bernardus (10901153) zich in Citeaux als cistercienzer monnik, samen met 30 edellieden. Onder zijn leiding begint de
orde haar historisch traject. Als abt van Clairvaux
(1115) zal hij niet alleen het religieuze maar ook het
economische aanzien van het twaalfde-eeuwse Europa ingrijpend beinvloeden en veranderen.
In de opkomende ascetische spiritualiteit was Bernardus een gangmaker; in de economische organisatie van zijn abdijen was hij een vernieuwer en bij de
prediking was hij een meester in welsprekendheid.
Deze begaafde ridder, die zich op 22-jarige leeftijd
bekeerd had tot miles christi, voelde zich daarenboven geroepen om pausen, bisschoppen, filosofen,
theologen, graven alsook zijn adellijke familieleden
te vermanen, te berispen en (moreel) te beinvloeden. In verschillende geschriften en sermoenen riep
Bernardus de kerkvorsten en de monniken van zijn
tijd op tot een soberder levensstijl. Hij was een spirituele leider van uitzonderlijk formaat die een onuitwisbaar stempel drukte op het gebeuren van zijn
tijd. Als economist sta ik in bewondering voor zijn
organisatorisch talent en zijn ondernemingsgeest.
Tegenover de verstarde produktieverhoudingen van
de seigneuriale economic lanceerde deze bezielde
monnik een innovatief ontwikkelingsmodel. Dit was
zijn produktieve bijdrage tot de welbegrepen ‘charitas’. Vele ontwikkelingslanden van heden zouden
zich gezegend achten indien zij een gelijkaardige
voorhoedebeweging hadden om hun rurale economic te dynamiseren.
De ontwikkelingsknel van de 12e eeuw
Aan het eind van de lie eeuw raakte het traditionele model van rurale exploitatie in crisis. Nieuwe gedachtenstromingen stuurden aan op een versoepeling van de contractuele produktieverhoudingen
tussen leenheer, dienstplichtigen, cijnspachters en
horigen. De toename van de bevolking schiep een
arbeidssurplus dat slechts gedeeltelijk werd afgetapt
door een rurale exodus van vrijgemaakte of vrijgekochte horigen naar de opkomende steden. Sommige hofheren gingen over tot omschakeling van de
cijns en pacht in natura naar betaling in geld.
De bevolkingstoename en de vorming van steden
deed de vraag naar voedselproduktie stijgen. De toename in de vraag naar voedingsprodukten veroorzaakte een langzame opwaartse trend in de prijzen
voor levensmiddelen. De hieruitvolgende muntontwaarding, met waardeverlies van de vaste pachten
en cijnsen in ‘numeraire’ bracht vele hofstedelijke
heren en abdijen in financiele verlegenheid. Op
sommige plaatsen werd de vaste geldpacht in variabele ‘redevances’ omgezet. Maar dit ging niet zonder slag of stoot en riep spanningen op tussen heer
en pachter.
* De auteur is verbonden aan de Katholieke Universiteit
Leuven. De benedictijnerabdij Keizersberg te Leuven houdt
in haar Bibliographic generate de I’ordre Cistercien de omvangrijke publikatielijst over de cistercienzers actueel. Bij
zijn opzoekingswerk heeft de auteur efficiente en sympathieke hulp genoten van pater E. Manning, eminent historicus van de cistercienzerorde; waarvoor oprechte dank.
De technische innovaties, die overkwamen door het
contact met de meer gevorderde islambeschaving
en ook deze uit eigen vinding, boden een meer fun-
gic, met een puriteinse afremming van de consump-
damentele oplossing. De introductie van de water-
tieneigingen der medebroeders, en met een spiritua-
en de windmolen vermenigvuldigde de energiecapaciteit. De overschakeling van het ossenspan naar
een span getrokken door paarden versnelde het
liteit die dit alles voorhield als een door God gewild
plan voor de aardse verwerving van de eeuwige zaligheid, ontpopten de cistercienzers zich tot de pro-
werk op het land. De vervanging van de antieke on-
duktiefste animatoren van de rurale economic in de
diepe ploeg door de ijzeren ploeg die een diepe
voor trekt en de grond omwoelt, hielp om de gewas-
richting van groei en accumulate. De intensiteit van
de accumulatie in gronden, domeinen, produktieinstrumenten en financiele middelen was het gevolg
van de hoge produktiviteit en minimale consumptie
sen beter te laten gedijen. De invoering van het drieslagstelsel, waarbij de verhouding van bebouwd perceel toenam tegenover het braakliggende gedeelte,
van menselijk en materieel kapitaal, met een voor
hun tijd ongewone openheid voor nieuwe technolo-
der monniken en hun medebroeders.
verhoogde de produktiviteit per areaal.
Maar in de starre produktieverhoudingen, vastge-
Prototype van een multinationaal bedrijf
legd door het seigneuriale contract, bereikten deze
Het materiele succes van de orde moge blijken uit
technische innovaties zeer vlug nun sociaal-econo-
volgende cijfers. Na de stichting van Citeaux in 1098
misch plafond . Aanwending van innovatieve technieken en inzet van nieuwe werkinstrumenten leidden voor de uitbater tot verhoging van investeringskosten, die hij poogde te verhalen op de arbeidskrachten door toeeigening van de geschapen meer-
kennen de cistercienzers aanvankelijk een moeilijke
start. Maar de intrede van Bernardus en zijn gezellen in 1112 bewerkt een snelle doorbraak naar vier
dochterstichtingen: La Ferte (1113), Pontigny
(1114), Morimond en Clairvaux (1115). Hierna volgt
een periode van exuberante groei. Bij de dood van
waarde. Hierdoor waren de menselijke krachten die
het werk moesten leveren, met behoud van de traditionele verhoudingen, onvoldoende gemotiveerd
om de arbeid te intensiveren en zodoende de produktiviteitsknel te doorbreken.
Langs de kant van de consumptie ontwikkelde het
gedragspatroon zich evenwel in een andere richting. De machtigen der aarde en ook de religieuze
gezagsdragers hielden er vanouds een levenwijze
op na die gebaseerd •was op ‘conspicuous consumption’, dus op vertoon van schittering, van pracht en
van praal. Rijk uitgedoste ruiters en paarden, feestelijke toernooien, luisterrijke erediensten waarbij de
kerkgewaden en cibories fonkelden van edelstenen,
gebedenboeken versierd met kunstzinnige miniaturen waren de prestigieuze statussymbolen die de
seigneuriale levensstijl tooiden. In het begin van de
twaalfde eeuw nam de zucht naar luxe bij het op
rente levende seigneuriale deel van de bevolking
(leken en religieuzen) nog toe. De volumegroei van
de internationale handel en de monetarisering van
de subsistentie-economie boden meer keuzemogelijkheid en diversiteit. Zij verhoogden het verlangen
naar kostbare goederen.
Bernardus telt de orde reeds 328 abdijen en/of afdelingen (‘granges’) en op het eind van de twaalfde
eeuw klimt dit cijfer tot 525.
De geografische spreiding van de orde is even indrukwekkend: Frankrijk, Italic, Belgie, Nederland,
Spanje, Portugal, Duitsland, Hongarije, Polen, Engeland, Schotland, lerland, Zweden, Syrie en Palestina. Deze multinationale corporatie werd centraal bestuurd door het Generaal Kapittel dat elk jaar alle
abten in het hoofdkwartier samenriep. Een zekere
soepelheid in de lokale administratie dwong zich al-
lengs op. Een specialist in de constitutionele structuur van de middeleeuwse kloosterorden heeft het
corporatieve model der cistercienzers een voorloper
van een multinationaal bedrijf genoemd .
De bouw van de abdijen en ‘granges’ stimuleerde
de produktie van grondstoffen (steen, hout, ijzer),
bevorderde de artisanale vorming van de bouwploegen en droeg bij tot de precisering in de maten en
gewichten. In hun vele bouwwerken brachten ze architecturale meesterwerken voort. In Belgie is de
schuur van Ter Doest (Lisseweghe) een nog overeind staand voorbeeld van een typische cistercien-
Gangmakers van een nieuwe bedrijfscultuur
De economische draagkracht van de seigneuriale
produktieverhoudingen, die hier en daar gesaneerd
werd door schoorvoetende innovaties, kon de toenemende spanning tussen produktie en consumptie
niet oplossen2. De demografische expansie en het
begin van de stedenvorming schiepen de behoefte
aan een ruraal surplus voor de voedselvoorziening
1. Voor een precisering van de feodale en seigneuriale produktievehoudingen verwijzen we de lezer naar: D. Van
den Auwele, Het heerlijke stelsel, in: De Heerlijkheid:
rechtshistorische beschouwingen over een oude rechtsvorm
in de Meijerij van ‘s Hertogenbosch, Geldrop, 1989.
der stedelingen. De door het heerlijk contract en ge-
2. Suger, de abt van St. Denis was een van de eerste religieuze leiders die een rationalisatie doorvoerde in de produktieverhoudingen van zijn landerijen om zijn kathedraal
te kunnen voleindigen. Zie: G. Duby, Le budget de 1’ab-
woonterecht verstarde produktieverhoudingen betekenden een rem op de produktiekrachten (horigen,
cijnspachters en andere servi). De cistercienzerorde
bracht de doorbraak. Zij verwekte een kentering in
de rurale produktie-consumptiecyclus. Onder leiding van Bernardus lanceerden de cistercienzers
niet alleen een voor hun tijd nieuwe bedrijfsstructuur maar ook een oorspronkelijke bedrijfscultuur .
Door de gronden in eigen beheer te ontginnen en te
bewerken, met de positieve waardering van handarbeid, met een doelgericht en efficient management
3. Over de concrete vormen van uitbating der cistercienzers die van streek tot streek verschilden en ook variaties
vertoonden naargelang het bij voorbeeld landbouw, veeteelt, wijnbouw, wolbewerking, metallurgie, artisanaat, betrof, is een uitgebreide historiografische literatuur gepubliceerd met nauwgezette aandacht voor details. Hier schetsen we slechts de kenmerken van het onderliggende typemodel. Voor een gedetailleerde literatuurlijst zie: H. Rochais en E. Manning, Bibliographie generate de Vordre Cistercien, Abbaye Notre Dame de St. Remy, Rochefort, 1979.
4. L. Moulin, L’Europe des monasteres, Parijs, 1985.
ESB 24-7-1991
baye de Cluny, Annales, Volume VII, januari-maart, 1952,
biz. 155-171.
zer ‘grangiae’. Hun architectuur is de weerspiegeling van een geradicaliseerd monnikenideaal dat
reeds op aarde een absolute triomf van de geest
woel en van de stedelijke verlokking. Hierbij trotseerden ze het ongemak van te leven in streken die
bij hun kroniekschrijyers als ‘terra nebulosa et pluviosa’ geboekt staan .
Met de invloed die Bernardus als ridder-monnik
over de machtige edellieden van zijn tijd verwierf
abdijgronden, alsook die van de grangiae onder eigen beheer namen. Zij werkten dus niet op seigneuriale basis waarbij de arbeid geleverd werd door horigen, cijnspachters of ‘fermarii’. De arbeid werd
voor een deel geleverd door de monniken die deze
handarbeid zagen als de voltooiing van Gods vervolmakingsplan. De kronieken van Clairvaux vermelden dat zelfs de aristocratische Bernardus bij wijlen
aan de slag ging als houtvester tot uitputtens toe.
Met deze religieuze opwaardering van de handarbeid, in een maatschappij die deze toch percipieerde als een activiteit voor lagere bevolkingsgroepen,
hebben de cistercienzers een kentering bewerkt in
het collectieve denken van die tijd. Naast handarbeid voerden de monniken ook andere taken uit, bij
voorbeeld van bedrijfsleider in de steengroeven, in
de ijzersmelterijen, in de vee- en visteelt, in de energiewinning (het plaatsen van water- en windmolens), in de wolbewerking, alsook in de “marketing”
en met zijn overtuigende retoriek, ontving zijn orde
van de vele agrarische en artisanale produkten die
weldra voldoende schenkingen om tijdens zijn levenstijd een indrukwekkend netwerk van dochterabdijen uit te bouwen. Als bijkomend produktief onderdeel van deze abdijen werden talrijke grangiae
ze voortbrachten. De regels uitgevaardigd door het
Generaal Kapittel zetten hen aan hun taak te volbrengen met volharding, met preciesheid en met zin
voor orde.
De morele opwaardering van de arbeid en de psychotechnische innovatie bij de uitvoering der taken
vormen de basis van een nieuwe produktivistische
arbeidsethiek. Deze nieuwe ethiek, die in de christelijke doctrine een opsplitsing inluidt tussen produktie en distributee, is een vroege wegbereider van de
calvinistische opvatting over economische moraal.
Deze mentale reconversie, geanimeerd door de cistercienzers, lijkt mij een essentiele impuls voor de
economische ontwikkeling van die tijd.
Het grootste deel van de handarbeid werd evenwel
geleverd door de lekebroeders, alsook door gesalarieerde handarbeiders in min of meer vaste dienst van
de abdij. Aangezien deze onder het directe bevel
stonden van de abdijen en de grangiae liepen de cistercienzers geen kosten op in de vorm van cijnzen
en pachten. De lekebroeders waren ontginners,
droogleggers van moerassen en polders, schaapherders en fokkers van ander vee, steenhouwers, mole-
over de materie en van de ziel over het lichaam
voorhoudt.
De innovatieve bedrijfsstructuur
De uitgesproken wereldverachting van de cistercienzers had als gevolg dat ze de uitverkoren actievelingen werden voor ontginning van nieuwe, dat wil
zeggen van nog braakliggende gronden, moerassen
en bossen. In de begintijd vestigden zij zich bij voorkeur op gronden ver gelegen van het werelds ge-
of landbouwexploitaties opgezet onder direct be-
heer van de monniken. Deze kleinere afzonderlijke
kavelboerderijen stonden onder de supervisie van
een ‘grangiarius’. Oorspronkelijk was door het Generaal Kapittel gesteld dat deze exploitaties niet
meer dan een dagreis van de abdij verwijderd moch-
ten zijn. Maar de dynamiek van de expansie bracht
vele afwijkingen op deze regel. Sommige grote abdijen hadden tot vijfentwintig grangiae in beheer.
Naarmate de ontwikkeling van de exploitaties zich
versnelde, stuurden de cistercienzers aan op de vorming van grotere kavels. Deze schaalvergroting
door aaneensluiting van gescheiden domeinen liet
wel efficientere methoden van uitbating toe, maar
noopte de orde soms tot inpalming van reeds bezette gronden, wat vaak aanleiding gaf tot conflicten
met de oorspronkelijke rechthebbenden. Hierbij zijn
de cistercienzers niet altijd even kieskeurig te werk
gegaan zoals toch verwacht kon worden van ascetische monniken.
De omvang van de grangiae varieerde van streek tot
streek en hield ook verband met de aard van de activiteit. De exploitatie van een zoutmijn of de viskwe-
kerij in vijvers bestrijkt minder oppervlakte dan een
schapenfokkerij die een uitgestrekt areaal van weideland vereist. Het areaal van de exploitaties was uiteraard ook afhankelijk van de demografische druk
op de gronden zoals in Frankrijk, Nederland en Bel-
gie waar nog relatief minder braakliggende gronden
naars, metselaars, dijkenbouwers, ploegers, wijnbouwers, wijnpersers, en nog veel meer. De
efficientste exploitatiemethoden werden hen bijgebracht door de monniken. De lekebroeders hadden
nog een soberder levensstijl dan de ascetische monniken. De koppeling van inspannende arbeid aan
een tot het strikte minimum beperkte verbruik
bracht een opmerkelijke surplusproduktie op gang
die te gelde werd gemaakt op de markten van de
dorpen en de steden.
beschikbaar waren in vergelijking met bij voorbeeld
de regionen ten oosten van de Elbe waar de ontginning nog in een beginfase verkeerde. De oppervlakte van de grangiae Villers (Belgie) bedroeg 1.250
morgen (een morgen = 0 4 ha) of 500 ha, wat reeds
een grote kavel uitmaakt . In andere meer bevolkte
streken daarentegen kwamen kleiner grangiae voor
van 200 tot 250 morgen. In Centraal Europa daarentegen hadden de cistercienzers exploitaties van
15.000 tot 30.000 morgen in beheer.
De religieuze opwaardering van arbeid
Een van de meest originele karakteristieken van het
cistercienzer model is dat zij de exploitatie van de
Ascese en efficiente zakelijkheid
Niettegenstaande het armoede-ideaal ontpopten de
cistercienzers zich tot gewiekste kenners van zakelijke “marketing’-technieken. Zij knoopten goede betrekkingen aan met de tolmeesters van de bruggen
5. Van de aanvang af stelden de capitula de agrarische roeping van de orde centraal. De monniken moesten van eigen werk (handarbeid, akkerbouw en veeteelt) leven en
zij mochten hiervoor rivieren, bossen, weiden, gronden en
wijngaarden in bezit nemen.
6. E. Sabbe, De cistercienzer economic, Citeaux in deNederlanden, vol. 3, 1952, biz. 24-51.
en van de stadspoorten en waren handig in het winnen van de gunst der marktschouten. Toen de surplusproduktie voor afzet op de stedelijke markten
Op het vlak van de waterbeheersing (droogleggen
van moerassen, van verdronken polders alsook inzake dijkbouw) hebben de cistercienzers de techni-
op kruissnelheid kwam, kochten de cistercienzers
sche vooruitgang bevorderd. Voor het transport van
in de naastbijgelegen steden een of verscheidene
handel. Enkele panden lagen dicht bij de stadsmuur
wat de mogelijkheid gaf om ongezien de stadstol te
ontwijken.
Hun weldra kapitaalkrachtige middelen boden de monikken de mogelijkheid te speculeren op de gunstigste seizoenprijs. De koppeling van ascese met goed-
hun produkten naar de afzetmarkten gebruikten ze
niet alleen gespannen over de landwegen maar ook
hun eigen vloot van sloepen en schuiten op stromen en rivieren. In het bevaarbaar maken van rivieren en in de aanleg van kleine haventjes voor eigen
gebruik waren zij ook technisch zeer bekwaam .
In de technische vooruitgang van de 12e en 13e
eeuw waren de cistercienzers op vele gebieden een
kope produktiekrachten en met efficient, zakelijk
vooraanstaande corporatie. Zij hebben bijgedragen
beheer verwekten een voor die tijd uitzonderlijke ac-
tot de precisering van de meet- en weeginstrumen-
panden aan die dienden als stapelplaats voor hun
cumulatie.
ten. En ook in de exploitatie van hun landerijen ont-
In enkele kronieken kan men over de accumulatiezucht der cistercienzers schampere opmerkingen lezen en sommige klachten kwamen ook ter ore van
de pauselijke curie. Maar het Generaal Kapittel stelde dat de gekozen armoede van de religieuzen niet
in strijd was met het bezit van eigendom en werkinstrumenten voor de orde. Het geschapen surplus
werd immers geinvesteerd in nieuwe stichtingen en
wikkelden ze efficiente boekhoudkundige rnethoden. In September van elk jaar kwam het Generaal
Kapittel samen waarop de jaarbalans van inkomsten
en uitgaven van de grote stichtingen met nauwgezet
detail werd besproken en geanalyseerd. Deze voorloper van de beheerraad van een multinationale onderneming zou mettertijd aanleiding geven tot
scheefgroei en tot verwatering van het oorspronke-
gebruikt voor charitas. Het werd niet opgebruikt in
lijk ideaal. Op het einde van de 12e eeuw was de
de vorm van consumptieve geneugten.
orde uitgegroeid tot een machtige corporatie met
Het feit dat de cistercienzers zich onthielden van li-
een bedrijfscultuur die schril afstak tegen de evange-
turgische dienstverlening voor de gemeenschap, alsook van onderwijs voor jongeren, organisatie van
bedevaarten en reliquieenverering, liet hen toe zich
te concentreren op de arbeidstaak en op de reglementaire gebedstonden. Zij verklaarden niet te willen leven Van het altaar’ zoals andere kloosterlingen, maar verkozen zich toe te leggen op arbeid als
volvoering van Gods plan. De ontwikkeling van de
lische eenvoud en de ascese van de begintijd. In
steden veroorzaakte een steeds groter vraag naar de
produkten van hun exploitaties. Het feit dat de cistercienzers hier positief op inspeelden, waarborgde
hun succes. In de expansieve markten van die tijd
profileerden de leden van de orde zich als deskundige produktiemanagers en als zakelijke financiele beheerders van hun domeinen.
Bekeken vanuit het produktiegamma brachten de
cistercienzers een gediversifieerd aanbod voort. In
enkele produkten die vanuit de marktvraag gezien
een vlotte afzet genoten, ontplooiden zij hun inzet,
hun deskundigheid en hun preciesheid. In vele exploitaties waren de veelgevraagde graansoorten
(rogge en gerst) een standaardprodukt. In Bourgondie alsook in de Rijn- en Moezelstreek werden wijnen van goede kwaliteit getrokken, alsook bier. In
York, Schotland en lerland domineerde de schapenteelt. De multinationale spreiding van de orde vergemakkelijkte de handelsconnecties. Zo bij voorbeeld
werd de wol uit Schotland en Engeland zeer vroeg
verscheept naar de Vlaamse textielcentra.
In Duitsland en in Centraal-Europa deden zij aan
1190 hadden de cistercienzers af te rekenen met enkele lokale revokes van boeren als protest tegen onteigening van hun cijnsland.
Hierdoor kreeg het imago van de orde als ascetisch
en belangeloos ontginner een zware deuk. Met het
gevolg dat ketterse bewegingen, onder meer de
catharen, de titel van zuiveren voor zich opeisten .
In de schoot van de orde zelf kwam een millenaristische tegenstroom op gang, ge’inspireerd door de
cantabrische cistercienzerabt Joachim van Fiore. Met
de radicale ijver van een vernieuwer verkondigde Joachim het aanbreken van een nieuw tijdperk waarin
de zuivere geest weer zou heersen over de materie.
Financiarisering en verstedelijking
In de 13e eeuw manifesteerde zich een langzame
verschuiving van de economische activiteiten der
cistercienzers naar meer commerciele en financiele
operaties met basis in de stedelijke markten. Deze
evolutie zou tot voile ontplooiing komen in de I4e
eeuw. De rationele exploitatiemethoden van de domeinen zorgden van meet af aan voor een op markten afzetbaar surplus. Reeds in 1126 stelde het Generaal Kapittel vast dat de orde de nodige geldtransacties mocht uitvoeren die volgden uit de verkoop
van het produktiesurplus en uit de inpalming van
nieuwe domeinen.
Naarmate het handelsvolume en de hieruitvolgende
financiele transacties tot voile expansie kwamen,
paardenfokkerij en vermelden de kronieken ook de
verliep de nauwere vervlechting met de commerci-
uitbating van zoutmijnen en van glasblazerijen. De
werking. De stijgende vraag naar metalen werktui-
ele wereld echter niet zonder problemen. De normen van de kerkelijke en religieuze instanties en de
zakelijke mentaliteit van de opkomende handels-
gen bracht de ijzersmelterij en de koperslagerij tot
klasse vormden twee verschillende en gescheiden
veeteelt gaf onder meer ook aanleiding tot ledervergrote bloei op de exploitaties waar men over de nodige grondstoffen beschikte. Maar ook in de metallurgie was het multinationale netwerk van de orde
een positieve factor. De exploitaties die ter plaatse
geen ijzererts vonden, konden deze aanschaffen bij
grangiae met een surplus.
ESB 24-7-1991
7. E. von Guttenberg, Die Entwicklung der Wirtschaftsprinzipien im Zisterzienserorden wahrend des 12. und 13.
Jahrhunderts, Historisches Jabrbuch, vol. 31, 1910, biz. 421449.
8. R. Manselli, Studi suite eresie del secolo XII, Rome, 1975.
werelden. Het canoniek recht was gebaseerd op
een inperkende economische ethiek waarbij de toelaatbare en niet toelaatbare handelsactiviteiten voor
religieuzen en leken nauwkerig omschreven waren.
Het drijven van handel en het verrichten van bankactiviteiten door religieuzen werd verboden en bij
overtreding gesanctioneerd door de curiale rechtbanken .
Gestuwd door hun ruraal succes van de eerste eeuw
gingen de cistercienzers steeds meer de toer op van
de commerciele en financiele bedrijvigheid. Het verschralen van het ascetische ideaal had als gevolg dat
zich geleidelijk minder ‘conversi’ geroepen voelden
om in religieuze afzondering een leven van hard
werken en consumptieve zelfonthechting te leiden.
Enkele exploitaties voelden zich genoodzaakt om
sommige kavels bij seigneuriaal contract uit te besteden aan cijnspachters. Deze omschakeling van rurale uitbating onder eigen beheer naar de formule van
zij geestelijk en materieel succes geoogst. De ontwikkeling van efficiente exploitatiemethoden op het
vlak van de rurale ontwikkeling der twaalfde eeuw
was grotendeels hun werk. Toen hun model in crisis
geraakte, uit hoofde van innerlijke spanning tussen
ideaal en werkelijkheid, namen de bedelorden van
de opkomende stedelijke kernen van Latijns-Europa, de fakkel van de vernieuwing over; met name
de dominicanen en de franciscanen. De maatschappij van de laat-middeleeuwen had behoefte aan
de feodale rente-economic kwam na het kapittel
van hun domeinen en met de veredeling van de ar-
van 1224 in versnelling. In de economische activiteiten van de orde vond er een verschuiving plaats van
de rurale produktiebasis naar de commerciele en financiele bovenbouw.
In de 13e eeuw had een vermenigvuldiging plaats
van de stedelijke panden der orde. In sommige steden werden zelfs verscheidene panden in gebruik
genomen die oorspronkelijk dienden als stapelplaats maar weldra uitgroeiden tot een volslagen
handelshuis. Naast de verkoop van het rurale surplus en de aankoop van werkinstrumenten, waagden deze ‘curiae’ zich na verloop van tijd in veralgemeende handel en financien. Sommige abdijen en
grangiae volgden deze trend en organiseerden jaarmarkten op hun eigen domein. Deze ontwikkeling
vormde duidelijk een inbreuk op het canonieke
recht. Ook de profane handelsklasse tekende hierbij
protest aan; vooral indien het detailhandel betrof
van vlot verkopende produkten, zoals bier, wijn,
zout, vis, en landbouwgereedschappen.
beid (ook handarbeid) hebben de cistercienzers zowel een omschakeling in de economische praxis als
in de heersende mentaliteit bewerkstelligd. Hun inzet voor ontginning en desenclavering van de rurale
periferie alsmede hun accumulatieve bedrijfsmethoden hebben de stagnatie van het seigneuriale model
helpen doorbreken.
Hieropvolgend namen de stedelijk georienteerde bedelmonniken de animatierol over. Hun nieuwe doctrines inzake economische moraal bewerkten een
Spanning tussen ideaal en werkelijkheid
In de opkomende kredieteconomie van de laat-mid-
deleeuwen pikten de cistercienzers ook een hartig
profijtje mee. Wereldlijke heren in geldnood deden
beroep op de ruime geldmiddelen van de abdijen
met als onderpand kavels uit hun hofstedelijk domein. Dergelijke hypotheekleningen waren door
het canoniek recht strikt genormeerd en mochten
geen verborgen rente (interest) insluiten.
Het heffen van interest op hypotheekleningen werd
door het canoniek recht gepercipieerd als woeker
en juridisch en moreel gesanctioneerd. In deze en
in andere speculatieve verrichtingen hebben de cistercienzers zich, als kinderen van het licht, even
handig getoond als de kinderen van de duisternis,
dat wil zeggen de profane handelaars en bankiers.
In 1240 betreurde de cistercienzerabt het dan ook
dat sommige monniken van de orde ontaard waren
en zich gedroegen als handelaars en woekeraars.
In de tweede he 1ft van de 13e eeuw geraken hun rurale en vooral hun agrarische exploitaties in langzame stagnatie. De dynamiek van de ontwikkeling in
Latijns-Europa verlegt zich naar de steden, gestuwd
door de handeldrijvende burgerij. De cistercienzers
hadden de laatste hoogbloei verwekt van de rurale
monniken. Omwille van hun voorhoederol hebben
nieuwe vormen van spiritualiteit, van liturgie, van
geloofsinzicht, alsook van een sociaal-economische
normering, die wegbereiders zouden worden van
de moderne tijden.
De cistercienzers en de calvinisme-thesis
In de twaalfde eeuw lanceerden de cistercienzers
een baanbrekende innovatie. Met hun nieuwe bedrijfscultuur gebaseerd op efficiente eigen uitbating
verzoening van de kerkelijke doctrine met de praktijk van de stedelijke, commerciele en financiele burgerij. In de toen meer ontwikkelde islambeschaving,
hebben gelijkaardige doorbraakpogingen, ondernomen door hun scholastici (bij voorbeeld Al-Ghazali
en Ibn Rushd), het onderspit moeten delven. De traditionele mentaliteit bleef er gevangen in voorbijgestreefde sociaal-economische uitbatingsmethoden
en in verstarde doctrinaire denksjablonen10.
In zijn befaamde studie stelt de bekende Duitse cultuurfilosoof M. Weber dat de rationaliteit eigen aan
de kapitalistische ontwikkeling van West-Europa begonnen is en geschraagd werd door de calvinistische, puriteinse moraal11. Deze thesis van Weber is
een stelling die meer steun geniet vanuit het paradigma der liberale protestantse theologie uit het begin van de 20e eeuw dan vanuit nauwkeurig historisch onderzoek. Volgens mijn inzicht is de twaalfde
eeuw reeds een incubatieperiode van economische
rationaliteit waartoe de cistercienzers op dubbele
manier hebben bijgedragen: enerzijds met hun
praxis van efficiente uitbating (bedrijfscultuur) en
anderzijds met hun arbeidsethos.
Louis Baeck
9. J. Leclercq, Epitres d’Alexandre III sur les cisterciens, Revue Benedictine, nr. 1-2, 1954, biz. 68-82.
10. Zie: L. Baeck, Het economisch denken van de islambeschaving, Tijdschrift voor Economie en Management, nr. 34, 1988, biz. 409-429.
11. M. Weber, Die protestantische Ethik und der Geist des
Kapitalismus, Gesammelte Aufsatze zur Religionssoziologte, Tubingen, 1947. In sommige aspecten is de invloed
van Bernardus op het calvinisme treffend, zo bij voorbeeld
in het centraal stellen van een puriteinse moraal, en in het
opwaarderen van arbeid als positieve agens, alsook in de
hieratische strengheid van de architectuur die geen intermediaire iconografie duldt.