Ga direct naar de content

De economie van de oudere Nederlander

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: oktober 28 1987

De economie van de oudere
Nederlander
Met grote regelmaat verschijnen er verhalen over de snelle vergrijzing van de
Nederlandse bevolking en over de last die dat op de economie en op de schouders van de
werkenden legt. Het gemeenschappelijke kenmerk van dit soort verhalen is dat zij een
nogal eenzijdige kijk op de economische gevolgen van de demografische ontwikkeling
geven. In dit artikel wordt een heel ander beeld geschetst. De auteurs betogen dat
65-plussers een koopkrachtige categoric vormen die met nun bestedingen veel inkomen
en werkgelegenheid scheppen, slechts een beperkt beroep op allerlei dure
overheidsvoorzieningen doen en in diverse opzichten veel minder maatschappelijke
kosten veroorzaken dan andere leeftijdsgroepen. De maatschappelijke kosten-batenbalans
van de vergrijzing zou er daarom wel eens heel anders kunnen uitzien dan nu veelal wordt
gesuggereerd.

PROF. DR. L. H. KLAASSEN – DRS. J. A. VAN DER VLIST*

Nogal plotseling heeft de Nederlanse economische wetenschap de demografie herkend als een veld van fundamentele betekenis voor de economische ontwikkeling in
ons land en de westerse landen in het algemeen. Deze
hernieuwde belangstelling resulteert onder meer in publikaties, congressen en discussies over de betekenis van de
vergrijzing en de naargeestige consequenties die deze zal
hebben voor de in de toekomst in omvang steeds afnemende actieve bevolking. Deze ziet zich immers geplaatst
tegenover een al maar groeiende groep ouderen resp.
oudere niet-werkers, die, meer dan vroeger het geval was,
het overlijden uitstellen en mede daardoor het jongere
deel van de maatschappij in ernstige moeilijkheden dreigen te brengen. Deze en soortgelijke zorgelijke geluiden
worden meestal niet geuit door mensen die weten hoe een
economie functioneert, welke plaats b.v. het sparen voor
het pensioen daarin inneemt en waarom destijds voor de
AOW voor een omslagstelsel werd gekozen in plaats van
voor een kapitaaldekkingsstelsel, maar worden waarschijnlijk juist daarom vaak gehoord.
In het rapport van de Heroverwegingswerkgroep demografische ontwikkelingen en collectieve sector 1) worden
de (geTsoleerde) invloeden van de te verwachten demografische ontwikkelingen op het gebied van de uitgaven voor
sociale zekerheid, onderwijs, gezondheidszorg en maatschappelijk welzijn, justitie en volkshuisvesting geschetst
onder de veronderstelling van gelijkblijvend beleid op al
deze gebieden. De algemene conclusie luidt dat de collectieve uitgaven van 1985 door uitsluitend demografische invloeden (middenvariant CPB) zullen toenemen van f. 117
mrd. in 1985 tot f. 118 mrd. in 2000 en f. 142 mrd. in 2030.
Het grootste aandeel in de toeneming tot 2030 is te wijten
1018

aan de groei van de sociale zekerheid met ca. f. 24 mrd. en
de gezondheidszorg met f. 6 mrd. Bij onderwijs vindt een
daling plaats met f. 7,7 mrd. 2).
Het gei’soleerd bezien van demografische invloeden betekent uiteraard dat dan geen rekening wordt gehouden
met economische groei. In het rapport wordt echter ook
enige aandacht geschonken aan de mutaties die in de ‘demografische uitgaven’ optreden indien er economische
groei optreedt. Wordt de middenraming van het CPB van
1985-2000 aangehouden, dan blijken deze uitgaven uitgedrukt in procenten van het nationale inkomen te dalen van
33,25 in 1985 tot 27 in het jaar 2000. Het blijkt verder dat
deze daling in alle categorieen collectieve uitgaven optreedt. Bij de grootste uitgavenpost, sociale zekerheid,
wordt een daling geraamd van 15,75% tot 13,5% van het
nationale inkomen.
Ook in andere rapporten wordt aandacht besteed aan
de invloed van demografische veranderingen op de economie 3). Tevens wijdt dit jaar de Vereniging voor Staathuishoudkunde haar jaarvergadering aan dit onderwerp.
Het krijgt dus steeds meer en gelukkig ook steeds meer
deskundige aandacht.

* L.H. Klaassen (67) is adviseur van het Nederlands Economisch Instituut. J.A. van der Vlist (58) is hoofd van de afdeling Regio, Energie
en Milieu van hetzelfde instituut.
1) Demografische veranderingen en de ontwikkelingen van de collectieve sector. Deel I. Samenvattend Eindrapport. Rapport van de heroverwegingswerkgroep demografische ontwikkelingen en collectieve
sector. Den Haag, april 1986.
2) NEI, huishoudens, van nu tot 2000, oktober 1982.

Wij denken dat het niettemin zinvol kan zijn enkele
gunstige kanten van de vergrijzing aan de orde te stellen
en zelfs de vraag op te werpen of het aantrekken van ouderen door gemeenten niet een effectief middel zou kunnen
zijn om de welvaart en het welzijn in die gemeenten te bevorderen. Zonder dit probleem uitputtend te behandelen
proberen wij een aantal belangrijke elementen, die voor de
beoordeling van deze problematiek van betekenis zijn, te
vermelden en daaraan een algemene conclusie te verbinden.

Het inkomen en de uitgaven van
50-plussers
Aan het Budgetonderzoek 1984 van het Centraal Bureau van de Statistiek is een aantal cijfers ontleend die na
enige bewerking een interessant beeld geven van de inkomenspositie per gezinslid in de verschillende leeftijdscategorieen, d.w.z. de groepen die ontstaan als men de gezinnen indeelt naar de leeftijd van het gezinshoofd. De cijfers
zijn de volgende (zie tabel 1).
Alhoewel het gezinsinkomen van de ouderen, vooral de
65-plussers, lager is dan van de overige groepen, blijkt het
inkomen per gezinslid van deze categorie het hoogste te
zijn van alle categorieen (40% hoger dan in de categorie
30-49-jarigen).
Een en ander werkt uiteraard door in een aantal uitgavencategorieen. Zo geven de ouderen per persoon 80%
meer aan vakantie uit dan de groep dertigers en veertigers
en 40% meer aan voeding, 16% meer aan ontwikkeling en
vervoer, 75% meer aan de woning en 50% meer aan hygiene en geneeskundige verzorging. Het uitgavenpatroon
van de 65-plussers blijkt sterke gelijkenis te vertonen met
dat van de 50-59-jarigen. Het inkomen per hoofd van deze
beide categorieen verschilt slechts een fractie
(65-plussers 2% hoger dan 50-49-jarigen). De 65-plussers
blijken alleen wat meer te sparen. Volgens het tijdschrift
Geldkoers van de postbank (September 1987) wordt 7 tot
15% van het inkomen van 65-plussers of gespaard of weggegeven 4).
Wat het inkomen betreft gaat het hier dus om een zeer
aantrekkelijke groep, zeker vergeleken met de groep
30-49-jarigen. Hun uitgaven kunnen een belangrijke bijdrage aan het lokale of regionale inkomen en de werkgelegenheid leveren. Dit is in het bijzonder interessant omdat
de ouderen zelf geen aanspraak maken op een arbeidsplaats en dus ook geen werkloosheidsuitkering nodig hebben noch diensten verlangen van de plaatselijke arbeidsbureaus.
Gebieden zoals de Utrechtse Heuvelrug, Bloemendaal
en omgeving, Wassenaar hebben onder meer als gevolg
van het daar aanwezige natuurschoon een grote aantrekkingskracht uitgeoefend op meer kapitaalkrachtige oudere personen, die al dan niet na beeindiging van hun actieve
loopbaan in dat gebied gingen wonen. Voor de regionale
economie betekende dit een krachtige impuls: inkomen en
vermogen kwamen met deze bewoners mee en genereren
(bij besteding in het gebied) inkomen en werkgelegenheid.
De omzetten van verzorgende diensten nemen toe evenals de lokale overheidsinkomsten (onroerend-goedbelasting, grondverkopen e.d.), terwijl dikwijls ook sociale in-

stellingen zoals kerken e.d. van een grotere belangstelling
(ook financieel) profiteren. Er is hier geschreven ook financieel omdat vrijwilligers- en bestuurlijk werk op dat vlak
ook dikwijls door ouderen wordt verricht.

Maatschappelijke diensten
Naast de bestedingsimpulsen die van vestiging van
ouderen uitgaan op de regionale economie zijn er ook andere invloeden die aandacht verdienen. Het is zinvol hiervan enkele aan te stippen. Zij hebben betrekking op de
kosten van verschillende maatschappelijke diensten zoals
verkeer en justitie en politie voor zover deze al niet door de
eerder vermelde ambtelijke werkgroep zijn onderzocht.
Op het gebied van de justitie heeft deze groep slechts de
kinderbescherming bezien. In het volgende zullen enkele
gegevens worden gepresenteerd die een idee geven van

de mate waarin door de verschillende leeftijdscategorieen
een beroep op deze diensten wordt gedaan.
Verkeer
In tabel 2 zijn enkele gegevens vermeld die het aantal
ontzeggingen van de rijbevoegdheid per leeftijdscategorie
weergeven. De gegevens hebben betrekking op het jaar
1984.
Het blijkt dat het percentage ontzeggingen uit de rijbevoegdheid voor de leeftijdscategorie jonger dan 24 jaar
47% en voor de categorie 25-29 jaar 77% boven het Nederlandse gemiddelde ligt. Voor de groep 50-59 jaar ligt
het percentage 53% en voor de groep 60 jaar en ouder
85% beneden het landsgemiddelde. Een verschuiving in
de leeftijdsverdeling ten gunste van de hogere leeftijdsgroepen zal dus onmiskenbaar van invloed zijn op de omvang (en zeker ook aard) van de verkeersongevallen. Vermeld zij overigens dat, aangezien het aantal opgelegde
geheel of gedeeltelijk onvoorwaardelijke ontzeggingen
van de rijbevoegdheid voor mannen 95% van het totale
aantal bedraagt, voor de voorgaande cijfers die voor mannen zijn gekozen.
Wat de verkeersslachtoffers betreft, ten dele uiteraard
veroorzakers van een ongeval, blijkt de volgende verdeling te bestaan (1985)(zie tabel 3).
Hier blijkt het bijzonder de groep 15-24-jarigen te zijn die
bij een verkeersongeval was betrokken. Een relatieve
groei van het aantal personen van 55 jaar en ouder zal
ceteris paribus een gunstige invloed op het aantal verkeersslachtoffers uitoefenen. Klaarblijkelijk gedragen de
3) Een verkenning van de sociaal-economische gevolgen van veranderingen in de leeftijdsstructuur, NEI, januari 1983; NCW, Kijken naar
de toekomst; een verkenning naar de gevolgen van demografische
ontwikkelingen en individualisering, Den Haag, 1986; Artikelen uit het
tijdschrift Demos, NIDI, Den Haag; Population Reference Bureau,
1986 World population data sheet, Washington, 1986.

4) Zo besteden wij ons geld, Geldkoers, uitgave Postbank, September 1987, nr. 3.

Tabel 2. Aantal ontzeggingen van de rijbevoegdheid in Nederland, 1984
Leeftijdsklasse

Tabel 1. Leeftijd gezinshoofd en inkomen per gezinslid in
1984 in guldens perjaar
Leeftijd gezinshoofd
20-29 jaar
30-39 jaar
40-49 jaar
49-64 jaar
65 jaar en ouder
Gemiddeld

Gezinsinkomen

Inkomen per gezinslid

32.300
39.200
44.700
39.400
28.500
36.600

15.380
1 1 .529

11.461
16.416
16.764
13.555

(D
18-24 jaar
25-29 jaar
30-39 jaar
40-49 jaar
50-59 jaar
60 jaar en ouder
Totaal NL

Aantal rijbewtjsbezitters in
in duizendtallen
(2)

Ontzegging
rijbevoegdheid

(3)

(3)/(2)

Index
(NL=100)

(4)

(5)

566
520
990
762
584
638

2.511
2.780
3.735

4,44

2.128
826
291

2,80
1,41
0,46

147
177
125
93
47
15

4.060

12.271

3,02

100

5,35
3,77

Bran: CBS, Criminaliteit en strafrechtpleging 1985 en Statisch zakboek 1986.

inio

Tabel 3. Verkeersslachtoffers in 1985 naar leeftijd

label 4. Gevangenisstraffen in 1985 naar leeftijd a)

Leeftijdsklasse

Leeftijdsgroep

(1)

0- 9 jaar

Aantal

gewonden
(2)

Omvang leeftijdsgroep in
duizendtallen
(3)

Index
(NL=100)

(4)

(5)

65 jaar en ouder

2.475
3.054
20.121
7.081
8.379
3092
3.824

1 .762,8
1 .087,4
2.502,1
2.347,6
3.636,6
1 .387,4
1.729,7

1,40
2,80
8,04
3,02
2,30
2,23
2,21

42
84
242
91
69
67
67

Totaal NL

48.026

14.453,6

3,32

(1)
15-24jaar
25-29 jaar
30-39 jaar
40-49 jaar

Onvoorwaar-

Omvang

delijke

in duizendtallen
(3)

(211(3)

Index
(totaal = 100)

(4)

(5)

4,15
6,91

0,55
0,06

152
257
122
60
20
2

2,69

100

leeftijdsgroep

gevangenisstraf

(2)/(3)

(2)

25-34 jaar
35-54 jaar
55-64 jaar

50-59 jaar

60 jaar en ouder

Totaal

5.299
4.224
3.913
1.418
393
62

1 .277
611
1.194
875
719
1.015

100

10-1 4 jaar
15-24 jaar

15.309

5.691

3,28
1,62

a) Exclusief leeftijd onbekend.
Bron: CBS, Statische zakboek, 1986.

Bron: CBS, Criminaliteit en strafrechtspteging, 1985.

ouderen zich in het verkeer dus beduidend beter dan b.v.
de categorie twintigers.
Ook in ander opzicht zijn de kosten voortvloeiende uit de
verkeersdeelneming van de ouderen lager dan die van de
jongeren (werkenden). Zij zullen immers de infrastuctuur
en ook het openbaar vervoer buiten de spitsuren benutten
waardoor de marginale kosten van nun deelneming aanzienlijk geringer zijn dan die veroorzaakt door b.v. het pendelverkeer van de actieve beroepsbevolking. Ter zijde zij
opgemerkt dat een soortelijk argument ook geldt voor andere overheidsdiensten zoals biblotheken die door ouderen veel minder in het weekend gevraagd zullen worden.
Dit geldt ook voor diensten van de gemeente en van de
post.

vertoonde van 16% als gevolg van een stijging van het
aantal auto- en motorongelukken met 42%, van moord
met 232% en van zelfmoord met 140%. Van deze oorzaken draagt de maatschappij het grootste deel van de
kosten. Met deze ontwikkelingen in de tijd is het voorgaande echter geen rekening gehouden. Gelet werd op de geTsoleerde invloed van demografische veranderingen.

Justitie_____________________
Een volgende consequentie van de stijging van het aantal ouderen is de (ceteris paribus) daardoor relatief dalende criminaliteit. In tabel 4 is het aantal opgelegde geheel of
gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraffen weergegeven naar leeftijd in het jaar 1985. Aangezien het aantal aan vrouwen opgelegde gevangenisstraffen slechts
4,4% van het totaal is, beperkt de tabel zich tot mannen.
Van de groep tot 24 jaar is aangenomen dat deze betrekking heeft op de groep 15-4 jaar.
Duidelijk blijkt uit de tabel dat zich onder de 60-plussers
nauwelijks criminelen bevinden. Zelfs in de leeftijdsgroep
van 50-59 jaar bedraagt het aantal onvoorwaardelijk veroordeelden maar 8% van dat in de leeftijdsgroep van de
25-29-jarigen. Criminaliteit is geen eigenschap van de
oudere Nederlander.
Aangezien verwacht kan worden dat het aantal personen in de leeftijdsgroep 15-39 jaar in de periode 1985-2000
met ca 11,5% zal afnemen zal daaruit ceteris paribus een
daling van het aantal onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen van ca. 1.530 of 10% van het huidige totaal
tegenover staan.
Met het voorgaande zijn slechts enkele voorbeelden gegeven van invloeden die demograf ische veranderingen en
meer in het bijzonder de afneming van het aantal jongeren
en de toeneming van het aantal ouderen op een aantal
maatschappelijke verschijnselen zullen uitoefenen. Uiteraard zijn er ook andere dan demografische factoren die in
een tegengestelde richting werken en die ondanks de daling van de omvang van de groep, de jongeren tot een
steeds kostbaardere groep maken. In 1986 werd in het
Amerikaanse tijdschrift The Public Interest 5) een aantal
cijfers gegeven betreffende de doodsoorzaken van blanke
jongeren van 15-19 jaar in de Verenigde Staten. Daaruit
bleek dat de totale sterftekans in deze groep van 1960 tot
1980 ondanks een daling van 24% veroorzaakt door geringere kansen op een natuurlijke dood, een netto stijging

1020

De kosten van de hoogbejaarden
Bij de bespreking van de nadelen van de vergrijzing van
de bevolking spelen de kosten gemoeid met de huisvesting en verzorging van hoogbejaarden (die overigens
niet zelden voor het gemak maar geTdentificeerd worden
met 65-plussers) een aantal voordelen van een verouderende bevolking zijn opgesomd, ook aan de nadelen, de
hogere kosten van het verouderen, aandacht te besteden.
Indien en voor zover overigens deze kosten door de bejaarden zelf worden gedragen spelen zij in feite niet mee.
Dan zijn het immers gewoon uitgaven voordienstverlening
die direct afgerekend wordt, zoals dat ook gebeurt met
diensten op andere terreinen. Het gaat hier om diensten
die niet volledig door de betrokkenen kunnen worden bekostigd en dus door de maatschappij als totaal gedragen
moeten worden.
De verhandelingen over de problematiek van de oudere
mens hebben meestal betrekking op personen van 65 jaar
en ouder, hoewel men zich in een aantal gevallen al het
hoofd breekt over personen van 55 jaar en ouder. De
meeste ouderen kunnen zich zelf redden. Uit een onderzoek dat het NEI enkele jaren geleden in Zeeland heeft gehouden 6), bleek dat van de totale groep van 65 jaar en
ouder, ruim de helft geen hulp nodig had en ruim een kwart
alleen wat eenvoudige hulp (schoonmaken e.d.). Slechts
ongeveer een vijfde had behoefte aan dagelijkse hulp. Uiteraard stijgt de behoefte aan hulp met het klimmen der jaren. Beneden de 75 jaar heeft van de ouderen 12% behoefte aan dagelijks hulp, boven de negentig is dit voor
meer dan 80% het geval.
De duurste voorzieningen voor ouderen – de bejaardenoorden en verpleeghuizen – worden overwegend
door hoogbejaarden (75 jaar en ouder) gebruikt. De bejaardenoorden voor 90% en de verpleeghuizen voor 74%.
Verpleeghuizen worden tevens nog voor bijna 10% benut
door personen beneden 65 jaar.
In tabel 5 is een overzicht gegeven van de specifieke
kosten die ouderen van 65 jaar en ouder met zich brengen
5) Peter Uhlenberg en David Eggebeen, The declining well-being of
American adolescents, The Public Interest, 1986.

6) Stuurgroep Onderzoek Bejaardenvoorzieningen in Zeeland, Oud
enZelfstandig, een onderzoeknaarde voorzieningen voor ouderen in
Zeeland, provincie Zeeland, Middelburg, 1984. Zie ook J.A. van der
Vlist, Oud en zelfstandig, ESB, 26 September 1984.

Tabel 5. Geraamde kosten per jaar van het gebruik door
ouderen van een aantal voorzieningen (1985)
Voorziening
Ziekenhuizen
Bejaardenoorden
Verpleeghuizen
Gezinszorg
Psychiatrische ziekenhuizen

Wijkverpleging
Specialistenhulp
Huisarts
Gecodrdineerd ouderwerk
RIAGG
Flankerend beleid
Algemeen maatschappelijk werk
Totaal

Bedrag in min. gld.
4.240
4.142
3.197
935
640
326
323
212
96
40
39
14
14.204

op het gebied van maatschappelijke dienstverlening en
gezondheidszorg. De vermelde cijfers zijn ontleend aan
een recent onderzoek van het Nederlands Economisch Instituut 7).
Op hettotale bedrag van circa f. 14,2 miljard dient bij bejaardenoorden en verpleeghuizen rekening te worden gehouden met het feit dat in deze voorzieningen tevens permanente huisvesting en voeding e.d. wordt verschaft. De
hiermee samenhangende kosten zijn niet additioneel. Dit
bedrag kan worden geraamd op f. 1,8 miljard. Per saldo
resteert een bedrag van f. 12,2 miljard per jaar, hetgeen
neerkomt op circa f. 7.100 per oudere per jaar.
Gezondheidsvoorzieningen, zoals ziekenhuizen, specialisten, huisarts, worden vrijwel geheel door de gebruikers via ziekenfondsen en verzekeringen betaald. Daarvoor is normaal premie betaald. Deze premies zijn berekend op basis van de kosten van medische zorg
gedurende het gehele (even van een verzekerde. Bejaardenoorden, Wijkverpleging en gezinsverzorging worden
voor een belangrijk deel door de overheid respectievelijk
door de AWBZ bekostigd. De kosten van de overige voorzieningen worden vrijwel geheel uit laatsgenoemde bronnen bestreden.
Met gebruikmaking van de in het reeds genoemde Inventariserend vooronderzoek 7) vermelde overheids- en
AWBZ-bijdragepercentages kan worden berekend dat in
totaal in 1985 f. 7,1 miljard voor rekening van de gemeenschap kwam. Per inwoner van 65 jaar en ouder bedroeg
deze bruto ‘last’ bijna f. 4.100 per jaar. Uitgedrukt per inwoner beneden de 65 jaar bedragen de jaarlijkse bruto
kosten circa f. 560 of wel ruim een tientje per week. De vermelding bruto is hier uiteraard nodig omdat de ouderen,
evenals ieder ander, belasting betaling en dus ook bijdragen aan de financiering van deze kosten. Zij komen ten
laste van de gemeenschap als geheel, inclusief de
ouderen.
In het voorgaande werd reeds melding gemaakt van het
feit dat personen van 65 jaar en ouder gemiddeld circa
f. 17.000 per jaar aan inkomen ontvangen. Gaat men ervan uit dat hiervan circa 10% wordt bespaard of weggegeven dan bedragen de totale gemiddelde bestedingen ruim
f. 15.000 per jaar. Daarnaast geeft de ‘gemeenschap’ nog
circa f. 4.100 voor ouderenvoorzieningen uit. De totale
bestedingen per oudere bedragen dus f. 19.500 per jaar.
Bij aantrekking van ouderen in een regie wordt een
bestedingsimpuls van bijna f. 20.000 per jaar gegenereerd. Hierdoor wordt. de werkgelegenheid op zijn beurt
weer bevorderd. Uit ramingen van het NEI blijkt dat dit positieve werkgelegenheidseffect op 20 a 30 arbeidsjaren
per 100 ouderen kan worden geraamd.

Slotopmerkingen

De basis voor de vergrijzing

(foto Ad Visual)

lander op een ander dienstenpakket een beroep doet dan
zijn jongere landgenoot. Dat is geen nieuws. Niettemin
achten de schrijvers het zinvol wat langer bij dit feit stil te
staan dan gebruikelijk. Dikwijls wordt het probleem van de
vergrijzing nogal eenzijdig belicht. De werkelijkheid is veel
complexer en ook gunstiger dan vaak wordt gedacht.
Ouderen hebben een relatief hoog inkomen per hoofd,
consumeren meer dan anderen, betalen behoorlijk belasting, sparen, geven geld aan hun kinderen, creeren arbeidsplaatsen zonder zelf een arbeidsplaats nodig te hebben, verlangen geen recht op een werkloosheidsuitkering,
doen nauwelijks een beroep op politie en justitie (behalve
als slachtoffer), zijn veilige deelnemers aan het verkeer,
gebruiken de verkeersinfrastructuur buiten de spits, gebruiken overige diensten van overheid en bedrijfsleven
buiten de drukke dagen, verlengen het toeristenseizoen,
doen geen beroep op de overheid voor kostbare onderwijsen sportvoorzieningen, zijn actief in het verenigingsleven,
enz. enz. en zorgen ten slotte ook nog voor een nalatenschap (uit-einde-lijk).
Daartegenover staat eigenlijk alleen een bescheiden
bedrag van circa f. 4.000 per 65-plusser per jaar voor de
verzorging van bejaarden, dat door de gemeenschap
wordt opgebracht. Daarbij dienen we ons dan te realiseren
dat de ouderen zelf via hun bijdragen aan de inkomstenen vermogensbelasting, BTW en successiebelasting niet
onaanzienlijke bijdragen leveren aan de financiering van
deze zorg.
Het zou natuurlijk zinvol zijn een grondiger en meer algemene en meer wetenschappelijk verantwoorde analyse
van de maatschappelijke kosten en baten van de verschillende leeftijdscategorieen in ons land te maken. Onze indruk is dat het resultaat van zo’n diepergaande analyse
voor de ouderen wel eens veel positiever kan uitvallen dan
nu veelal wordt gesuggereerd. Indien dit het geval zou blijken te zijn moeten wij de 65-minners van thans dankbaar
zijn dat zij in de toekomst een belangrijke toeneming van
het aantal 65-plussers gaan veroorzaken.

L.H. Klaassen
J.A. van der Vlist
7) NEI, Inventariserend vooronderzoek naar dienstverlening voor
ouderen, april 1987.

Uit het voorgaande wordt duidelijk dat de oudere Nedermcn

Auteurs