Ga direct naar de content

De dynamiek van de marktwerking

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 1 1981

De dynamiek van de marktwerking
Een economische analyse van de pootaardappelmarkt in Nederland
DRS. F. A. J. VAN DEN BOSCH* — DRS. C. P. VEERMAN*

In de economische wetenschap neemt de theorie van de prijsvorming en de marktwerking een
centrale plaats in. Toch zijn analyses van concrete markten betrekkelijk zeldzaam. Dat is te meer
verwonderlijk omdat dergelijke analyses een belangrijke ondersteuning kunnen zijn van
overheidsinterventies op die markten. In dit artikel wordt verslag gedaan van een onderzoek van de
Nederlandse markt voor pootaardappelen in de periode 1950-1978. De analyse is vooral
interessant omdat het hier gaat om een agrarisch produkt waarvoor nog geen EG-verordening van
kracht is. Ondanks een afname van de flexibiliteit van het aanbod die het gevolg is van
schaalvergroting en mechanisatie, en het bestaan van een garantieregeling zijn de telers van
pootaardappelen er tot nu toe steeds in geslaagd voldoende afzetmogelijkheden voor hun
produkten te vinden.

Inleiding
Eea economische analyse van een concrete markt, zoals de
pootaardappelmarkt, is zowel van belang voor de theorie als
voor het beleid. Bij de huidige ontwikkelingen in de (theoretische) macro-economic staat de werking van het prijsmechanisme op geaggregeerde markten sterk in de belangstelling.
De economische literatuur biedt echter weinig beschrijvingen
en analyses van concrete markten, met de voor de hand liggende consequenties voor de theorievorming 1). Daarnaast
kan worden gewezen op een toenemend aantal markten
waarin van overheidswege nationaal of internationaal (m.n.
in EG-verband) wordt ingegrepen. Dit ingrijpen dient ons inziens gebaseerd te worden op gedegen inzicht in de marktwerking en in de consequenties van het ingrijpen. Ook vanuit dit
gezichtspunt zijn empirische analyses van de marktwerking
van belang. Ten slotte kan een zorgvuldige marktbeschrij ving
en -analyse ertoe bijdragen dat de marktpartijen hun mogelijkheden op de betreffende markt beter leren kennen.
De pootaardappelmarkt is nog een vrije markt. Hoe lang
dit nog zo zal blijven is niet zeker: er is een concept-EGmarktverordening voor deze markt ontworpen, die reeds geruime tijd in discussie is 2). In dit artikel wordt de werking
van de pootaardappelmarkt onderzocht. Daarbij zal aandacht worden besteed aan de technische vooruitgang en de
specialisatietendens die zich aan de aanbodzijde heeft voltrokken, en aan de institutionele regelingen en de opkomst
van aanbodmonopolies, die het risico van een vrije-marktwerking proberen te ondervangen. Onderzocht zal worden
wat hiervan de consequenties zijn.
Produktie en afzet
Bij de teelt van pootaardappelen is de afgelopen dertig jaar
een sterke groei van de fysieke opbrengst per hectare bereikt
(zie label 1). Het aantal tonnen per hectare is met 40% gestegen van gemiddeld 15 tot21 ton/ha. Deze groei was mogelijk
door verbeteringen van teelttechnische aard. Het met pootaardappelen beteelde oppervlak is daarbij gemiddeld opmerkelijk constant gebleven, hoewel de laatste jaren het areaal
ESB 1-4-1981

weer sterk is uitgebreid. Het aantal bedrijven waarop pootgoed wordt geteeld is teruggelopen van 15.000 in 1951 tot
4.500 in 1978. Het gemiddelde oppervlak pootaardappelen
per bedrijf steeg van 2 naar 7 hectare 3). Deze cijfers tonen
aan dat er een sterke schaalvergroting is opgetreden in de
teelt.
Tabel 1. Enkele kerngegevens van de pootaardappelteelt in
Nederland (1950-1978)

Periode

1950-1959 …
1960-1969 …
1970-1978 …

Gemiddelde
Gemiddelde
van het
Gemiddelde1 goedgekeurde Gemiddelde aandeel van de Gemiddelde
produktie oppervlakte a)
fysieke
export in de
prijs b) in
m tonnen
in ha
opbrengst
produktie
gld./lOOkg
X 1.000
X 1.000
in ton/ ha
in procenten
350
410
500

24
23
23

15
18
22

68
65
67

20
30
80

a) D.w.z. door de Nederlandse Algemene Keuringsdienst goedgekeurd.
b) Berekend op grond van gegevens van het pootaardappelras Bintje (het gemiddelde van
de hoogste en laagste noteringen per oogstjaar) vanaf 1954.
Bron: Berekend op grond van gegevens uit Jaarverslagen NFP.

Bij de produktie van pootaardappelen wordt onderscheid
gemaakt tussen de feitelijke produktie en de goedgekeurde
produktie. Het produktieproces staat namelijk onder toe-

“Verbonden aan resp. de Faculteit der Economische Wetenschappen, Erasmus Universiteit Rotterdam en de Interfaculteit Bedrijfskunde Delft. De auteurs danken ir. W. Aukema van het Landbouwschap voor zijn commentaar op een eerdere versie van de hier gepresenteerde onderzoeksresultaten.
1) Zie bij voorbeeld A. van der Zwan en J. Verhulp, Grondslagen en
techniek van de marktanalyse, Leiden, 1980, biz. 40: ,,Er is geen onderzoek dat zozeer in het verdpmboekje van sommige theoretici is
komen te staan als het beschrijvende onderzoek”.
2) Het eerste concept dateert uit 1975. Het huidige concept (getiteld:
Voorstel voor een verordening van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector aardappelen) is van
oktober 1979.
3) Zie CBS, Stalistiek van de pootaardappelteelt 1950-1951, Den
Haag, 1951 en Jaarverslag Nederlandse Federatie van Pootaardappelhandelaren (NFP), 1979, Den Haag, 1979.
313

NAK voor pootaardappelen kent een aantal kwaliteitsklassen.
In welke klasse de ter keuringaangeboden pootaardappelen terecht komen wordt bepaald door onder meer de klasse van het
uitgangsmateriaal en de diverse keuringen zowel op het veld
als bij oplevering. Verder wordt er onderscheid gemaakt naar
grootteklassen (of sorteringen) en naar ras. Inde periode 1950-

(monopolie)rassen op gericht om op de omstandigheden van
teelttechnische aard en de specifieke behoeften in andere landen (waaronder een toenemend aantal ontwikkelingslanden)
in te spelen. Door dit initie’rend en adaptatief vermogen zijn
de aanbieders in staat geweest, ondanks de sterke groei van de
produktie, steeds gemiddeld 65-70% van de produktie te exporteren. Opvallend hierbij is het groeiend aandeel van
Nederland in de pootaardappelproduktie in de EG. Nederland kent namelijk als enig land van de oude zes EEG-landen

zicht van de Nederlandse Algemene Keuringsdienst (NAK).
Dit toezicht beoogt de zuiverheid en smetvrijheid van pootaardappelen te waarborgen. Het keuringssysteem van de

1979 is het aantal rassen dat is opgenomen in de Beschrijvende

een (lichte) stijging van het pootgoedareaal in de periode

Rassenlijst voor Landbouwgewassen, van ca. 70 toegenomen
tot ca. 200. Het is echter zeker niet zo, dat alle rassen in gelijke
mate kwantitatief van belang zijn, alhoewel er wel een
duidelijke tendens is te bespeuren inderichtingvan verbreding
van het aanbod. Voor Nederland is het ras Bintje het
belangrijkste pootaardappelras. In de periode 1950-1979
bedroeg het aandeel in het totale oppervlak gemiddeld ca.
33%. Mede hierdoor zal in deze studie het ras Bintje een centrale rol in de analyse spelen. Het aantal rassen is overigens niet
alleen groot, ook het verloop onder de rassen is aanzienlijk. Zo
bedroeg in 1950 het aandeel van de vier belangrijkste rassen

1950-1978. Deze ontwikkeling is een vorm van regionale specialisatie. Ons land neemt momenteel, evenals het Verenigd
Koninkrijk, ca. 30% van de totale produktie van pootaardappelen binnen de EG voor zijn rekening.
Voor de vrije rassen, zoals Bintje, geldt al geruime tijd dat
in toenemende mate de vermeerdering door andere landen ter
hand wordt genomen. Nederland wordt daardoor geconfronteerd met een sterke concurrentie op de buitenlandse markten 6). Dit heeft ertoe geleid dat het aandeel van Bintje, het
belangrijkste vrije ras, in de export van pootaardappelen is
teruggelopen van gemiddeld 83% over de periode 1950-1959

(excliisief Bintje) ca. 50% van het totale oppervlak, terwijl in

tot 56% in de periode 1970-1978. Deze teruggang wordt overigens weer goedgemaakt door een sterke stijging van de afzet
op de binnenlandse markt. Dit volgt direct uit het feit dat het

1978 dat aandeel is teruggelopen tot ca 8% 4).
Om in de grote verscheidenheid van rassen enig overzicht

te brengen, kan een onderscheid worden gemaakt naar bestemming van de afzet en naar de mate waarin de vermeerdering van een ras vrij is. Vanuit het oogpunt van de bestemming van de afzet kan een indeling worden gemaakt naar rassen voor consumptieaardappelen en rassen voor fabrieks-

aardappelen. De laatste groep is veruit de kleinste: ongeveer
20% van de beschreven rassen in de Rassenlijst zijn fabrieksaardappelrassen.
Een tweede indelingscriterium van de rassen betreft de
mate waarin de teler vrij is een ras te vermeerderen. Tot het in
werking treden van de Zaaizaad- en pootgoedwet in 1966

aandeel van Bintje in de totale produktie, zoals hiervoor al is
vermeld, niet is gedaald. De ontwikkelingen in de teelt van de

consumptieaardappelen in het binnenland hebben daartoe in
belangrijke mate bijgedragen.
Vroeger voorzag de cons’umptieaardappelteler door middel van het z.g. ,,groen rooien”, in het algemeen in zijn eigen
,,pootgoedbehoefte”. De uitstoot van arbeid en de toegeno-

men teelttechnische eisen hebben ertoe geleid dat de
Nederlandse aardappelteler tegenwoordig het overgrote deel
van zijn pootgoed koopt 7). Door deze ontwikkeling van

moest elke teler per kg pootaardappelen een vergoeding stor-

verdergaande specialisatie zowel bij de produktie van pootaardappelen als bij de produktie van consumptieaardappelen

ten in het z.g. Kwekersvergoedingsfonds, waaruit de kwekers

is de interdependentie tussen de pootaardappelmarkt en de

(vanaf 1941) de vergoedingen kregen voor hun inspanningen

consumptieaardappelmarkt toegenomen 8).

op het gebied van het ontwikkelen van nieuwe rassen. Voor
het overige was het vermeerderen van pootgoed vrij. Thans
onderscheidt men ,,vrije rassen” waarvan bij de vermeerdering geen kwekersrechten verschuldigd zijn en de in kwantitatief opzicht in belang afnemende categoric van de ,,Wettelijke
Openbaar Aanbod rassen” 5), waarvoor een vergoeding aan
de kweker van het ras verschuldigd blijft.

De belangrijkste categoric rassen die na 1966 is ontstaan, is
die van de monopolierassen of ook wel beschermde rassen
genoemd. De vermeerdering van rassen in deze categoric
staat onder volledige controle van de oorspronkelijke kweker

van het ras of de bezitter van het kwekersrecht. Het aantal
van deze monopolierassen is inmiddels opgelopen tot bijna
190. Het aandeel van deze rassen in het totaal oppervlak

Prijsvorming

De beschrijving van de wijze waarop de prijs van pootgoed
tot stand komt, moet om twee redenen tamelijk summier blijven. In de eerste plaats is er vrijwel geen literatuur waarin de
institutionele aspecten van deze markt worden geanalyseerd.

In de tweede plaats is er slechts fragmentarisch cijfermateriaal met betrekking tot de prijzen van de veelheid van rassen,

klassen en sorteringen. Toch kan wel wat over de prijsvorming op de pootgoedmarkt worden gezegd.
Een interessant verschijnsel is de z.g. Garantieregeling
voor pootgoed van 1951 9). Het beheer en de uitvoering van

pootaardappelen bedraagt nu ca. 50%. De verklaring van de
sterke groei der monopolierassen moet worden gezocht in de
wens van de kwekers om tot een juridische bescherming van
de rassen te komen. Deze wens heeft geresulteerd in de eerder
genoemde Zaaizaad- en pootgoedwet van 1966.
De voordelen voor de kweker van zo’n bescherming zijn
duidelijk. Er ontstaat door monopolisering van de vermeerdering voor de kweker van het ras meer zekerheid dat de ont-

wikkelingskosten zullen worden terugverdiend. Hoewel de
markt bepaalt of het ras al dan niet geaccepteerd wordt, heeft
de kweker met zijn directe greep op de vermeerdering een instrument in handen gekregen om dit proces van acceptatie te
beinvloeden. De kweker is daardoor in staat om het aanbod
volledig te reguleren, waardoor het risico van de teelt zowel

voor de kweker als voor de teler wordt verminderd. De sterke
opkomst van de monopolierassen is een gevolg van de doel-

stelling van kwekers, telers en handelaren om steeds meer
(export)marktgericht te produceren.
De monopolierassen verdringen dan ook meer en meer de
vrije rassen uit het exportpakket. De inspanningen van de

kwekers en de telers zijn er bij de ontwikkeling van nieuwe
314

4) Zie F. A. J. van den Bosch en C. P. Veerman, Een economische

analyse van de pootaardappelmarkt in Nederland, Rapport no. 35,

Interfaculteit Bedrijfskunde Delft, Delft 1980, biz. 5-6. Dit rapport is

op aanvraag bij de auteurs verkrijgbaar.
5) Dit betreft een groep rassen die op het moment van het in werking
treden van de genoemde wet jonger waren dan 25 jaar en meer dan
4 jaar in de handel waren. Het aandeel van deze groep rassen in het
totale oppervlak pootaardappelen is in de periode 1967-1979 teruggelopen van ca. 50% tot ca. 6%.
6) Belangrijke concurrenten in dit verband zijn Canada, Schotland
en Frankrijk. Zie ook Jaarverslag NFP 1979, biz. 42.

7) De dating van de zelfvoorzieningsgraad wordt geillustreerd door
het feit dat de hoeveelheid pootgoed die door telers van consumptieaardappelen per jaar is aangekocht, in de periode 1957-1978 ruwweg
is verdubbeld. Zie ook F. A. J. van den Bosch en C. P. Veerman, op.
cit., biz. 11.
8) Zie voor een verdere beschrijving en analyse van deze interdependentie F. A. J. van den Bosch en C. P. Veerman, op. cit., biz. 29-32.
9) Het doel van Garantieregeling is de bescherming tegen de gevolgen van onvoorziene overschotten. Zie hiervoor Jaarverslag NFP
1979, biz. 32-33.

deze regeling is in handen van de Stichting Overleg Pootaard-

door de rassen specifieke, voor de Westeuropese markt vaak

appelaangelegenheden (STOPA), een stichting van producenten en handelaren. De garantieregeling (waarmee de
overheid overigens geen bemoeienis heeft) houdt in dat als

minder geschikte eigenschappen hebben.
Op de tweede plaats is het produktieproces onder invloed

van de sterk gestegen loonkosten en de mechanisatie minder

tijdens het verkoopseizoen de marktprijs beneden een van te
voren in overleg bepaalde, voor het ras specifieke, prijs daalt,
de STOPA de aangeboden partijen tegen de garantieprijs
koopt. Alle marktpartijen, dus ook de handelaren, kunnen

arbeidsintensief geworden. Arbeidsintensief werk, zoals het
vermeerderen van pootgoed op kleine schaal bij de consump-

hieraan deelnemen. Interessant is dat de STOPA, in tegen-

van het produktieproces in de landbouw verminderd 14). Ar-

stelling tot de EG, zelf niet met de uit de markt genomen partijen blijft zitten. Afhankelijk van het feit of de pootaardap-

pelen zijn behandeld met giftige ontsmettingsmiddelen moe-

tieaardappelteelt, is dan ook nauwelijks rendabel.
Op de derde plaats is door de mechanisatie de flexibiliteit
beidskrachten, die voor vele verschillende werkzaamheden

geschikt waren, zijn vervangen door speciale machines. Deze
machines zijn vaak maar voor een bepaald onderdeel van het

ten de aangeboden partijen door de aanbieder zelf worden

produktieproces geschikt. Mede hierdoor zijn de teelt van

vernietigd, dan wel door onmiddellijke terugverkoop onder

pootgoed en die van consumptieaardappelen als specialismen

conditie van denaturering (waardoor ze ongeschikt worden
voor pootaardappel) worden verkocht. De bestemming varieert al naar gelang de sortering: veevoer, fabrieksaardappel
of menselijke consumptie 10). Het verschil tussen de dan gerealiseerde prijs en de garantieprijs wordt door de STOPA

ontstaan.
Ten slotte kan worden gewezen op de regionale specialisatie. Het optreden van door bladluis overgebrachte

aangevuld.
De financiering van de regeling, die geheel ten laste van de
pootaardappelproducenten komt, kent in principe twee hef-

fingen: een areaalheffing en een z.g. ,,plombeheffing”. De

ziekten, waarvoor met name de nieuwe rassen gevoelig zijn,
hangt sterk samen met klimatologische omstandigheden.
Deze zijn er dan ook onder meer de oorzaak van (te zamen met

de steeds stringentere eisen aan de bodemgesteldheid) dat de
teelt van pootgoed, zelfs binnen ons kleine land, in geografisch
opzicht naar het noorden verschuift.

areaalheffing is een bedrag per hectare geteelde pootaardappelen (ongeacht of er voor het geteelde ras sprake is van een

overschot of niet). De plombeheffing is een bedrag per kilogram (door de N AK) goedgekeurd pootgoed. Van recente datum is de uitbreiding van de areaalheffing met een z.g. calamiteitenheffing 11) en een soort medeverantwoordelijksheffing.
Deze laatste heffing vormt een toeslag op het altijd verschuldigde basisbedrag die afhankelijk is van de omvang van het
overschot van het ras.

Analyse van de ontwikkeling van het aanbod

Bij de ontwikkeling van het aanbod speelt uiteraard de verwachte geldelijke opbrengst van de pootaardappelteelt tegenover die van concurrerende andere landbouwgewassen op
het aanbod een belangrijke rol. Voor een goed begrip van de
ontwikkeling van het aanbod moet men dan ook inzicht
hebben in de mate waarin er van de pootaardappelteelt wordt
omgeschakeld naar de teelt van andere landbouwgewassen, en

omgekeerd. De toegenomen specialisatie in de pootaardappelteelt komt tot uitdrukking in het verminderen van het
omschakelen van deze teelt naar andere concurrerende teelten
en omgekeerd.
Ten einde na te kunnen gaan of en in hoeverre er in de pootaardappelteelt sprake is van een toegenomen specialisatie, is
de periode 1950-1978 opgedeeld in twee perioden. Het midden van de jaren zestig kan namelijk worden beschouwd als
een keerpunt. Toen was er sprake van een grote institutionele
wijziging in de markt, te weten de legalisering van de monopolierassen. Met de komst van de monopolierassen werden
de mogelijkheden tot specialisatie fundamenteel vergroot.
Empirisch onderzoek heeft aannemelijk gemaakt dat er in de
tweede periode inderdaad een aanzienlijke specialisatie in de
pootaardappelteelt heeft plaatsgevonden. Dit blijkt onder
meer uit het feit dat na het midden van de jaren zestig aanzienlijk minder vaak is omgeschakeld van de teelt van pootnaar consumptieaardappelen en omgekeerd 12). Er dient
hierbij te worden vermeld dat in dit verband de consumptieaardappel als het belangrijkste concurrerende akkerbouwgewas kan worden beschouwd 13). Aan deze sterke toeneming
van de specialisatie in de pootgoedteelt liggen vier ontwikkelingen ten grondslag.
Op de eerste plaats kon de teler in de eerste deelperiode
vanwege de geringe specialisatie in rassen de pootaardappelen, afhankelijk van de keuringsresultaten en de prijsverwachtingen voor consumptieaardappelen, laten uitgroeien
tot consumptieaardappelen. In de tweede deelperiode is deze
mogelijkheid sterk verminderd van wege de opkomst van de
monopolierassen en de sterkere nadruk op de export, waarESB 1-4-1981

Toetsing met behulp van een aanbodreactiemodel

In de vorige paragraaf zijn argumenten aangedragen die
aannemelijk maken dat aanzienlijk minder vaak wordt omgeschakeld tussen de teelten van pool- en consumptieaardappelen. Deze ontwikkeling heeft geleid tot een toenemende verstarring van het aanbod van pootaardappelen. De hierboven
geanalyseerde ontwikkelingen in het aanbod kunnen worden
toegelicht met behulp van de schattingsresultaten met een

aanbodreactiemodel. Met een dergelijk model is het mogelijk
een schatting te maken van de reactie van het aanbod van een
bepaald produkt op de veranderende geldopbrengsten van

dat produkt en die van andere om de grond concurrerende
teelten.

In eerdere studies hebben we stilgestaan bij diverse modelspecificaties uit de literatuur en is ook een poging gedaan om

een eenvoudig theoretisch aanbodreactiemodel te ontwerpen
15). De praktische problemen die zich bij het schatten van het

10) Uiteraard kan dit consequenties hebben voor het evenwicht en
daarmee voor de prijsvorming op deze markten. Onevenwichtigheid

in de ene markt kan aan andere verwante markten worden doorgegeven.
11) De calamiteitenheffing, die m.i.v. oogstjaar 1978 van kracht is
geworden, is ontworpen in verband met de ontwerp EG-verordening

voor de aardappelmarkt, waardoor de voortzetting van de garantieregeling wellicht niet meer mogelijk is. Hierdoor zouden tekorten van
de garantieregeling, indien naheffing op juridische problemen stuit
zodra de garantieregeling in strijd komt met de bedoelde EG-verordening, kunnen worden voorkomen.

12) Zo blijkt de samenhang tussen de mutatie in het areaal consumptie- en pootaardappelen in hetzelfde oogstjaar voor de eerste deelperiode negatief en statistisch significant te zijn, i.t.t. voor de tweede
deelperiode. Dezelfde bevindingen gelden voor de invloed van de

(vertraagd opgenomen) prijs van consumptieaardappelen op het
areaal pootaardappelen. Zie voor een nadere beschouwing F. A. J.

van den Bosch en C. P. Veerman, op. cit., hfst. 3.
13) Tot de overige in dit verband relevante akkerbouwgewassen be-

horen de EG-marktordeninggewassen, suikerbieten en granen. Zie
voor een analyse van de invloed van deze gewassen op de aardappelteelt F. A. J. van de Bosch en C. P. Veerman, De dynamiek van het
aanbod van akkerbouwprodukten. Discussion Paper serie, no.
7803/G, Instituut voor Economisch Onderzoek, Erasmus Universi-

teit Rotterdam, 1978.

14) Voor een empirisch onderzoek hierover zie F. A. J. van den
Bosch en C. P. Veerman, The influence of large scale mechanization

of ware potato growing upon the supply responsiveness in the
Netherlands (1955-1978), The European Review of Agricultural
Economics, volume 7, biz. 41-54, 1980.
15) Zie: F. A. J. van den Bosch en C. P. Veerman, op. cit., 1978,1980
en F. A. J. van den Bosch en C. P. Veerman, Het aanbod van con-

sumptie-aardappelen: een economische analyse, ESB, 12 September
1979, biz. 927-932.
315

model voordoen zijn groot. Gewezen is al op het gebrek aan

Beinvloedt de garantieprijsregeling het aanbod?

prijsgegevens en de grote heterogeniteit van het produkt. Om
het probleem van het gebrek aan prijsgegevens te ondervan-

Het is belangrijk te bezien of de garantieprijsregeling voor

gen is de prijs van het ras Bintje als proxyvariabele voor de
nadering voor de verwachte prijsveranderingde in het recente
verleden waargenomen prijsverandering (resp. een en twee

pootaardappelen het aanbod van dit produkt bei’nvloedt. De
effecten van interventie en garantieregelingen in het kader
van de EG-landbouwpolitiek, die genoegzaam bekend zijn,
rechtvaardigen deze vraag zeker. In de ,,pootaardappelwe-

jaar terug) genomen. Als proxy voor de dekkingsbijdrage

reld” redeneert men dat de regeling de boeren nimmer tot een

prijs van pootgoed gekozen 16). Zoals gebruikelijk is als be-

(d.w.z. de bijdrage tot de vaste kosten) van pootaardappelen
is de bruto geldopbrengst per hectare gehanteerd. De

schatting van het model is (met de variabelen luidend in absolute veranderingen zowel verricht voor het totale oppervlak
pootaardappelen als voor het oppervlak van het ras Bintje.

Ten einde de invloed van de hierboven geconstateerde sterke
toename van de specialisatie op het aanbodgedrag te kunnen

vaststellen, is het model voor de beide deelperioden (19571964 en 1965-1978) afzonderlijk geschat. label 2 bevat de
schattingsresultaten 17).

hogere produktie kan aansporen, omdat de garantieprijs
slechts een deel van de kostprijs bedraagt 20). Impliciet wordt

de integrale kostprijs gehanteerd, d.w.z. de kostprijs waarin
alle kosten zijn verdisconteerd. We veroorloven ons twee kritische opmerkingen.
Bij het beantwoorden van de vraag of een garantieprijs invloed heeft op het aanbod, is de hoogte van de garantieprijs
in relatie tot de integrale kostprijs van belang. Is deze hoger
dan ligt het antwoord voor de hand. Is de garantieprijs lager

dan de integrale kostprijs, dan kan niet zonder meer worden
vastgesteld dat het’ aanbod niet (positief) wordt be’invloed.

Tabel 2. Schattingsresultaten van het aanbodreactiemodel
ter verklaring van de mutatie in het totale geteelde oppervlak
pootaardappelen in Nederland (1965-1978) a)
AGOt-|

AGOt-2

Constante

R!

D.W.

1965-1978 ..

0,31
(2,55)

0,49
(3,00)

-661
(-1.05)

0,50

1,90

1965-1975 ..

0,62
(1,39)

1,22
(2,86)

-884
(-1,47)

0,53

2,23

Periode

a) GO = bruto geldopbrengst per hectare in oogstjaar t (= fysieke produkt (ton/ha) ver-

Het verschil tussen een lange- en een korte-termijnbenadering is daarbij relevant. Daar de garantieprijs ca. 60% van de
integrale kostprijs bedraagt, zal op de lange termijn inderdaad geen positieve bei’nvloeding van het aanbod plaatsvinden 21). Op de korte termijn ligt de zaak echter anders.
Wij hebben berekend dat de gemiddelde variabele kosten
in de periode 1971-1974 ruim 50% onder de gemiddelde garantieprijs lagen. In de periode 1974-1978 is dit verschil welis-

waar afgenomen, maar de variabele kosten zijn nog steeds
aanzienlijk lager dan de garantieprijs (ca. 60%) 22). Aangenomen dat de beschikbare produktiecapaciteit dit toelaat, kan

Tussen

het dus voor een bedrijf op de korte termijn rationed zijn

Er is een aparte schatting gemaakt voor de tweede deelpe-

door middel van vergroting van het geteelde oppervlak pootaardappelen te trachten een extra dekking van de vaste kosten te bewerkstelligen. Dit verschijnsel zal vooral in slechte

menigvuldigd met degemiddelde prijs(gld/’ton)); AGOt-1 — GOt-1 -GOt_2 .
haakjes staan de t-waarden vermeld.

riode zonder de jaren 1976-1978 om zo de invloed van de extreem hoge prijzen in die jaren na te gaan. Voor de eerste deel-

periode is, in tegenstelling tot voor de tweede, op grond van
het voorhanden cijfermateriaal, geen significant verband

vastgesteld tussen de mutatie in het areaal pootaardappelen
enerzijds en de mutatie in de bruto geldopbrengst van deze

teelt anderzijds. De verklaring hiervoor kan worden gevonden in het feit dat juist de eerste deelperiode wordt gekenmerkt door de veelvuldige omschakeling van pool- naarconsumptieaardappelen, en omgekeerd.
Bij aanbodreacties op grond van prijsverwachtingen voor

consumptieaardappelen gaat het steeds om een saldo-effect.
Daardoor werd de schatting van het model voor deze periode
bemoeilijkt. De prijsverwachtingen bei’nvloeden immers de

jaren optreden. De vrije rassen bieden daartoe de meest voor
de hand liggende mogelijkheid.

De tweede opmerking heeft betrekking op de vraag of deze
korte-termijninvloed van de garantieregeling op het aanbod

neutraal werkt voor zowel de grotere als de kleine bedrijven.
Zoals hierboven is uiteengezet, kent de regeling in principe
twee heffingen, de areaalheffing en de plombeheffing. De lasten voor de invididuele teler van de areaalheffing (per kilogram opbrengst) zijn omgekeerd evenredig met de fysieke
opbrengst per hectare. Het is niet ondenkbaar dat schaalvergroting tot een gemiddeld hogere fysieke produktie per hecta-

re leidt. Dit zou betekenen dat de kosten van de areaalheffing
(per kilogram opbrengst) voor de grotere bedrijven lager zijn.

beslissing of men de pootaardappelen tot consumptieaardappelen moet laten uitgroeien. Enerzijds kan de teler bij gunstige vooruitzichten voor de consumptieaardappelprijs proberen direct de vruchten daarvan te plukken. Anderzijds kan

hij redeneren dat als deze gunstige verwachtingen uitkomen,
het areaal van de consumptieaardappelteelt zal worden uitgebreid, waardoor de vraag naar pootgoed (voor het volgende seizoen) krachtig zal worden gestimuleerd. In het bijzonder geldt dit betoog voor die rassen die op de consumptie-

vraag naar aardappels in West-Europa zijn toegesneden. Het
aandeel van deze rassen in het totale areaal was aanzienlijk

groter in de eerste deelperiode dan in de tweede deelperiode.
Het verschil tussen de uitkomsten van de gehele tweede
deelperiode en die voor de verkorte tweede deelperiode is

opmerkelijk. De extreem hoge prijzen lokten zowel een toeneming uit als een versnelde aanpassing van het aanbod die

groter was dan op grond van de coe’fficie’nten voor de periode
1965-1975 verwacht zou kunnen worden 18). Tot slot vermel-

den we nog dat op grond van de schattingsresultaten berekende waarden van de aanbodelasticiteit ten opzichte van de
bruto geldopbrengst positief is en ca. 10% bedraagt 19).

Uiteraard dient de waarde van de elasticiteit met het nodige
voorbehoud te worden gelnterpreteerd. De jaren met exces-

sief hoge prijzen hebben deze waarde in belangrijke mate
be’invloed.
316

16) Zie voor een nadere verantwoording hiervan F. A. J. van den

Bosch en C. P. Veerman, op. cit., Delft, 1980, met name bijlage 1.
17) De schattingsresultaten voor het areaal Bintje stemmen overeen
met de hier gepresenteerde resultaten van het totale areaal pootgoed.
Zie F. A. J. van den Bosch en C. P. Veerman, op. cit., Delft, 1980.
18) Een indicatie dat er van ,,gelegenheidstelers” sprake is geweest,
kan gevonden worden in het feit dat, alhoewel het totale areaal toe-

nam het gemiddelde areaal pootaardappelen per bedrijf van 1977 op
1978, daalde in tegenstelling tot in de voorafgaande jaren.
19) De waarde van deze elasticiteit voor de pootgoedteelt wijkt niet
sterk af van die voor de consumptieaardappelteelt voor dezelfde
periode, zie F. A. J. van den Bosch en C. P. Veerman op. cit., voetnoot 14.

20) Zie b.v. Jaarverslag NFP1979, biz. 35. Oorspronkelijk werd er
zelfs naar gestreefd: „…. de garantieprijzen ongeveer gelijk aan de
kostprijs te laten zijn” (Jaarverslag NFP 1975, biz. 33).
21) Van de invloed van het feit dat door een garantieprijs het gemiddelde van de verdeling van de verwachte prijzen positief wordt be’invloed en derhalve het risico van de opbrengst wordt verminderd,
wordt hier geabstraheerd. Zie overigens voor een analyse van de invloed van nsico op de areaalbeslissing J. H. M. Wijnands, Bedrijfsplanning met het risicogewas pootaardappelen, LEI, Den Haag,
1980.
22) Deze berekeningen zijn o.m. gebaseerd op LEI, Bedrijfsuitkomsten in de landbouw, Den Haag, 1976 en 1979: Zie voor verdere details: F. A. J. van de Bosch en C. P. Veerman, op. cit., Delft, 1980,

biz. 33-37.

P: De beide heffingen te zamen bedragen gemiddeld minder dan
10-15% van de variabele kosten. Voor een teler met de mogelijkheid om het areaal pootaardappelen uit te breiden, lijken

deze heffingen geen belemmering.
Beschouwen we de mogelijkheden om het areaal pootaardappelen uit te breiden dan lijkt het, bij gebrek aan data hieromtrent, aannemelijk te veronderstellen dat de grotere bedrijven hiertoe meer mogelijkheden hebben dat de kleinere.
Gezien de gunstige rentabiliteit van de pootgoedteelt ten opzichte van andere teelten, zullen de kleine telers namelijk het
maximale areaal, gegeven de teeltvoorschriften, voor hun
bedrijf in het algemeen al hebben bereikt 23). Slechts tegen
hoge kosten (grondontsmetting) kan dan het areaal pootaardappelen op de kleinere bedrijven nog worden uitgebreid.
Daarnaast hebben de grotere bedrijven vanwege de schaalvoordelen een comparatief voordeel.
De gevolgtrekking uit het bovenstaande is dat vooral de
grote bedrijven het meeste baat hebben bij de garantieregeling. Vanzelfsprekend zal bij de areaaluitbreiding van pootaardappelen rekening moeten worden gehouden met de
winstgevenheid van, en de mogelijkheden tot overstappen op
andere teelten. Daarbij moet wel worden bedacht dat zulk
een invloed niet moet worden overschat gelet op de door specialisatie veroorzaakte verstarring van de aanpassingsprocessen, die in dit artikel is besproken.
Voor zover volgens onze analyse de garantieregeling het
aanbod zou kunnen stimuleren, impliceert dit nog niet dat er
noodzakelijkerwijs in de loop der jaren steeds grotere overschotten uit de markt zouden zijn genomen. Immers, het optreden van overschotten wordt zowel door het aanbod als
door de vraag bepaald. Het lijkt dan ook dat het percentage
van de door de STOPA overgenomen hoeveelheid pootaard-

appelen ten opzichte van de totale produktie weliswaar

sterk varieert (o.a. door het overnemen van besmette partijen
door het plotseling optreden van ziekten), maar over het geheel genomen geen systematisch stijgende tendens vertoont
24).

Samenvatting en conclusies
In deze studie zijn de belangrijkste ontwikkelingen die in

de markt voor pootaardappelen hebben plaatsgevonden in de
periode 1950-1978 beschreven en geanalyseerd. Daarbij bleek
dat onder invloed van de technische vooruitgang, de institu-

tionele regelingen — monopolierassen en de garantieprijsregeling — en de groeiende concurrentie die Nederland op de

buitenlandse afzetmarkten ondervindt, een sterke schaalvergroting, mechanisatie en specialisatie van de produktie is opgetreden.
Deze ontwikkelingen hebben tot een verstarring van het
aanbod van pootaardappelen geleid. Het aanbod is minder

gevoelig geworden voor signalen vanuit de markt, d.w.z.
prijsveranderingen. Verder blijkt de garantieregeling in principe het aanbod positief te kunnen be’invloeden. De afwezigheid van een trendmatige toeneming van marktoverschotten

toont echter aan dat men erin is geslaagd steeds (nieuwe) afzetmogelijkheden te vinden voor de groeiende produktie, wat
in tegenstelling staat tot de ontwikkelingen op de krachtens

EG-verordeningen beheerste markten 25).
Een belangrijke bevinding uit ons onderzoek is dat het aanbod in staat is gebleken zich aan te passen aan een zich wijzigende vraagstructuur. De dynamiek van de marktwerking
heeft er dan ook in belangrijke mate toe bijgedragen, dat de
gevolgen van het verminderen van de prijsgevoeligheid van
het aanbod — die op een toenemend aantal (en niet alleen

landbouw) markten zichtbaar worden — van pootaardappelen grotendeels zijn ondervangen. Indien deze dynamiek de

komende jaren zou verminderen, voorspellen wij dat, na een
aantal jaren van zeer hoge prijzen waarin de teelt sterk is uitgebreid, gezien de slechte perspectieven voor de consumptie-

aardappelteelt en gezien de traagheid van benedenwaartse
aanpassing van de geteelde oppervlakte, het aantal magere jaren voor de pootgoedteelt (met name voor de vrije rassen) het
aantal vette jaren uit het recente verleden zeker zal overtref-

fen 26).
F. A. J. van den Bosch
C. P. Veerman

23) Dat op de grote bedrijven het maximum areaal pootaardappelen
vermoedelijk nog niet zal zijn bereikt, kan o.i. zijn verklaring vinden
in de praktische problemen die het telen van zo grote oppervlakken

pootaardappelen per bedrijf met zich brengt. In het verleden ontbrak
voor de ondernemer op de grotere bedrijven de directe financiele
noodzaak om de gemiddeld rendabelste, maar ook de meest riskante

teelt tot de uiterste mogelijkheid en ten koste van veel inspanning, te
benutten. Geleidelij k aan neemt het financiele aspect in belang toe en
nemen de praktische bezwaren, om de teelt uit te breiden door de
technische vooruitgang, evenwel af.

24) Dit percentage bedroeg in de periode 1950-1964 gemiddeld 6,5
per jaar en in de periode 1965-1978 gemiddeld 4,5 per jaar. Zie

F. A. J. van de Bosch en C. P. Veerman, op. cit., Delft, 1980, biz.
35-36.
25) Wellicht zal binnen afzienbare tijd echter ook de aardappel-*
markt, een van de laatste grote vrije markten voor landbouwprodukten, tot de krachtens EG-verordeningen gereguleerde markten toe-

treden.
26) In het meest recente Jaarverslag NFP1980, biz. 20, wordt crop
gewezen „ . . . . dat de produktie in totaal een stapje terug zal moe-

ten”. De voorlopige cijfers voor de oogst van 1979 wijzen in dezelfde
richting. Het totale overschot is circa drie maal zo groot als in het
vporafgaande jaar en heeft in de jaren zeventig een dergelijke omvang

niet eerder bereikt. Overigens bestaat het overschot van 1979 voor ca.
60% uit het vrije ras Bintje.

317

Auteurs