Ga direct naar de content

Besparingen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 1 1981

Geld- en kapitaalmarkt
de nationale besparingen, zal in het volgende nader worden ingegaan.
Financieringstekort

Besparingen
DRS. R. KONING*

Inleiding
Daar waar de problemen van de Nederlandse economic worden besproken
komen de laatste tijd ook steeds meer
besparingen ter sprake. De uitspraak
dat Nederland de laatste jaren boven
zijn stand heeft geleefd staat gelijk aan
de bewering dat er te weinig is gespaard.
Enerzijds nemen de particuliere besparingen in verhouding tot het nationaal
inkomen voortdurend af, anderzijds is
het financieringstekort van de overheid
in versneld tempo boven het trendmatig
aanvaardbare niveau uitgestegen. Zowel
overheid als gezinshuishoudingen hebben zich hiermee op het pad van de overbesteding begeven met als resultaat een
snel toegenomen tekort op de lopende
rekening van de betalingsbalans.
Macro-economische besparingen
Het totaal van de nationale besparingen — dat deel van het nationaal inkomen dat niet geconsumeerd wordt — is
op grond van de meest eenvoudige bestedingsidentiteit voor een gesloten
volkshuishouding gelijk aan de netto
(d.w.z. na afschrijvingen) investeringen
van het bedrijfsleven en de overheid. In
een open economic kan (bij evenwicht
in het totale verkeer met het buitenland
der niet-monetaire sectoren) een eventueel overschot aan binnenlandse besparingen via de kapitaalrekening van de
betalingsbalans in het buitenland worden uitgezet. Als spiegelbeeld van het
hieruit resulterende tekort op de kapitaalrekening vertoont de lopende rekening bij een binnenlands spaaroverschot
een positief saldo.
Dit nu vormt de basis van het zogenaamde structurele begrotingsbeleid.
Hierbij wordt uitgegaan van de doelstelling dat gestreefd moet worden naar
een overschot op de lopende rekening
van de betalingsbalans dat voldoende
is voor de financiering van de ontwikkelingshulp vanwege de overheid voor
zover die via de kapitaalrekening van
de betalingsbalans wordt geleid. Gegeven deze doelstelling en het spaaroverschot van de particuliere sector (besparingen van gezinnen en bedrijven minus
322

netto investeringen van bedrijven) resulteert een norm voor het besparingslekort van de overheid, het z.g. structureel
aanvaardbare tekort. Ten tijde van Bestek ’81 werd dit aanvaardbare tekort
berekend op ca. 4% van het nationaal
inkomen. De herberekening van dit percentage welke binnenkort op grond van
de nieuwe middellange-termijnramingen
van het CPB is te verwachten zal, gezien
de verslechterde groeivooruitzichten van
onze economic, ongetwijfel lager uitkomen.
Bekijken we de cijfermatige ontwikkeling van de hiervoor genoemde determinanten van het structureel begrotingsbeleid, dan is 1977 een jaar waarin de
structurele norm voor de lopende rekening en het aanvaardbaar begrotingstekort goed op elkaar waren afgestemd.
Daarna is de situatie echter snel verslechterd (zie label 1).
Terwijl dat deel van de nationale besparingen dat overblijft na financiering
van de netto investeringen gestaag afneemt (en in 1980 zelfs negatief wordt)
stijgt het financieringstekort van de
overheid in toenemend tempo boven het
structureel aanvaardbare niveau uit. Het
resultaat van deze schaarbeweging is een
toenemende verslechtering van het saldo
van de lopende rekening van de betalingsbalans. Een aanzienlijk deel van
onze bestedingen is zodoende door het
buitenland gefinancierd, dan wel via de
kapitaalrekening van de betalingsbalans, dan wel via een afname van de
monetaire reserves.
Op twee van de genoemde ontwikkelingen, te weten het oplopend financieringstekort van de overheid en de dalen-

De berichten die de laatste tijd over
de ontwikkeling van het financieringstekort van de overheid naar buiten zijn
gekomen, zijn vrij somber. Het tekort
van 5%, zoals geraamd in de Ontwerpbegroting 1980, verslechterde, ondanks
een ombuigingsoperatie in het voorjaar
van 1980, in de loop van de begrotingsuitvoering tot (voorlopig) 7% a 7’/2%.
Deze verslechtering deed zich zowel bij
het rijk als bij de lagere overheid voor:
• het tekort van de lagere overheid,
dat aanvankelijk op 1% was geraamd,
komt bij de (voorlopige) realisatiecijfers uit op 2%. Voor deze ontwikkeling is een tweetal oorzaken aan te
geven. Ten eerste bestaat het vermoeden dat de instelling van kasplafonds
bij het rijk de betalingen aan de lagere
overheid op het eind van het jaar flink
kan hebben vertraagd. Daarnaast
wordt gewezen op de dating in de
kapitaalopbrengsten van de gemeenten uit hoofde van grondverkoop e.d.
door de teruggelopen activiteit in de
bouw;
• het tekort van het rijk komt na een
raming van 4% waarschijnlijk uit op
5’/4 a 5’/2%. Deze tegenvaller is voiledig aan de bij de ramingen achterblijvende ontvangstenontwikkeling te
wijten en dan met name de belastingen
op inkomen, winst en vermogen,
welke ca. f. 6 mrd. onder het begrote
totaal uitkwamen: aan inkomstenbelasting werd f. 1,6 mrd, aan loonbelasting f. 2 mrd. en aan vennootschapsbelasting f. 2,2 mrd. minder
ontvangen. Duidelijk blijken hier de
gevolgen van een tegenvallende economische ontwikkeling. De uitgaven
van het rijk daalden, dank zij de ombuigingsoperatie en het instellen van
kasplafonds met ca. f. 3,5 mrd., hetgeen dus bij lange na niet voldoende
was om het bij de ramingen achterblijven van de ontvangsten te compenseren.
*De auteur is medewerker van het Economisch
Buro van de Amro Bank te Amsterdam. Het

artikel is geschreven a litre personnel.

Tabel I. Ontwikkeling van de determinanten van het structureel begrotingsbeleid
Financieringstekort
overheid (kasbasis,
in % N N I )

Saldo lopende
rekening
in mrd. gld.
(kasbasis)

5,6
7.5
a) Eigen raming; eerste drie kwartalen – f 4,7 mrd.
b) Op grond van MEV 1981.
N.B.: NNI: netto nationaal inkomen tegen marktprijzen.

^t.8

Nationale
besparingen
(% N N I )

Netto investeringen
van bedrijven
(% N N I )

11,0

Zowel de tekortvergrotende factoren
bij het rijk als die bij de lagere overheid
zijn, zoals uit het bovenstaande naar
voren komt, niet aan incidentele maar
aan structurele, in het lagere niveau
van de economische groei verankerde,
factoren te wijten. Automatisch herstel
naar een meer bij het structureel aan-

vaardbaar niveau aansluitend financieringstekort is dan ook niet te verwachten. Een verkleining van het tekort in
de komende jaren zal moeten worden gerealiseerd door middel van verdergaande
ombuigingen aan de uitgavenzijde. Een
dergelijk terugdringen van de overbestedingen van de overheid zal echter wel
op zijn gevolgen moeten worden beke-

ken, niet alleen structureel, maar ook
conjunctureel.
Gezien de risico’s, in termen van werkgelegenheid, welke zijn verbonden aan te
rigoureuze ombuigingen, zullen de investeringen van de overheid, met name
waar deze gericht zijn op een zo conjunctuurgevoelige bedrijfstak als de bouw,
bij voorbeeld zoveel mogelijk moeten
worden ontzien, of zal zelfs een verschuiving van consumptieve naar investeringsgerichte
overheidsbestedingen
moeten plaatsvinden.

Tabel 2. Nationale besparingen (in procenten van het NNI)
1976

1977

1978

1979

1980 a)

2,3
2,7
10,9

2,2
2,9
9,5

1,4
2,9
9,1

0,7
3,0
8,5

9,3

contractuele besparingen ……………
mutatie spaarrekeningen

7,3
2,4
1,2

diverse besparingen .

7,4
4,6
-2,9

7,1
5,1
-2,7

4,1

3,5
n.b.

-3,5

Totaal nationale bespa13,4

14,6

15,9

12,2

•Bron: Miljoenennota 1980, biz. 22.

die diverse economische grootheden
sindsdien hebben ondergaan moet nog
worden afgewacht in hoeverre nieuwe

ramingen dit beeld zullen bevestigen.
Wat betreft de overheidsbesparingen
valt moeilijk een voorspelling te geven.
Een wezenlijke positieve impuls voor de
nationale besparingen in de komende
jaren valt echter waarschijnlijk niet van
overheidsbesparingen te verwachten.
Met betrekking tot de besparingen

explosieve ontwikkeling van de huizenmarkt in dat jaar. Hierdoor werden
enerzijds veel tweede hypotheken voor

consumptieve

doeleinden

afgesloten

(meer consumptie bij een zelfde beschik-

baar inkomen betekent minder sparen,
dus een aftrekpost onder ,,diverse besparingen”) en anderzijds grote vermogenswinsten bij verkoop van huizen geboekt, welke (tijdelijk) op spaarrekeningen terecht kunnen zijn gekomen.

van de bedrijven valt een voortzetting

Om een inzicht te krijgen in de achter-

van de licht stijgende trend van het besparingspercentage, zoals in de periode

liggende factoren welke bij de dalende
trend van de vrije besparingen een rol

19761/ m 1979 viel waar te nemen, beslist

Besparingen

De nationale besparingen worden in
de Nationale Rekeningen onderscheiden

naar de besparingen van de overheid,
de bedrijven en de gezinshuishoudingen.
De besparingen van de overheid zijn,
ondanks het feit dat de bestedingen
van de overheid elk jaar de middelen
overtreffen, positief. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat de besparingen van
de overheid worden gedefinieerd als het
verschil tussen de lopende inkomsten en

de lopende uitgaven (d.w.z. de uitgaven
excl. de netto investeringen van de
overheid). De bedrijfsbesparingen bestaan uit de toevoeging aan de reserves uit
ingehouden winst. De gezinsbesparingen

ten slotte bestaan uit de volgende componenten: als kwantitatief belangrijkste

element de besparingen via pensioenfondsen en levensverzekeringsmaatschappijen, de zogenaamde contractuele
besparingen; daarnaast de vrije besparingen, enerzijds via spaar- en depositorekeningen en anderzijds via diverse
kanalen als de aankoop van effecten, de
toename van bank- en girosaldi, het
aflossen van kredieten (sparen achteraf)
enz.
Cijfermatig ontwikkelden de besparingen zich de afgelopen jaren als weergegeven in label 2.
Of de daling van de nationale besparingen (in % NNI) van de afgelopen jaren zich ook in 1981 zal voortzetten is op
dit moment moeilijk te voorspellen. De
meest recente ramingen, die van de
MEV (September 1980) duiden op een
zeer lichte stijging van het besparingspercentage. Mede gezien de verandering
ESB 1-4-1981

hebben gespeeld, worden de elementen

niet te verwachten. De economische
teruggang in 1980 en de doorwerking
daarvan in 1981 zullen ongetwijfeld een
drukkende invloed op het niveau van de
ingehouden winst van het bedrijfsleven
hebben (gehad). Daarom dient met een

die deel uitmaken van deze categoric
besparingen in het navolgende nader
bekeken.

Besparingen via spaartegoeden

niet onaanzienlijke daling van het be-

De ontwikkeling van de spaarsaldi bij

sparingspercentage van bedrijven reke-

spaarbanken, de Rabo-bank en handels-

ning te worden gehouden.

banken in de afgelopen jaren is weergegeven in tabel 3.
Ondanks de toenemende bijschrijving

De

gezinsbesparingen ten slotte,

waarbij de jaren 1976 t/m 1979 een da-

lende trend van het besparingspercentage lieten zien (waarbij het bedrag aan
besparingen om de ca. f. 23 mrd. fluctueerde), bieden ook niet direct aanknopingspunten voor een mogelijke toename van de besparingen inl980of!981.
Weliswaar nemen de contractuele besparingen, zij het met enige fluctuates,
geleidelijk toe (in % NNI), maar de dalende tendens bij de spaarrekeningen
en overige besparingen overtreft de stijging van de contractuele besparingen
niet onaanzienlijk. Een wat merkwaardig jaar was in dit verband 1977: een
verdubbeling van de bijschrijvingen op
spaarrekening werd meer dan gecompenseerd door een sterke omslag in de
overige besparingen. Een mogelijke

Bij de post diverse gezinsbesparingen
spelen de volgende factoren een rol:

oorzaak hiervan kan gelegen zijn in de

• mutaties in de rekening-courant-saldi

van rente blijkt vooral door de sterk oplopende terugbetalingen het spaartegoed
elk jaar minder toe te nemen. Overboekingen van spaar- naar depositorekeningen, als gevolg van het tijdelijk (hoog)
uitstijgen van de geldmarktrente boven
de spaartarieven kan hierbij geen rol

meer spelen. Om dergelijke vertekeningen te voorkomen zijn met ingang van
1978 de particuliere termijndeposito’s
onder de spaartegoeden opgenomen (en
dus uit de categoric diverse gezinsbesparingen gehaald).

Diverse gezinsbesparingen

Tabel 3. Ontwikkeling spaargeld in mln. gld.
Stortingen

Terugbetalingen

Spaarverschil

Mutatie spaarsaldo

2.263
3.321
1978 a) ………. . . . .

47.588

8.082
4.6
664
54.825

5 083
12 182
11.772

4.122

a) De cijfers zijn niet geheel vergelijkbaar i.v.m. een recksbreuk (nieuwe spaargelddefinitie incl. PVS-deposito’s).

323

van gezinshuishoudingen zijn vermoe-

delijk niet van grote betekenis geweest. De stijging van het gemiddelde

renteniveau in de afgelopen jaren kan
de rentegevoeligheid van de gezinshuishoudingen enigszins hebben ver-

groot, waardoor overboeking van niet
voor transactiedoeleinden benodigde
saldi naar deposito- of spaarrekenin-

gen kan hebben plaatsgevonden, hetgeen echter per saldo geen invloed
heeft gehad op de totale omvang van
de gezinsbesparingen;
• beleggingen van gezinshuishoudingen
in effecten zijn voor zover uit het aan-

wezige cijfermateriaal is op te maken
de laatste jaren geleidelijk gedaald,

waardoor de omvang van de diverse
gezinsbesparingen negatief werd bei’n-

vloed;
• de beleggingen in het zogenaamde
toonderpapier zijn in 1977 aan een

spectaculaire opmars begonnen. In
hoeverre de middelen die in dit toonderpapier worden belegd, vaak zogenaamd ,,zwart geld”, reeds in de statistieken aanwezig waren (of wel in hoeverre tegenover deze besparing ook
andere ,,ontsparing” staat) is moeilijk

na te gaan. Duidelijk is dat het een
misvatting is te veronderstellen dat al-

les wat het zwarte circuit omvat niet in
de Nationale Rekeningen is terug
te vinden, zoals door drs. H. K. van
Tuinen in een reactie op het boekje
Het offlcieuze circuit van Heertje

en Cohen duidelijk is gemaakt 1);
• consumptief krediet heeft de laatste ja-

ren een belangrijke rol gespeeld in de
ontwikkeling van de gezinsbesparingen. Op het moment dat krediet werdt
opgenomen is er sprake van een ont-

sparing (meer consumeren uit hetzelfde inkomen betekent minder sparen);
als er wordt afgelost kunnen we spre-

ken van (achteraf) sparen. Per saldo is
er de laatste jaren meer opgenomen
dan afgelost, maar de omvang van

deze ontsparing, te meten aan de groei
van het uitstaand kredietsaldo, neemt

jaarlijks af (zie label 4);
• woninghypotheken worden in de Nationale Rekeningen enigszins anders

behandeld dan het consumptief krediet. Het bezitten van een huis voor eigen bewoning wordt namelijk als een
activiteit van een bedrijfshuishouding
beschouwd, waarvoor een fictieve
huur (als component van de consumptie) aan de gezinshuishoudingen wordt
toegerekend. Voor zover deze toerekening echter niet met de werkelijke
woonlasten overeenstemt kan hiervan
wel degelijk invloed op de besparingen
uitgaan. Aannemende dat enige onderschatting heeft plaatsgevonden bij
de stijgende rentetarieven van de laatste jaren kan er sprake zijn geweest
van een overschatting van het besparingscijfer.
Voor zover (tweede) hypotheken voor
consumptieve doeleinden worden aange324

Tabel 4. Procentuele ontwikkeling van het consumptief krediet
1976/1977
Groei uitstaand saldo consumptief krediet .
Groei produktie consumptief krediet ……

+ 30,4
+ 30,1

wend geldt hetzelfde als bij het consumptief krediet werd gezegd. Sinds het inzakken van de huizenmarkt in 1978 op

gang is gekomen zal de ontsparing
d.m.v. consumptief gebruik van hypothecaire leningen vermoedelijk flink

1977/1978

1978/1979

1979/1980

+ 25,5
+ 16,1

+ 15,3
– 2,3

+ 4,5
– 11,1

en 1981 ook de bedrijfsbesparingen op
een aanmerkelijk lager niveau komen te
liggen.

Een herstel van de nationale besparin-

zijn gedaald.

gen naar een niveau dat beter aansluit bij
het streven naar een overschot op de
lopende rekening van de betalingsbalans
zal dan ook moeten komen van enerzijds

Conclusie

gezinsbesparing (en een verdere afname

een omkering in de dalende trend van de
van de ontsparingen via consumptief

In het voorgaande is gesproken over

enerzijds de plaats van de nationale besparingen in relatie tot het financieringstekort van de overheid en anderzijds de

factoren die deze besparingen beinvloeden.
Geconstateerd werd dat het oplopend
tekort op de lopende rekening van de betalingsbalans een weerspiegeling vormt

van enerzijds een daling van de particuliere besparingen (in % NNI) en anderzijds een toenemende overschrijding van
het structureel aanvaardbaar financieringstekort van de overheid. De terugval
in de besparingen kwam vooral tot uit-

drukking in de daling van de vrije besparingen van de gezinshuishoudingen, zo-

aangewend krediet) en anderzijds een

verbetering van de rendementspositie, en
daarmee de mogelijkheid tot winstinhouding, van het bedrijfsleven.

Op dergelijke ontwikkelingen is vooralsnog weinig zicht. De voor de komende

jaren te verwachten daling van de ree’le
inkomens zal een herstel van de gezinsbesparingen in de weg staan, terwijl een

substantiate verbetering van de winstmarges van het bedrijfsleven gezien de
sombere economische vooruitzichten
niet op korte termijn te voorzien is.
R. Koning

wel via spaarsaldi als via netto opname

van consumptief aangewend krediet.
Naar verwachting zullen in dejaren 1980

1) NRC Handelsblad, 12januari 1981.

Auteur