De derde oliecrisis
Na de eerste schrik direct na de inval van Irak in
Koeweit is de vrees voor een derde oliecrisis weer wat
weggeebd. Er zijn inderdaad redenen om minder bezorgd te zijn over de situatie nu dan destijds in 1973 en
in 1979 aan de vooravond van beide eerdere oliecrises.
Toch kunnen de spanningen aan het oliefront niet worden afgedaan als rimpelingen in een stille vijver. Laten
we met het goede nieuws beginnen.
Hoewel de prijs van een vat ruwe olie sinds medio juli
is gestegen van $ 16 tot meer dan $ 25 nu, is van een
acute bedreiging voor de wereldolievoorziening geen
sprake. Irak en Koeweit behoren met een produktie van
2,8 resp. 1,8 mln. vaten per dag weliswaartot de belangrijkste olieproducenten, maar ook als hun gezamenlijke
export geheel van de markt verdwijnt kan dat gat gemakkelijk worden gevuld door andere OPEC-producenten.
Verschillende OPEC-leden hebben hun bereidheid tot
extra produktie reeds uitgesproken. Met name SaoediArabie, Venezuela en de Verenigde Arabische Emiraten
produceren ruim onder hun produktiecapaciteit om de
prijzen niet te ver onder de door de OPEC afgesproken
richtprijs te laten zakken. Maar ook als de andere
OPEC-leden hun produktie niet op korte termijn opvoeren, is er nog geen man overboord. Het verbruik van olie
in de olie-importerende landen kan worden beperkt door
over te schakelen op andere energiebronnen (zoals
aardgas in Nederland) en er zijn ook in de VS, Canada
en op de Noordzee nog mogelijkheden om de produktie
uit te breiden. Daarnaast zijn er strategische olievoorraden in de westerse industrielanden, met een recordomvang van meer dan 300 mln. ton. Samen met particuliere voorraden van oliemaatschappijen is dat genoeg
om de wereld een half jaar van olie te voorzien en het is
in elk geval voldoende om het regime van Saddam
Hoessein vele malen te overleven. Uiteraard wordt de
situatie veel problematischer als het conflict escaleert
en het Irakese leger na Koeweit bij voorbeeld ook Saoedi-Arabie binnenvalt. Om die dreiging af te wenden
zijn reeds vlooteenheden van de VS en andere westerse
landen naar de Perzische Golf onderweg.
Een tweede geruststellend gegeven is dat de afhankelijkheid van westerse landen van olie uit het MiddenOosten vergeleken met de jaren zeventig sterk is verminderd. Per eenheid produkt wordt gemiddeld in de
OESO-landen nu 40% minder olie verbruikt dan destijds. Dat betekent dat de OESO nu ook minder kwetsbaar is voor prijsverhogingen van ruwe olie dan bij de
vorige oliecrises. Volgens becijferingen van de OESO
leidt een olieprijsstijging met $ 3 op jaarbasis tot een
toename van de inflatie met een half procent en een
vertraging van de economische groei met 0,2%. Dat zijn
geen cijfers om steil van achterover te slaan.
Een derde verschil met voorgaande crises is dat de
OPEC sterk verdeeld is en dat iedereen dat weet. Het
kartel is nooit een toonbeeld van eendracht geweest,
maar in elk geval in 1973 was de perceptie nog dat een
klein groepje oliesjeiks de wereldolievoorziening in zijn
greep had en de prijs kon dicteren. Na 1973 is het
olieverbruik in de OESO afgenomen, zijn alternatieve
energiebronnen ontwikkeld en zijn onderzoek en winning op andere locaties op gang gekomen. Daardoor is
het functioneren van het kartel sterk onder druk komen
staan. De OPEC heeft moeten ervaren dat het opdrijven
van de prijs ver boven de lange-termijn-evenwichtswaarde (de prijs waarbij het rendabel wordt alternatieven tot ontwikkeling te brengen) zich als een boemerang
tegen de prijszetters kan keren.
Ten slotte hebben, zo mag men aannemen, de regeringen van de olie-importerende landen van de ervaring
uit het verleden geleerd. Beleidsfouten die de voorgaande crises hebben verergerd, kunnen daardoor nu misschien worden vermeden. Na 1973 was dat de weigering in veel industrielanden om de ruilvoetverslechtering
in de lonen en prijzen te laten doorwerken en aldus het
aanpassingsproces aan de nieuwe prijsverhoudingen
tot stand te laten komen. In plaats daarvan werd de
economie met budgettaire impulsen opgepept om een
groeivertraging te voorkomen. Dit leidde echter tot een
inflatiespiraal die uiteindelijk een ontwrichtende uitwerking op de wereldeconomie zou hebben. Na 1979 schoten de beleidsmakers door naar het andere uiterste: een
zo restrictief beleid om de prijsstijging in loom te houden
dat de wereldeconomie erdoor werd ondergedompeld
in de diepste naoorlogse recessie. Ook nu moet de
inflatiedreiging in bedwang worden gehouden, maar
dan niet door de rente zo hoog op te laten lopen dat een
ernstige recessie onvermijdelijk wordt.
Daarmee komen we op de gevaren die het MiddenOostenconflict voor de wereldeconomie kan inhouden.
Een permanente olieprijsstijging kan net de schok zijn
die de internationale economie in een recessie brengt.
De Amerikaanse economie hikt reeds tegen een recessie aan en ook in Engeland is de groei nagenoeg verdwenen. West-Duitsland ‘boomt’ nog, maar inmiddels is
wel duidelijk dat de kosten van de hereniging veel hoger
uitvallen dan verwacht. Japan kampt met een enorme
overliquiditeit. De kunst van het beleid is de inflatiedreiging te bezweren zonder de economie in een recessie
te brengen. Die opgave is er door de recente ontwikkelingen niet eenvoudiger op geworden.
Een tweede probleem dat door de recente spanningen nog weer eens onder de aandacht wordt gebracht
is dat de afhankelijkheid van het westen van olie uit het
Midden-Oosten de laatste jaren weer oploopt. De lage
olieprijzen van de laatste jaren hebben in de olieconsumerende landen weer een verontrustende zorgeloosheid doen ontstaan. Oliebronnen in Europa en de VS
zijn gesloten, het energieverbruik neemt weer toe en het
aandeel van import uit het Midden-Oosten in de mondiale olieconsumptie loopt de laatste jaren weer op.
Vooral de VS lijken hardnekkig te weigeren de les te
leren dat men voor de voorziening van een zo vitale
grondstof als olie niet afhankelijk moet zijn van import
uit een politick zeer instabiele regio. Aan de andere kant
is het natuurlijk ook moeilijk om de Arabische landen te
mijden. Bijna tweederde van de mondiale oliereserves
zit in het Midden-Oosten in de grand. En die olie is
bovendien tegen de laagste kostprijs te winnen.
De grootste bedreiging echter is de forse groei van
het verbruik die nog in het verschiet ligt naarmate meer
landen een deel van de mondiale welvaart gaan opeisen. Gezien de groei van de bevolking in ontwikkelingslanden moet in het komende decennium rekening worden gehouden met een voortgaande sterke groei van
het energieverbruik. Onder die omstandigheden zal de
rol van het Midden-Oosten in de mondiale olievoorziening zonder twijfel toenemen. En dat zal spanningen
blijven opleveren, met of zonder Saddam Hoessein.
Twee oliecrises en nu opnieuw een schot voor de
boeg. Wanneer zal de wereld leren zuiniger met haar
energie om te gaan? En nog niet eens alleen vanwege
aanvoer- en prijsproblemen. De ecologische bedreiging
die van de huidige groei van het energieverbruik uitgaat
is hier nog buiten beschouwing gebleven.
L. van der Geest
ESB 15-8-1990
737