Ga direct naar de content

De betekenis van de detailhandel

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: augustus 8 1990

De betekenis van
de detailhandel
De detailhandel is van grote betekenis voor andere sectoren van de economie zoals
Industrie, zakelijke dienstverlening en groothandel. De bedrijvigheid in de detailhandel
levert op indirecte wijze een bijdrage aan de werkgelegenheid en de omvang van
investeringen in andere sectoren. In dit artikel worden deze bijdragen gekwantificeerd
op basis van een analyse van de goederen- en dienstenstromen richting de detailhandel.

DRS. CHR. J. J. VAN VELDHUIZEN- DRS. C.M. WIGGERS-RUIGROK*
Om de betekenis van de detailhandel voor de nationale
economie na te gaan, wordt het belang van deze sector
langs twee wegen gemeten, een directe en een indirecte.
Het directe belang van de detailhandel wordt afgemeten
aan de omvang van de werkgelegenheid en investeringen
in deze sector. De detailhandel bood in 1989 ongeveer
525.000 personen een arbeidsplaats. Omgerekend in jaren
komt dit neer op circa 410.000 arbeidsjaren, of wel bijna
10% van de totale werkgelegenheid in het particuliere
bedrijfsleven. De groei van de werkgelegenheid in de detailhandel is groter dan die van de werkgelegenheid voor
Nederland als geheel. Van de totale werkgelegenheidscreatie tussen 1985 en 1989 kwam 11 % voor rekening van
de detailhandel. Het aandeel van werknemers in de detailhandel in de totale werkgelegenheid was in 1989 ruim 8%.
In 1988 is door detailhandelsbedrijven voor 2,1 mrd.
gulden geTnvesteerd in vaste activa. Daarnaast hebben
detaillisten in datzelfde jaar kapitaalgoederen gehuurd of
geleased voor een huur/lease-waarde van 2,3 mrd. gulden.
Het totaal van geproduceerde kapitaalgoederen in ons land
had in 1988 een waarde van 86 mrd. gulden.
De detailhandel levert een indirecte bijdrage aan de
economie door de afname van consumptiegoederen, investeringsgoederen en diensten. De totale particuliere
consumptie bedroeg in 1989 circa 275 mrd. gulden. Hierin
had de detailhandel als intermediair een aandeel van 44%.
De consumptieve bestedingen die buiten de detailhandel
om worden gedaan betreffen vooral woningdiensten en
gezondheidsdiensten. Verder speelt de detailhandel met
128.000 vestigingen een onmisbare rol in de distributie van
consumptiegoederen door artikelen van de gevraagde
prijs- kwaliteitverhouding, in de juiste hoeveelheden en op
de gewenste plaatsen aan consumenten aan te bieden.
In het vervolg van dit artikel wordt de nadruk gelegd op
de indirecte economische bijdrage van de detailhandel.

Indirecte economische betekenis _______
De verschillende sectoren van de economie, zoals lanbouw, Industrie, groothandel, detailhandel enzovoorts,
staan niet los van elkaar. Er zijn uiteenlopende onderlinge

740

relaties in de vorm van goederenleveranties, geldbetalingen en informatie-uitwisseling. De informatiestroom vormt
een tweerichtingsverkeer tussen de detailhandel, toeleveranciers en afnemers. Produktinformatie wordt door leveranciers aan detaillisten doorgegeven. Dedetaillist voorziet
de producent van informatie over wensen en behoeften van
consumenten.
De indirecte bijdrage van de detailhandel krijgt voornamelijk gestalte door het inkopen van goederen en diensten
bij bedrijven uit andere sectoren2. De activiteiten van de
detailhandel genereren in die sectoren dus werkgelegenheid en investeringen. De detailhandel levert zelf ook aan
andere bedrijven. De omvang van de intermediaire leveringen door de detailhandel is klein. In 1989 ging het om
ongeveer drie miljard gulden.
De indirecte bijdrage van de detailhandel aan de economie kan worden gekwantificeerd via de geldstromen vanuit
de detailhandel naar de andere sectoren. Deze geldstromen zijn voorafgegaan aan (of worden gevolgd door) leveringen van goederen of diensten vanuit diverse sectoren
aan de detailhandel. Om deze goederen en diensten te
kunnen produceren en leveren zijn investeringen nodig en
moeten arbeidskrachten worden ingezet. Wij hebben de
goederen- en dienstenstromen (uitgedrukt in guldens) van
de leverende economische sectoren naar de detailhandel
geTnventariseerd. Vervolgens zijn deze goederen- en
dienstenstromen vertaald in termen van werkgelegenheid
en investeringen.

* Beide auteurs zijn werkzaam bij het Economisch Instituut voor
het Midden- en Kleinbedrijf (HIM). Zij danken drs. ing. H. J. Gianotten en drs. A.J. van der Velden voor hun commentaar op een
eerdere versie van het artikel. Dit artikel is gebaseerd op het
rapport Uitstralingseffecten van de detailhandel, Chr.J.J. van Veldhuizen, C.M. Wiggers-Ruigrok, EIM, Zoetermeer, 1990.
1. De detailhandel is gedefinieerd zoals staat beschreven in het
instellingsbesluit Hoofdbedrijfschap Detailhandel 1956: alle ondernemingen met SBI-code 65 of 66, met uitzondering van apotheken (SBI 653), benzinestations (SBI 663) en de verkoop van
auto’s (SBI 662).
2. De institutionele sectoren die goederen of diensten aan de
detailhandel leveren zijn: landbouw, Industrie, groothandel, bouwnijverheid, zakelijke dienstverlening, transport en overige dienstverlening.

Goederen- en dienstenstromen
De aan de detailhandel geleverde goederen zijn te onderscheiden in consumptiegoederen en investedngsgoederen. Consumptiegoederen vertegenwoordigen in de totale leveringen aan detailhandelsbedrijven verreweg de
grootste waarde. Van de 80,5 mrd. gulden die de detailhandel besteed aan het inkopen van goederen en diensten
wordt 69 mrd. uitgegeven aan consumptiegoederen. Behalve goederen betrekt de detailhandel tevens diensten
van derden. De diensten worden direct door dienstverlenende bedrijven geleverd.
Bij de levering van consumptie- of investeringsgoederen
aan detailhandelsbedrijven kan het volgende onderscheid
worden gemaakt. Indien levering plaats vindt via institutionele groothandelsbedrijven, spreken we van distribute via
het lange kanaal. Indien goederen op basis van directe
contacten tussen producent en detaillist worden geleverd,
spreken we van distributie via het korte kanaal. Wanneer
een detailhandelsbedrijf de groothandelsfunctie integreert
en daarmee bestaande groothandelsbedrijven passeert, is
er volgens de institutionele benadering sprake van een
verschuiving van het lange naar het korte kanaal. Dit
betekent echter niet zonder meer dat het distributiekanaal
ook functioneel korter is geworden.
Achtereenvolgens zal nader aandacht worden besteed
aan de stroom van consumptiegoederen, investeringsgoederen en diensten richting de detailhandel.
Consumptiegoederen
Van alle consumptiegoederen die de consument via de
detailhandel aanschaft , wordt 65% via het lange distributiekanaal aan de detailhandel geleverd. De institutionele
groothandel is in deze gevallen de leverende sector. De
overige 35% bereikt de detailhandel zonder tussenkomst
van de institutionele groothandel.
Het aandeel van de leveringen met of zonder inschakeling van de institutionele groothandel in de totale leveringen aan de detailhandel verschilt per branche. Grootschalig opererende detailhandelsorganisaties als grootwinkelbedrijven, warenhuizen en franchise-organisaties
kiezen ondermeer uil efficiency-overwegingen vaak voor
het in eigen beheer nemen van de groothandelsfunctie.
In branches waar de betekenis van dergelijke grootschalige bedrijven aan belang is toegenomen, kan een relatieve verschuiving naar leveringen zonder tussenkomst
van de institutionele groothandel worden waargenomen.
In de algemene levensmiddelenhandel bij voorbeeld nam
het aandeel van leveringen via het korte kanaal toe van
35% in 1986 tot bijna 40% in 1988. Voor de elektrotechnische branche waren deze percentages respectievelijk
32 en 35.
De aard van de produkten kan een belangrijke reden zijn
voor leveringen via een kort kanaal. De volgende argumenten kunnen worden genoemd voor de keuze voor een kort
distributiekanaal:4
– de Versheid’ van produkten. Hoe langer het distributiekanaal is, hoe meer moeite en geld nodig zijn om de
versheid van het produkt te waarborgen. Het gaat hierbij
om goederen als bloemen, vlees, melk- en zuivelprodukten;
– de mode- of tijdgevoeligheid van artikelen. Dit geldt
vooral voor de zogenaamde primeurgoederen. Bij kleding en kranten bij voorbeeld blijft het aantal schakels
tussen producent en consument beperkt om de artikelen
op tijd aan consumenten te kunnen aanbieden. Zowel
het up-to-date houden van artikelen als het behalen van
een tijdsvoorsprong op concurrenten speelt hierbij een
rol die groter wordt geacht dan de collectievormende
functie van de institutionele groothandel;

ESB 15-8-1990

– de technologische gecompliceerdheid van produkten.
Voor deze produkten is direct contact tussen producent
en detaillist belangrijk om de noodzakelijke en gewenste
produktinformatie en service te kunnen bieden. Elke
extra schakel vergroot de kans op ruis in de produktinformatie;
– het volumineus zijn van produkten. Bij produkten als
meubelen maken de hoge transport- en voorraadkosten
een kort distributiekanaal kostenbesparend.
Van de totale leveringen van consumptiegoederen aan
detailhandelsbedrijven vindt 35% via het korte kanaal
plaats. In het geval van verse goederen, mode- of tijdgevoelige goederen, technologisch gecompliceerde en volumineuze goederen zou op grand van de genoemde argumenten verwacht mogen worden dat dit percentage
hoger ligt. Uit ons onderzoek bleek dat:
– bijna driekwart van de verse goederen direct door landbouw of (verwerkende) industriele bedrijven aan detailhandelsbedrijven wordt geleverd;
– van alle boeken bijna driekwart de detailhandel zonder
tussenkomst van de institutionele groothandel bereikt.
Voor primeurgoederen als kleding is dit percentage vijftig. Blijkbaar wegen de voordelen van inschakeling van
de groothandel in de helft van de gevallen zwaarderdan
het belang van een kort kanaal. Een verklaring hiervoor
ligt in het feit dat veel kleding wordt geimporteerd uit het
Verre Oosten waardoorcollectievorming bij de groothandel van belang is;
– technologisch gecompliceerde produkten als computers
en elektronische artikelen niet in meerderheid via het
korte kanaal worden geleverd. De levering van technologisch gecompliceerde produkten vindt voor 40%
plaats zonder tussenkomst van de groothandel. Dit percentage wijkt niet significant af van het gemiddelde
percentage van 35. De betere dekking van de markt door
inschakeling van groothandelsbedrijven levert blijkbaar
meer voordelen op dan dat de ruis in de produktinformatie aan nadelen met zich meebrengt;
– het aandeel van de directe leveringen in de totale leveringen van woningtextiel- en meubelprodukten te zamen
ruim 45% is. Het was niet mogelijk de cijfers van de
distributie van woningtextiel van die van meubelen te
scheiden. Uit andere bronnen5 blijkt dat binnen de distributie van woningtextiel de groothandel een belangrijke
rol speelt, zodat het procentuele belang van leveringen
via het korte kanaal voor meubelen boven de 45 ligt.

Investeringsgoederen
Behalve in gebouwen en bouwmaterialen investeert de
detailhandel in winkelinrichtingsmateriaal, machines en
apparatuur. Deze investeringsgoederen worden geleverd
doorde sectoren Industrie, groothandel en bouwnijverheid.
In 1988 werd van de totale detailhandelsinvesteringen ter
waarde van twee miljard gulden, bijna 60% door groothandelsbedrijven geleverd. Verder werd 35% van het totaal,
doorde detailhandel geTnvesteerde bedrag uitgegeven aan
investeringen via de bouwnijverheid.
Van de detailhandelsinvesteringen wordt slechts 7% van
de waarde direct door industriele bedrijven geleverd. Evenals bij consumptiegoederen het geval is, nemen grote
detailhandelsbedrijven en -organisaties bij de aanschaf
van investeringsgoederen meer de groothandelsfunctie in
3. De consumptie via de detailhandel bedroeg in 1988 in prijzen

exclusief btw en exclusief detailhandelsmarges bijna / 70 mrd.
4. Zie onder andere: A. J. van der Velden, Detailhandel en logistiek,
EIM, Zoetermeer, 1990. Van der Ster & Van Wissen, Marketing &
detailhandel, 1987.
5. Zie onder andere: Th.J.J.M. van den Berg, Groothandel in
woningtextiel en vloerbedekking, EIM, 1985; Groothandel, het
Nederlandse bedr/jfsleven in beeld, NMB EIM, 1989.

741

eigen beheer dan kleinere bedrijven. Daarnaast wordt in
beperkte mate voor net korte distributiekanaal gekozen bij
technisch hoogwaardige investeringsgoederen en/of investeringsgoederen die direct moeten worden afgestemd
op behoeften van individuele afnemers.
Diensten
De detailhandel maakt evenals de meeste andere bedrijfssectoren gebruik van de diensten van derden. Een
groot deel van de geleverde diensten wordt verleend door
de sector zakelijke dienstverlening: accountants- en adviesbureaus, computerservicebureaus, reclamebureaus
en dergelijke. Met gaat hierbij in totaal om / 1,9 mrd. per
jaar.
Bij kleine bedrijven kan een groot deel van de betaalde
bedragen voor geleverde diensten toegeschreven worden
aan de diensten van accountantsbureaus, terwijl bij de
grotere bedrijven het aandeel van de reklame- en adviesdiensten relatief hoog is.
Verder maken detaillisten voor / 1,1 mrd. per jaar gebruik van de diensten van bank- en verzekeringswezen
terwijl kapitaalgoederen ter waarde van / 2,3 mrd. worden
gehuurd of geleased. De overige dienstverleners, waartoe
ondermeerenergiebedrijven, bewakingsdiensten, reparatiebedrijven en schoonmaakbedrijven worden gerekend,
leveren voor een bedrag van / 3,9 mrd. aan diensten aan
de detailhandel.
In tabel 1 zijn de de verschillende soorten leveringen aan
de detailhandel samengevat.

Tabel 1. Levering van consumptie-, investerings- en overige goederen (inclusief diensten) aan de detailhandel, 1988
(exclusief B. T. W. en detailhandelsmarges, in mln. gld.)
Geleverd door :
de sectoren

Industrie
Landbouw
Bouwnijverheid

Groothandel

Cons.-

Inv.

22.114
2.092

Totaal

44.882

141

22.255

721
1.210

2.092
721
46.092

Zakelijke dienstverl.

1.896
150
7.321

Transport
Ov. dienstverlening

Totaal

‘Overige’

goederen goederen goederen

69.088

2.072

1.896
150
7.321

9.367

80.527

Bron: Chr.J.J. van Veldhuizen, C.M. Wiggers-Ruigrok, Uitstralingseffecten

van de detailhandel, EIM, Zoetermeer, 1990.

Tabel 2. Aandeel van de leveringen aan de detailhandel in
de totale leveringen per sector; en de hiermee samenhangende investeringen en werkgelegenheid, 1988
Levering aan

investerings-

detailhandel

effect

als % van het

in mln. gld.

werkglhseffect
in 1 .000

arb. jaren

sectortotaal

Werkgelegenheid en investeringen
De waarde van de goederen- en dienstenstromen kan
worden uitgedrukt in termen van werkgelegenheid en investeringen. Hierbij is verondersteld dat per sector elke
levering evenveel arbeid en kapitaal per waarde-eenheid
impliceert. Per sector kan dan de arbeids- en kapitaalsintensiteit worden berekend. Deze verhoudingsgetallen in
combinatie met de waarde van de leveringen resulteert per
sector in het arbeidsvolume en de investeringen die benodigd zijn om goederen en diensten aan de detailhandel te
leveren.
Het grootste deel van de aan de detailhandel geleverde
consumptie- en investeringsgoederen wordt via het lange

kanaal gedistribueerd (zie tabel 1). De groothandel behaalt
17,5% van zijn omzet door goederen aan detailhandelsbedrijven te leveren. Dit percentage varieert echter sterk naar
de aard van de goederen. Wanneer men de groothandel
onderscheidt naar de groothandel in consumptiegoederen
en de groothandel in investeringsgoederen dan is het
genoemde percentage circa vijftig respectievelijk tien.
Voor de industriele sector geldt dat 7% van de jaaromzet
in 1988 bestond uit leveringen aan detailhandelsbedrijven.
Voor de landbouw en bouwnijverheid waren de aandelen
van de leveringen aan detailhandelsbedrijven 6% respectievelijk 1 %.
In tabel 2 zijn deze percentages voor de onderscheiden
sectoren opgenomen. Tevens staat per sector het met
detailhandelsactiviteiten samenhangende werkgelegenheids- en investeringsvolume vermeld. Vooral de uitstraling
van de detailhandel naar de investeringen van de industriele sector en overige dienstverlenende sector is groot.
De werkgelegenheid in andere sectoren die met de
bedrijvigheid in de detailhandel zijn verbonden, bedraagt
ruim 200.000 arbeidsjaren. Bij een totale werkgelegenheid
in de detailhandel zelf van 405.000 arbeidsjaren (in 1988),
betekent dit dat elk arbeidsjaar in de detailhandel gekoppeld kan worden aan een half arbeidsjaar in een toeleverende sector.

Integratie van directe en indirecte effecten
Wanneer de directe en indirecte economische betekenis
worden samengevoegd blijkt dat 15% van de totale werkgelegenheid in Nederland samenhangt met activiteiten in
de detailhandelssector. Van deze bijdrage is tweederde
direct en eenderde indirect.
De bijdrage van de detailhandel aan de investeringen in
vaste activa was voor 1988 bijna zes miljard gulden, of wel
6,5%. Van de zes miljard gulden aan investeringen die het
gevolg zijn van activiteiten in detailhandelsbedrijven, werd
twee miljard gulden besteed aan investeringsgoederen
binnen detailhandelsbedrijven.
Figuren 1 en 2 geven een beeld van het totale aandeel
van de detailhandel in de werkgelegenheid en in de investeringen.

Sector
Industrie

Groothandel
Landbouw
Bouwnijverheid

Zakelijke dienstv.
Transport
Ov. dienstverlening

Totaal

7,0
17,5
6,0
1,5
8,0
0,5
12,0

1.297
735
302
18
80
26
1.056

3.514

Bron: Chr.J.J. van Veldhuizen, C.M. Wiggers-Ruigrok, op.cit., 1990.

742

54
56
16
4
16
1
62

209

Ontwikkelingen in de detailhandel
De totale bijdrage van de detailhandel aan de nationale
economie is niet statisch. Een aantal ontwikkelingen heeft
invloed op de distributiestructuur, met name op de mate
van de inschakeling van institutionele groothandelsbedrijven. Sommige gevolgen van deze ontwikkelingen zorgen
institutioneel gezien, voor een verschuiving van het lange
kanaal naar het korte, terwijl andere ontwikkelingen het

Figuur 1. Totale bijdrage van de detailhandel aan de werkgelegenheid, 1988 (in duizend arbeidsjaren)

Figuur 2. Totale bijdrage van de detailhandel aan investeringen, 1988 (in mrd. gld.)

Samenhangend met
Overig

detailhandel :611

Samenhangend met
Overig

bedrijfsleven:
3456

detailhandel: 6

bedrijfsleven:
80

tegengestelde tot gevolg hebben. De volgende ontwikkelingen kunnen worden gesignaleerd:
– concentratie, schaalvergroting en integratie in de detailhandel. In verschillende branches wint het grootwinkelbedrijf, mede onder invloed van de Europese integratie,
steeds meer terrein. In een reactie hierop gaat het
midden- en kleinbedrijf in toenemende mate samenwerken via commerciele organisaties als in- en verkoopverenigingen en franchiseorganisaties. De grootwinkelbedrijven en sommige samenwerkingsverbanden nemen
zeif de groothandelsfunctie over;
– integratie en special isatie bij transport- en opslagbedrijven. Een aantal transport- en opslagbedrijven beperkt
zich niet langer tot het vervoeren van artikelen van plaats
A naar B, maar neemt de totale fysieke distributie6 van
artikelen voor zijn rekening. Deze ‘public warehouses’
zijn veelal gespecialiseerd in bepaalde (deel)assortimenten;
– accentverlegging bij grote veilingen naar goederen bestemd voor de export. Door schaalvergroting leggen
veilingen zich meer toe op grote afnemers. De levering
aan kleinere binnenlandse detaillisten wordt meer dan
voorheen aan groothandelsbedrijven of gespecialiseerde transportbedrijven overgelaten;
– vraag naar meer frequente en hoogwaardige investeringen bij de detailhandel. Het interieuren hetexterieurvan
zowel de winkel als ook de winkelomgeving spelen een
steeds belangrijkere rol, en moeten regelmatig aangepast worden aan de wisselende consumentenvoorkeuren. Technologische ontwikkelingen versnellen het punt
waarop investeringsgoederen als kassa’s, weegschalen, automatiseringsapparatuur en dergelijke economisch verouderd zijn. Deze trend kan enerzijds leiden
tot meer directe leveringen aan de detailhandel omdat
de technologie van de nieuwe produkten meer informatieoverdracht vereist dan bij de oude produkten het geval
was. Anderzijds kunnen institutionele groothandelsbedrijven zich specialiseren op genoemde investeringen
en de informatieoverdracht verzorgen. Of deze trend dus
meer of minder inschakeling van de institutionele groothandel tot gevolg heeft is op voorhand niet aan te geven.

De integratie van groothandelsfuncties door in omvang
groeiende detailhandelsbedrijven en commerciele organisaties, zal de werkgelegenheid en investeringen in de
detailhandel zelf doen toenemen. De daaruit voortvloeiende sterkere (machts)positie van de detailhandel in de bedrijfskolom, beTnvloedt daarnaast ook de uitstraling van de
detailhandel naar andere sectoren. Dit vindt zijn weerslag
in de indirecte bijdrage van de detailhandel aan de nationale economie. De indirecte bijdrage aan de werkgelegenheid en investeringen in de industrie neem toe ten koste
van die in de institutionele groothandel.
De detailhandel wordt nog vaak ge’identificeerd met
arbeidsintensiviteit en kleinschaligheid. Deze visie is te
beperkt gezien de indirecte economisch betekenis van
deze sector. Het imago van de detailhandel is aan revisie
toe. De detailhandel is meer dan een detail.

Chris van Veldhuizen
Karin Wiggers-Ruigrok

Conclusie
In het algemeen kan worden vastgesteld dat er sprake
is van een verschuiving van leveringen via het lange kanaal
naar leveringen via het korte kanaal. Hierbij moet worden
opgemerkt dat de aandelen van de industrie, landbouw,
bouwnijverheid en dienstensector in de leveringen aan de
detailhandel vooralsnog duidelijk kleiner zijn dan dat van
de institutionele groothandel.

ESB 15-8-1990

6. De totale fysieke distributie omvat: opslag, transport, voorraadbeheer, materials handling en informatieverwerking.

743

Auteurs