De Amerikaanse bankencrisis
Het bankwezen vervult een sleutelfunctie in elk economisch
systeem. Het bemiddelt tussen bedrijven en gezinnen met overschotten en tekorten aan financiele middelen, financier! zonodig
de overheid, biedt een ruim aanbod van diensten aan die het nationale en Internationale ruilverkeer vergemakkelijken en geeft
autonome impulsen aan de economic door het scheppen van
nieuw, fiduciair geld. Deze taken kunnen alleen naar behoren
worden vervuld als er voldoende vertrouwen bestaat in het bankwezen’, op basis waarvan crediteuren gelden plaatsen bij de financiele instellingen. Vooral in de VS heeft dit vertrouwen de laatste
tijd ernstige schokken opgelopen. Zo werd onlangs de Continental Illinois Bank — naar het balanstotaal van $ 42 mrd. gemeten
de achtste bank van de VS – onder curatele van de monetaire
autoriteiten gesteld en kon alleen het spannen van een omvangrijk financieel vangnet van $ 7,5 mrd. de bank voorlopig voor de
ondergang behoeden. Alarmerend zijn ook de geruchten dat de
Chase Manhattan Bank (de derde bank van de VS met een balanstotaal van $ 82 mrd.) en vooral de naar grootte vierde Amerikaanse bank Manufacturers Hanover (balanstotaal $ 64 mrd.) in
financiele problemen dreigen te raken. Tekenend voor de malaise
in de Amerikaanse bankensector is dat de aandelenkoersen van
de tien grootste banken in korte tijd gemiddeld met meer dan
30% in waarde zijn gedaald. Welke oorzaken hebben tot deze crisis in het Amerikaanse financiele bestel geleid?
Het meest voor de hand ligt om Zuidamerikaanse probleemlanden als Venezuela, Brazilie, Mexico en recent vooral Aigentinie, die massaal bij Amerikaanse banken hebben geleend, de
schuld van de crisis in de schoenen te schuiven. De problemen die
deze landen hebben om aan hun rente- en aflossingsverplichtingen te voldoen, hebben immers de liquiditeit en de solvabiliteit
van de uitlenende banken aangetast, met als gevolg dat de binnenlandse depositohouders het vertrouwen in de banken opzegden en hun gelden terugtrokken. Zo liep het depositobestand van
de Continental Illinois Bank na het bekend worden van de Internationale problemen in enkele weken terug van $ 30 mrd. naar
$ 22 mrd. Men zou het management van de betreffende bank
kunnen verwijten dat het onverstandig was om zoveel geld op zo
weinig, naar later bleek slechte, paarden te zetten: de grootste
tien banken bleken ultimo 1982 meer dan 10% van hun uitstaande leningen bij potentiele wanbetalers te hebben uitstaan en dit
leningenbedrag overtrof hun eigen vermogen met bijna 70%. Er
lijkt echter meer aan de hand te zijn dan slecht management bij
Amerikaanse banken. Het kan geen toeval zijn dat de leiding van
zoveel Amerikaanse banken dezelfde fouten heeft gemaakt – de
Federal Deposit Insurance Corporation had in 1983 met 650 probleembanken te maken en er gingen 48 banken failliet; een naoorlogs record – terwijl hun Europese collega’s zulke vergissingen en bloc wisten te voorkomen. Zoveel slimmer dan hun Amerikaanse collega’s zijn de Europese bankdirecteuren nu ook weer
niet. Het probleem ligt dan ook dieper: nl. in de structuur van het
Amerikaanse banksysteem, zoals dat in de jaren dertig tot stand
is gekomen. Er is wat geschiedenis nodig om de omvang en de
ernst van de problemen beter te kunnen doorzien.
De beurskrach van 1929 en de run van depositohouders op de
financiele instellingen op ,,black thursday”, waardoor de banken niet aan de massale opvragingen konden voldoen, leerden de
monetaire autoriteiten dat een ongecontroleerd bankwezen en
een nauwe verstrengeling tussen financiele instellingen en bedrijven onaanvaardbare risico’s met zich brengt. Als een reactie op
de traumatische ervaringen in deze jaren werd in 1933 de Glass
Steagall Act aangenomen, die de federale banken aan een strakke
regulering onderwierp: de handelsbanken mochten alleen direct
opvraagbare deposito’s aantrekken waarvoor geen rentevergoeding mocht worden betaald en dienden zich te onthouden van
effectenoperaties en aandelenemissies. Aan de spaarbanken werden o.a. rentemaxima opgelegd die zij aan hun spaar- en termijndepositohouders mochten betalen. Tevens trad in 1927 de Me
Fadden Act in werking die het openen van bijkantoren buiten de
staat van vestiging van het hoofdkantoor voor banken verbood:
deposito’s dienden in principe alleen in de vestigingsstaat te worden aangetrokken. Het gevolg van deze regulering was dat er een
zeer versnipperd bankwezen ontstond (met naar schatting 15.000
banken ultimo 1983) en dat de depositobasis van de afzonderlijke
banken klein bleef. Vooral voor de handelsbanken is dit een na-
ESB 20-6-1984
deel omdat zij binnenlands uitsluitend gelden van grote bedrijven
en pensioenfondsen kunnen werven, waardoor de deposito’s veel
gevoeliger zijn voor renteveranderingen en de opvragingen sterker fluctueren dan wanneer er spaargelden kunnen worden aangetrokken. Dit alles leidde ertoe dat de internationale, nietgereguleerde kredietmarkten die in de jaren vijftig ontstonden,
een sterke aantrekkingskracht op de Amerikaanse handelsbanken hadden. Op deze markten konden immers via de z.g. ,,off
shore”-markten of via interbancaire kredietverlening wel omvangrijke deposito’s worden verkregen die op de binnenlandse
markt niet beschikbaar waren. Bovendien konden de verkregen
middelertop deze markten weer snel worden uitgezet aan landen
met betalingsbalanstekorten. De risico’s hiervan voor de Amerikaanse banken zijn echter groot omdat een stabiele binnenlandse
depositobasis ontbreekt en omdat de rentemarges op de internationale markten gering zijn, zodat de schaal waarop internationale transacties worden gedaan noodgedwongen omvangrijk
moet zijn om toch een bevredigende rentabiliteit te behalen. Zoals de praktijk heeft geleerd, wordt de kredietwaardigheid van de
geldvrager dan snel overschat en worden, onder druk van de internationale concurrentie, overmatige risico’s bij de kredietverlening genomen.
Deze vlucht van de Amerikaanse banken naar de internationale kredietmarkten werd nog versterkt door de invloed van nieuwe
financiele instrumenten die in de jaren zeventig als reactie op de
omvangrijke regulering ontstonden. Zo ontdekten de spaarbanken de z.g. ,,negotiable order of withdrawal”, die het mogelijk
maakte deposito’s aan te trekken die naar de letter van de wet een
spaarkarakter hadden, maar die in feite uit kortlopende gelden
bestonden waarover d.m.v. op naam gestelde cheques kon worden beschikt. En ,,near banks” als verzekerings- en beursinstellingen gebruikten gaten in de wet om gelden aan te trekken die in
geldmarktmiddelen als schatkistpapier en kortlopend commercieel papier werden belegd. Deze z.g. ;,money market mutual
funds” lieten kleine investeerders profiteren van de hoge geldmarktrente, die ver boven de aan de wettelijke maxima gebonden
creditrente van de spaarbanken lag. Het gevolg van deze innovaties op financieel terrein was dat de binnenlandse depositobasis
van de handelsbanken nog verder door ,,near banks” en spaarbanken werd afgeroomd en de Eurovalutamarkt een steeds dwingerder, maar tevens risicovoller, alternatief werd om middelen
aan te trekken en uit te zetten.
Deze ontwikkelingen plaatsen de Amerikaanse autoriteiten
voor een moeilijk dilemma. Een verdergaande regulering van het
bankwezen is niet wenselijk omdat de kwaliteit van de passiva
van de handelsbanken nadelig wordt beinvloed en de banken
naar de risicovolle, niet-gereglementeerde Eurovalutamarkten
worden gedreven. Maar een deregulering, waarmee met de Deregulation and Monetary Control Act in 1980 een begin werd gemaakt, houdt eveneens gevaren in. Zo zal een wildgroei van financiele instellingen de effectiviteit van het toch al versnipperde
toezicht ondermijnen. Bovendien zullen handelsbanken zich onder druk van de concurrentie op tot nu voor hen onbekende binnenlandse terreinen moeten begeven, zoals de onroerendgoedmarkt, de verzekeringen- en de effectenhandel. Het gevaar
is dan groot dat de risico’s in zo’n situatie van gedwongen branchevervaging eerder zullen toe- dan afnemen.
Het is duidelijk dat het Amerikaanse bankstelsel in beweging is
en dat de risico’s in het financiele stelsel hiermee toenemen. De
betalingsproblemen van de Zuidamerikaanse landen hebben
slechts de zwakke plekken van het Amerikaanse systeem blootgelegd die al lange tijd onder de oppervlakte aanwezig waren. Deze
zwakke plekken in het Amerikaanse bankensysteem kunnen ook
voor Europa gevolgen hebben. Als de Amerikaanse banken, die
een belangrijke rol op de interbankmarkten spelen, als schakels
in de keten van onderlinge bancaire kredietverlening wegvallen,
moet voor een kettingreactie worden gevreesd, die ook de Europese banken met een bredere en stabielere depositobasis voor
problemen kan plaatsen. Dit maakt het noodzakelijk dat de
Europese monetaire autoriteiten de vinger aan de pols van het
nationale bankwezen houden. Anders is het gevaar groot dat de
Amerikaanse bankencrisis via de internationale kapitaalmarkten
over de wereld verspreidt.
H. Kamps
549