Ga direct naar de content

Column: Het lot in eigen hand

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 7 2013

“De studie-uitval is bij deze colleges vrijwel nul en meer dan negentig procent heeft de master binnen de drie jaar af. Selectie aan de poort mag weer, en dat is maar goed ook.”

Column ESB
Jaargang 98 (4655) 8 maart 2013 143
Het lot in eigen hand
Lange tijd was selectie aan de
poort van het hoger onderwijs
een vies woord. ‘Hoger
onderwijs voor velen’ was
de titel van een nota uit 1978. En inderdaad
is het aantal studenten fors
gestegen sinds de jaren zeventig van de
vorige eeuw. Nog altijd ligt de wens om
maar zo veel mogelijk mensen in het
hoger onderwijs te krijgen aan de basis
van onderwijsbeleid. Zo heeft de Lissabon-
agenda als doelstelling dat maar
liefst de helft van de beroepsbevolking
moet bestaan uit hogeropgeleiden – tegen
ongeveer een derde nu.
Langzamerhand ontstaat echter ook
meer aandacht voor de keerzijde van
deze massaconsumptie van hoger
onderwijs.
Overvolle collegezalen leiden
tot gedemotiveerde docenten,
langstudeerders en afhakende studenten.
De gemiddelde student op de universiteit doet 4½ jaar over
een masterstudie van drie jaar. Uit een verslag van de Onderwijsinspectie
blijkt dat 54 procent van de voltijdse hbo-studenten
na vijf jaar een diploma haalde en 60 procent van de universitaire
studenten na zes jaar. De uitval na twee jaar was 22 procent
in het hbo en 13 procent in het wo.
Tegenover ‘Hoger onderwijs voor velen’ staat tegenwoordig
‘Ruim baan voor talent’. In die nieuwe beleidsomgeving konden
university colleges ontstaan, waar alleen studenten die aantoonbaar
gemotiveerd zijn en hoge eindexamencijfers hebben, worden
toegelaten. De studie-uitval is bij deze colleges vrijwel nul
en meer dan 90 procent heeft de master binnen de drie jaar af.
Selectie aan de poort mag weer, en dat is maar goed ook.
Toelating kan op drie manieren. Voorwaarde is uiteraard dat
studenten een toelatinggevend diploma hebben. Ten eerste
worden leerlingen met gemiddeld een acht of hoger op hun
eindexamen automatisch toegelaten. Ten tweede kan een student
centraal worden ingeloot. De inlotingskansen nemen
rap af naarmate het gemiddeld eindexamencijfer lager is. Ten
derde is het tegenwoordig mogelijk om via decentrale plaatsing
te worden toegelaten. Ook in dat geval is er sprake van een
beperkte capaciteit (numerus fixus). Verschil met de centrale
loting is dat de instelling mag selecteren aan de poort met meer
instrumenten dan gemiddelde eindexamencijfers en vooropleiding.
Het gaat dan bijvoorbeeld om motivatiebrieven,
intake-gesprekken en toetsen. Tot dit jaar mocht maximaal de
helft van het aantal toegelaten studenten decentraal worden
geplaatst. Voor het komende studiejaar is dat maximum losgelaten
en prompt hebben veel studies het percentage op 100
gezet. Voorbeelden zijn bedrijfskunde aan de VU en economie
aan de Universiteit van Tilburg.
Wat niet veel mensen doorhebben,
is dat het aandeel lotingsstudies de
laatste jaren zeer sterk is gestegen. Uit
data van het Centraal Bureau Aanmelding
& Plaatsing is af te leiden
dat het aantal lotingsstudies tussen
2002/03 en 2013/14 steeg van 44
naar 114, een stijging van 160 procent.
Omdat tegelijk ook het aantal
opleidingen licht is afgenomen, is dit
een onderschatting. Het gaat overigens
niet alleen om dure studies als
geneeskunde, maar ook om brede
studies als psychologie en rechten.
De opleidings- en instellingsfixussen
zijn hierbij opgeteld, zonder er rekening
mee te houden dat voor een
opleidingsfixus voor alle instellingen
waar die opleiding wordt aangeboden
een toelatingsbeperking geldt. De optelling
geeft dus een onderschatting van het aantal lotingsstudies.
Zo telt de opleidingsfixus voor geneeskunde voor 1, terwijl
die voor acht universiteiten geldt en dus voor acht keer
zou moeten meetellen. Helaas is alleen sinds 2010/11 bekend
op hoeveel instellingen een opleidingsfixus betrekking heeft.
Tussen 2010/11 en 2013/14 is het totale aantal lotingsstudies
gestegen van 95 naar 166, een stijging van 75 procent. De
stijging is groter bij universitaire studies (84 procent) dan in
het hbo (66 procent).
Sluipenderwijs ontstaat zo in rap tempo meer selectie aan de
poort van het hoger onderwijs en dat is wat mij betreft een
goede ontwikkeling. Selectie aan de poort met loting en decentrale
plaatsing zorgt dat leerlingen in het voortgezet onderwijs
meer hun best gaan doen om hogere cijfers te halen en
bewuster nadenken over hun studiekeuze. Dat zou een zeer
gewenste ontwikkeling zijn, omdat op te veel middelbare scholen
helaas de middenmoot heerst.
Wat daarentegen niet goed is, is dat veel middelbare scholieren
zich niet realiseren dat de numerus fixus breder wordt ingezet.
Zij beseffen zich niet dat op zesjes inzetten een steeds riskantere
strategie aan het worden is, gewoonweg omdat het de kans
op toelating tot een studie naar voorkeur kleiner maakt, nu
steeds meer studies onder het lotingsregime vallen. Dat de inlotingskans
daadwerkelijk lager is, blijkt wel uit het feit dat het
aantal studies waar studenten zijn uitgeloot tussen 2002/03 en
2012/13 is gestegen met 60 procent.
Een gewaarschuwd mens telt voor twee, dat geldt ook voor een
leerling in het voortgezet onderwijs: de eindexamens beginnen
over een maand of twee. Nog even de schouders eronder
voorkomt teleurstelling door een te lage inlotingskans.
Barbara Baarsma
Hoogleraar aan de Universiteit van
Amstredam en directeur van SEO economisch
onderzoek
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Auteur