.
ESB Ceteris paribus
Ceteris paribus
het woord aan…
André Sapir
André Sapir is hoogleraar aan de Université Libre de  ruxelles in BelB
gië, Senior Fellow bij de Europese denktank Bruegel en Research Fellow bij het Centre for Economic ÂPolicy Research. Als afsluiter van het
jaar vindt u hieronder een extra lange editie van Het woord aan, waarin
Sapir vertelt over zijn onderzoek en het Europese bankwezen.
Waar werkt u op dit moment aan?
‘Ik ben bezig met een onderzoek naar de vraag of het opzetten van
het Single Supervisory Mechanism (SSM), waarin de ECB als
supranationale toezichthouder de verantwoordelijkheden van de
Â
n
 ationale toezichthouders overneemt, ertoe zal leiden dat de  alansen
Â
b
van banken gezuiverd worden. Ik ben van mening dat dit een
Âwenselijke ontwikkeling is, maar dat dit in een veel eerder stadium had
moeten gebeuren. Ook bekijk ik of het opzetten van het SSM tot een
Â
Âbeëindiging van lange bankencrises leidt.’
Welke factoren bepalen of het lukt de bankbalansen te zuiveren?
‘Er is veel nadruk gelegd op de kenmerken van een goed Âfunctionerende
bankenunie. De literatuur stelt dat een dergelijke unie drie  lementen
e
moet bevatten: een centraal toezicht, een Â
gestandaardiseerd
resolutiemechanisme en een gemeenschappelijke stroppenpot
Â
(Âbail-in). Hoewel bij de eerste pijler reeds veel progressie geboekt is, is
vanuit economisch perspectief de tweede pijler het belangrijkst. Het is
echter van vitaal belang dat alle pijlers goed functioneren; Â roblemen
p
worden immers niet opgelost als ze niet geconstateerd worden. Ik
g
 eloof dat dit interessante materie is, zeker gezien de problemen van
de afgelopen jaren en de verwachting dat er ook  roblemen zijn op
p
een meer structureel niveau. Zo wordt er gesproken over Europees
‘ ver-banking’, waarmee gedoeld wordt op zowel het aantal banken
o
als de lengte van de balans van banken. Europese banken  emen te
n
veel hooi op de vork, Â oornamelijk door ongebreidelde groei in het
v
a
 anbod van niet-traditionele financiële middelen. Sinds de aanvang
Â
van de crisis zijn er in westerse landen beleidsaanpassingen geweest
die erop gericht zijn om het risico-nemen van banken te  eperken.
Â
b
Dit beleid wordt gevoerd omdat het uiteindelijk de  elastingbetaler
Â
b
is die (deels) opdraait voor de kosten die door de overheid worden
gemaakt om een wankelende  ysteembank te hulp te schieten. Mede
Â
s
door dit beleid is de overgrote meerderheid van de Europese banÂ
Â
ken geslaagd voor de stresstest, maar Âegelijkertijd heeft  edwongen
t
g
h
 erkapitalisering een drukkend effect op de  instgevendheid van
w
banken. De verwachting is dat onder de nieuwe regelgeving waarin de
Â
mogelijkheden tot het nemen van  isico door banken zijn beperkt, en
Â
r
waarin de bancaire sector zelf wankelende banken te hulp schiet, deze
over-banking zal afnemen. Â ommige banken zullen simpelweg omvalS
len door winstbeperkingen, andere banken zullen worden gedwongen
Â
om hun aanbod aan financiële middelen te beperken door het nieuwe
Â
risicobeleid.’
792
Wat voor invloed zal dit hebben op toetreding van nieuwe banken tot
de Europese markt?
‘Ik geloof dat er genoeg banken zijn in Europa. Het kan wel zo zijn
dat reeds bestaande banken zich in de toekomst zullen richten op de
i
Ânterne markt in meer Europese landen dan waarin ze nu actief zijn.
Dit zal leiden tot minder banken, met grote balansen die zich meer
richten op traditionele bankactiviteiten.’
Zijn deze beleidswijzigingen erop geënt om de verliezen voor de
s
 amenleving veroorzaakt door wankelende systeembanken te beperken?
‘Dat is zeker zo. De too big to fail-banken zullen blijven bestaan, maar
de verliezen worden nu opgevangen door middel van een bail-in,
waarin de sector zelf zorg draagt voor wankelende banken. Dit houdt
de  elastingbetaler buiten schot en legt de rekening meer neer bij de
b
aandeelhouders en cliënten van de bancaire sector. Het is echter de
vraag hoe deze regelgeving zich zal houden in de werkelijkheid, er
zijn namelijk vragen over de toepasbaarheid van dit regime. Er zijn
u
Âitzonderingen ingebouwd in de wetgeving, het is namelijk niet
w
 enselijk dat een Âystemische neergang binnen de bancaire sector
s
wordt geïnitieerd door de teloorgang van een systeembank. In een
dergelijke situatie zal de overheid, en dus de belastingbetaler, alsnog
de rekening krijgen van banken die in financieel zwaar weer belanden.
Bedenk hierbij dat de sterkte van een bail-in-systeem afhangt van de
kapitaalkrachtigheid van de aandeelhouders binnen de bancaire sector. Indien deze tekortschiet, zal men genoopt zijn over te gaan tot
bail-out, waarbij de overheid en de belastingbetaler de rekening op
zich nemen. Dit komt door de wederzijdse afhankelijk van de financiële sector en de samenleving. Hieruit komt ook voort dat het lastig
is om falende systeembanken te straffen voor incompetent handelen,
wat immers het hele financiële systeem aan het wankelen zou kunnen
brengen. Dit zou leiden tot tijdsinconsistentieproblemen omdat het ex
ante-beleid ex post lastig tot niet toepasbaar is.’
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
Jaargang 99 (4699 & 4700) 18 december 2014
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
Ceteris paribus ESB
Kunnen we stellen dat het bestaan van systemisch risico
ÂbÂail-in-ÂÂprocedures ontoepasbaar maakt?
‘Ja, maar we moeten ons hierbij wel realiseren dat het bestaan van
s
Âysteembanken inherent is aan het financiële systeem. We kunnen
niets zeggen over een situatie waarin systemisch risico niet bestaat,
omdat dit per definitie voorkomt in een modern financieel systeem.
Het komt door de waarschijnlijkheid van een domino-effect van omvallende banken dat men een lender of last resort en een goed finanÂ
cieel toezicht nodig heeft. Dit voorkomt bank runs en limiteert het
besmettingsgevaar van  ankfaillissementen. Het feit dat systemisch
b
risico inherent is aan het systeem betekent evengoed niet dat we ons
niet bezig moeten houden met de mate waarin dit risico voorkomt. De
buurtbank is in een mindere mate van systemisch belang dan een bank
als Lehman Brothers was.’
Zou dat niet juist een argument voor meer, kleinere banken in plaats
van minder, grotere banken zijn?
‘Dit is een belangrijke vraag. Ik ben zelf een voorstander van meer
Âinternationale banken en ik volg hierin de logica achter de Âbankenunie.
Er is een potentiële tegenstrijdigheid tussen twee processen die
b
 ezig zijn in Europa. Het eerste is het opzetten van een bankenunie,
h
 etgeen de facto een verschuiving van nationale bevoegdheden naar
een  upranationaal niveau inhoudt. Dit zal leiden tot een meer geïns
tegreerde bancaire  ector in Europa, wat ervoor zorgt dat systemisch
s
risico meer op Ânternationaal dan op nationaal niveau zal gaan spei
len. De tweede ontwikkeling is dat banken zich in sommige aspecten
Â
steeds meer richten op het  anbieden van hun diensten op nationaal
a
niveau, een  eweging die met name in de ( raditionele) retailafdeling
b
t
zichtbaar is. Binnen de traditionele  ankactiviteiten zijn de banken
b
sterk lokaal gefocust, zo  ouden ze  oornamelijk nationale staatsoblih
v
gaties aan. Tegelijkertijd blijken de  holesale-activiteiten van banken
w
zich steeds meer op internationaal  iveau af te spelen, zo lenen banÂ
n
ken steeds meer geld aan elkaar uit. Deze ontwikkeling gaat eigenlijk
gepaard met de introductie van de euro en hierdoor neemt de verwevenheid binnen de bancaire sector toe. Dit zorgt voor een tegenstrijdigheid: problemen van banken worden op Âinternationaal niveau aangepakt, terwijl de bank lang niet in het geheel een internationale focus
heeft. Dit komt voornamelijk door de sterke banden tussen banken
en hun lokale overheid. Deze  erwevenheid  roberen we nu te doorv
p
breken door het toezichthouderschap naar Âupranationaal niveau te
s
verplaatsen.’
Zo hebben zowel de plaatselijke bank, als de lokale instituties er belang
Â
bij dat ze nauwe banden onderhouden.
‘Het gaat inderdaad beide kanten op. Dit zal ook zo blijven, maar de
v
 erschuiving van het toezicht verzwakt de banden wel degelijk. De
mate waarin dit gebeurt, zullen we spoedig ondervinden. Om dit
p
 roces te bespoedigen is het van belang om werkelijk internationale
banken te creëren, die niet overmatig gelinkt zijn aan een specifiek
land.’
Hoe zit het dan met lokale informatievergaring, die van belang is bij
het verstrekken van krediet aan kleine en middelgrote entiteiten?
‘Ik heb het voornamelijk over de grote systeembanken. De lokale
i
Ânformatie is inderdaad van groot belang, maar ik ben er niet van
overtuigd dat een multinationale bank met lokale vestigingen hierin
minder efficiënt zou zijn. Denk bijvoorbeeld aan Coca-Cola, een
Âmultinationaal bedrijf met een grote kennis van de Nederlandse markt.
Maar om terug te komen op de vraag over een grote hoeveelheid
Â
kleine versus een kleine hoeveelheid grote banken: het creëren van
grotere banken zal leiden tot meer too big to Âail-problemen, maar
f
ditmaal op Europese schaal. Ik denk daarom dat er twee stappen
o
Ândernomen  oeten worden: banken moeten meer op Europese
m
Â
schaal  eorganiseerd worden, en de regulering van het nemen van
g
r
Âisico door banken moet strakker. Daarbij moeten de banken een
h
Âogere Âapitaalbuffer aanhouden, een proces dat met Basel III
k
l
Âangzaam maar zeker ingezet wordt. De reden waarom deze transitie
traag  erloopt is dat de banken het als gunstig beschouwen dat er tot
v
aan de aanvang van de crisis een traditie van lage kapitaalratio’s was,
en zich derhalve nu verzetten tegen de scherpe eisen. Daarnaast moet
Â
de kwestie van de leverage ratio aangepakt worden. Hierbij moeten de
stappen  eloverwogen en niet overhaast genomen worden zodat de
w
banken genoeg tijd hebben om hun balansen aan te passen. Het Ânemen
van risico door banken kan ook worden opgelost door een hogere
mate van diversificatie te vereisen in het beleggingsgedrag van de bank.
Een ander aandachtspunt is de grote rol die banken in Europa spelen
bij het financieren van de reële economie. In Europa komt twee derde
hiervan voor het conto van de banken en de rest vanuit de financiële
markt, terwijl dit in de Verenigde Staten andersom is. Hierdoor is de
rol van banken in Europa te groot.
De grootste uitdaging hierbij is nog wel dat al deze veranderingen
t
Âegelijkertijd doorgevoerd moeten worden. Dit is de fase van het
proces waarin we nu zitten: er worden langzaam maar zeker grote
v
 eranderingen doorgevoerd. In feite kan er gesproken worden van een
big bang in het financiële stelsel.’
Is een andere reden voor deze aanpassingen niet dat de kosten van
kredietverstrekking zullen toenemen in de nieuwe bankstructuur?
‘Dit is een argument dat vaak aangewend wordt door de banken in
hun verweer tegen voornamelijk de hogere kapitaalratio-eisen. Dit argument wordt ook voornamelijk in roerige tijden, zoals deze, gebruikt,
omdat  ogere kosten van kredietverstrekking een halt zouden toeroeh
pen aan investeringen. Ik geloof niet dat dit het punt zou moeten zijn.
Â
Voor mij is het belangrijker dat in de oude situatie de samenleving het
risico draagt voor het handelen van de bancaire sector. Het is daarbij ook helemaal niet duidelijk of de beleidsvernieuwingen tot hogere
rentestanden zouden Âeiden. Er is veel onderzoek gedaan, door alle
l
betrokken partijen, maar daaruit volgen geen eenduidige conclusies.
Daarnaast moeten we niet vergeten dat financiële instabiliteit een prijs
Â
heeft, net als financiële Âstabiliteit.’
Zouden we kunnen stellen dat de bankenunie de externaliteiten van de
banken internaliseert?
‘Gedeeltelijk wel. Dit gebeurt zeker door de overstap van bail-out naar
bail-in. Hierbij wil ik graag benadrukken dat met het SSM enkel de
e
 erste van de drie pijlers van de bankenunie geslagen is. Alle drie de
pijlers zullen implicaties hebben op de structuur van de bancaire sector. De weg naar een voltooide bankenunie zal een lange zijn, maar ik
ben er wel van overtuigd dat we bij de voltooiing van de unie naar dit
moment terug zullen kijken als het punt waarop de eerste grote stap
gezet werd.’
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
Jaargang 99 (4699 & 4700) 18 december 2014
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
793
ESB Ceteris paribus
vraag van het jaar
Ongroeit Nederland in 2015
economische stagnatie?
Stijn Baert (Universiteit Gent):
‘Ik geloof zelf nogal sterk in de beleidsopties die de nieuwe federale regering in België heeft genomen met als bedoeling werken meer lonend
te laten zijn en onze bedrijven weer competitief te maken. Eindelijk
voert België structurele maatregelen door die Nederland reeds enkele
jaren geleden implementeerde. Ik ben dus voorzichtig positief over de
macro-economische bloei van mijn land op korte en middellange termijn. Is de heropleving niet voor 2015, dan zeker voor 2016!’
Robert Dur (Erasmus Universiteit Rotterdam):
‘Mijn best guess is dat 2015 voor positieve verrassingen gaat zorgen.
Het groeicijfer gaat meevallen, misschien zelfs tot boven de 2%. Hopelijk trekt ook de arbeidsmarkt flink aan. Na jaren gesomber is het tijd
voor optimisme. Het herstel moet gebruikt worden om de structuur
van de Nederlandse economie verder te versterken. Niet alleen tech-
De invloed van de televisie
Zelfs voor wie het verrekijken zich nog beperkt
tot een blik op het groeiend televisiemastbos is
het duidelijk dat de televisie in Nederland snel
tot een factor van betekenis is geworden. Van
n
 auwelijk 100.000 in het bein van 1957 is het
aantal televisietoestellen thans reeds de 600.000
gepasseerd. Hieruit volgt reeds dat de televisie economische en
Âsociale gevolgen heeft, welke nog steeds in belangrijkheid toenemen.
Â
Met het oog hierop ondernam het C.B.S. in de tweede helft van
1959 een poging, de invloed van de televisie op het bioscoopbezoek,
zo mogelijk kwantitatief, vast te stellen.
De resultaten waren in hoofdzaak dat de aanschaf van een nieuw
televisietoestel het aantal bioscoopbezoeken per jaar met 20 Ã 50
vermindert, dat een dergelijke invloed voor jongeren, ouderen,
z
 omede voor het Calvinisitische volksdeel, praktisch afwezig is en
dat de Expo in 1958, vooral in het Zuiden des lands, een deel der
bioscoopklanten wegzoog.
nologisch en institutioneel, maar ook organisatorisch is er nog veel te
winnen.’
Karen Maas en Marjelle Vermeulen (Erasmus Universiteit Rotterdam):
‘Duurzaamheid draagt bij aan lange termijn waardecreatie wat op haar
beurt weer een bijdrage zal leveren aan economische ontwikkeling en
groei. Steeds meer bedrijven proberen op een strategische manier invulling te geven aan duurzaamheid en willen in lijn daarmee hun duurzaamheidsprestaties verbeteren. Het gebruik van kwantitatieve duurzaamheidsdoelstellingen in bestuurdersbeloningen helpt bedrijven hierbij.’
Bert Scholtens (Rijksuniversiteit Groningen):
‘Deze vraag gaat niet in op de kern van de zaak waar economen zich
mee bezig houden, namelijk de ontwikkeling van de welvaart. Economische groei is een veel te beperkte maatstaf. Vanaf de jaren zeventig
wegen de baten van economische groei niet meer op tegen de kosten,
zoals toenemende vermogensverschillen en vermindering van de omvang en kwaliteit van de natuurlijke hulpbronnen. Het wordt hoog tijd
dat we overstappen op een betere maatstaf voor welvaart dan groei van
het bnp en ons beleid en gedrag daarop gaan baseren. Een geschikte
kandidaat daarvoor is de Genuine Progress Indicator, zoals door Kubiszewski et al. in de Ecological Economics, in 2013.’
Kubiszewski, I., Costanza, R., Franco, C., Lawn, P., Talberth, J., Jackson, T. en C.
Aylmer (2013) Beyond GDP: Measuring and achieving global genuine progress.
Ecological Economics, 93, 57-68.
Jesper Hanson (Ministerie van Financiën):
‘Hoewel het herstel broos blijft, trekt de economische groei in Nederland naar verwachting aan in 2015. Hetzelfde geldt voor het eurogebied als geheel. Uit mijn artikel volgt dat er geen sprake hoeft te zijn
van langdurige of eindeloze stagnatie, maar dat structurele aanpassing,
balansherstel en onzekerheid oorzaken kunnen zijn van tijdelijke lage
groei na de financiële crisis, die met structurele hervormingen kunnen worden geadresseerd. Deze optimistische blik wordt ondersteund
door licht opwaartse vooruitzichten voor Nederland en het eurogebied voor volgend jaar.’
Uit de oude ESB-doos
Somermeijer, W.H. (1960) Televisiebezit en bioscoopbezoek. ESB, 45(2227), 343.
794
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
Jaargang 99 (4699 & 4700) 18 december 2014
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.